ECLI:NL:GHDHA:2024:1716

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
2200292922
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wapenhandel en handel in verdovende middelen met veroordeling tot 6 jaar en 4 maanden gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf voor wapenhandel en de handel in verdovende middelen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een hoger beroep ingesteld door de verdachte, die zich tegen de bewezenverklaring van enkele tenlastegelegde feiten verzette. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van ongeveer acht maanden schuldig heeft gemaakt aan grootschalige handel in (onderdelen van) vuurwapens en munitie, en dat hij samen met een medeverdachte, [verdachte 2], betrokken was bij de handel in verdovende middelen, waaronder amfetamine en cocaïne. De verdachte is op 30 maart 2021 in verzekering gesteld en heeft zijn straf ondergaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 4 maanden, met aftrek van voorarrest. De straf is gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook beslist over de inbeslaggenomen voertuigen, waarbij de teruggave van twee voertuigen aan de verdachte is gelast, terwijl de Smart Forfour als onttrekking aan het verkeer is verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002929-22
Parketnummers: 10-750249-20
Datum uitspraak: 30 september 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2, 5 en 6 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 3, 4 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen rechtsmiddel van 21 oktober 2022 is namens de verdachte beperkt appel ingesteld tegen het vonnis, in die zin dat het appel uitsluitend is gericht tegen de bewezenverklaring van het onder 1, 3, 4 en 7 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geen appel ingesteld.
Gelet op het voorgaande en mede in acht genomen artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is slechts het onder 1, 3, 4 en 7 tenlastegelegde in hoger beroep nog aan de orde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 te Dordrecht, en/of in (een) (andere) plaats(en) in Nederland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) zonder erkenning één of meer wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld en/of heeft onderhandeld over transacties en/of transacties heeft geregeld voor de aankoop en/of verkoop en/of levering van wapens en/of onderdelen van wapens en/of munitie, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(in een woning gelegen aan het [adres 2])
een of meer wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk/type Kel-Tec P 11, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-10 C, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Grand Power P1 Mk12, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Taurus Pt 145 Pro, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-07, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Beretta 9000s, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type (Msm) Zvs P21, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-O7, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk/type Ruger P 95, kaliber 9 mm,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een pistool
en/of
(een) onderde(e)l(en) van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
- een patroonmagazijn en/of een snellader, dat/die van wezenlijke aard en specifiek bestemd is/zijn voor een pistool van het merk/type Ruger p 95, kaliber 9 mm en/of - een pistoolloop, dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool van het merk/type Cz P10-S, kaliber 9 mm en/of
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer kogelpatro(o)n(en) en/of knalpatro(o)n(en) van het kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in een woning gelegen aan het [adres 3])
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4.844,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of methamfetamine (Chystal Meth) en/of mefedron (miauw miauw), zijnde (telkens) cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of methamfetamine (Chystal Meth) en/of mefedron (miauw miauw), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 3, 4 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Nadere overwegingen
Inleiding
De strafzaken jegens de verdachte (hieronder ook: [verdachte 1]) en [verdachte 2] vloeien voort uit het onderzoek ‘Irida’, een politieonderzoek dat op 1 mei 2020 jegens [verdachte 1] is gestart op grond van de verdenking van handel in vuurwapens. [Verdachte 2] kwam daarbij als medeverdachte in beeld. Lopende het onderzoek is de verdenking jegens beiden uitgebreid met handel in verdovende middelen.
Op 9 maart 2021 hebben meerdere doorzoekingen plaatsgevonden. [Verdachte 2] is op die datum ook aangehouden. [Verdachte 1] is aangehouden op 30 maart 2021. Beide verdachten zijn gedagvaard wegens, kort gezegd, handel in vuurwapens en verdovende middelen, en het voorhanden hebben daarvan.
Verweer vormverzuim
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het onderzoek Irida. De verdediging meent dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld toen de verschillende, diep in de privacy ingrijpende, bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen de verdachte werden toegepast. De (zaaks)officier van justitie en de rechter-commissaris hebben dan ook in alle redelijkheid niet tot het oordeel kunnen komen dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden gerechtvaardigd was. Dit dient volgens de verdediging op de voet van artikel 359a Sv tot strafvermindering te leiden. Het hof overweegt als volgt.
Op 1 mei 2020 is het onderzoek Irida gestart, dit naar aanleiding van een TCI proces-verbaal van 30 april 2020. Dit proces-verbaal hield in dat recent informatie was binnen gekomen inhoudende de naam van de verdachte, dat hij handelt in vuurwapens en ook automatische wapens kan leveren. Dit proces-verbaal maakt ook melding van verdere gegevens van de verdachte. Het hof stelt vast dat de informatie van de TCI op zichzelf voldoende concreet en specifiek was. Daarnaast waren er de in het proces-verbaal van verdenking van 8 mei 2020 genoemde omstandigheden die, tezamen met de TCI-informatie, aanleiding vormden voor het verlenen van toestemming voor de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden. Bedoelde omstandigheden betroffen, kort gezegd, tamelijk gedetailleerde informatie uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie uit 2018 over kennelijk illegale activiteiten rondom de woning van de verdachte, een antecedentenonderzoek waaruit bleek van 117 antecedenten, onder meer op het gebied van wapens en munitie en contacten met slachtoffers van zeer recente schietincidenten uit 2020, waarvan één slachtoffer lid was van een motorclub die gelieerd was aan [motorclub], de motorclub waar de verdachte lid van was en die naar uiterlijke kenmerken als zogenaamde 1% motorclub was aan te merken. Het hof is van oordeel dat zowel de rechter-commissaris als de officier van justitie op grond van de omstandigheden zoals die blijken uit voornoemde processen-verbaal, in onderling verband en samenhang bezien, in redelijkheid konden oordelen dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en mitsdien van een verdenking. Er is dan ook geen onherstelbaar vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.
Algemene bewijsoverwegingen
Identificatie pgp-accounts
In het dossier is het nodige berichtenverkeer opgenomen, afkomstig van of gestuurd naar zogenoemde
‘pretty good privacy’(pgp)-accounts. [Verdachte 1] was volgens de politie de gebruiker van deze accounts. Het gaat hier om het EncroChat-account ‘[EncroChat-account]’ en de Sky-ID’s ‘[Sky-ID 1]’ en ‘[Sky-ID 2]’.
[Verdachte 1] is door de politie als de gebruiker van het account [EncroChat-account] geïdentificeerd aan de hand van de verschillende ‘nicknames’ die 9 van de in totaal 23 tegencontacten van [EncroChat-account] aan dit account hebben verbonden. Volgens de politie kunnen deze nicknames (onder meer: ‘[nickname 1]’, ‘[nickname 2]’, ‘[nickname 3]’ en ‘[nickname 4]’) in verband worden gebracht met de naam en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte 1]. Daarnaast heeft de politie in het dossier opgenomen dat [EcroChat-account] in één van de chats spreekt over zijn ‘vrouwtje’ terwijl ook [verdachte 1] een (vrouwelijke) partner heeft. Het hof gaat er met de politie vanuit dat de nicknames - met name als deze in hun onderlinge samenhang worden bezien – zien op [verdachte 1]. Dit betekent echter nog niet dat kan worden vastgesteld dat [verdachte 1] ten tijde van het in het dossier opgenomen berichtenverkeer de gebruiker van [EncroChat-account] was – iets dat de verdediging betwist. Zo blijkt niet wanneer de tegencontacten van [EncroChat-account] de nicknames aan [EncroChat-account] hebben verbonden. Dit terwijl niet kan worden uitgesloten dat [EncroChat-account], zoals de raadsman van [verdachte 1] heeft aangevoerd, in de loop der tijd verschillende gebruikers heeft gehad. De inhoud van het berichtenverkeer geeft hier geen uitsluitsel over. Het dossier bevat evenmin chats van [EncroChat-account] waarvan gelet op de inhoud kan worden vastgesteld dat deze door [verdachte 1] moeten zijn verstuurd. Dat [EncroChat-account] op enig moment spreekt over zijn ‘vrouwtje’ en dat [verdachte 1] een vrouwelijke partner heeft, is daartoe onvoldoende. Ook overigens bevat het dossier geen onderzoeksresultaten (bijvoorbeeld zendmast- en/of peilbakengegevens) waaruit blijkt dat [verdachte 1] ten tijde van het in het dossier opgenomen berichtenverkeer het account [EncroChat-account] moet hebben gebruikt. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende gegevens bevat om buiten redelijke twijfel vast te kunnen stellen dat [verdachte 1] de gebruiker was van het account [EncroChat-account] ten tijde van het in het dossier opgenomen berichtenverkeer.
Het hof zal daarom voor het bewijs geen gebruik maken van het berichtenverkeer dat afkomstig is van het account “[EncroChat-account]’.
Naar het oordeel van het hof ligt dat anders voor wat betreft het Sky-ID [Sky-ID 1]. Via dit account (met onder meer de nickname ‘[nickname 5]’) is op 17 juni 2020 het eerste bericht verstuurd en ontvangen, op 31 december 2020 het laatste bericht verzonden, en op 12 januari 2021 het laatste bericht ontvangen. Gebleken is dat de (pgp-)telefoon die voor [Sky-ID 1] werd gebruikt, in de periode vanaf 17 juni 2020 tot en met 2 januari 2021 nagenoeg elke dag in gebruik was. Er werd gebruik gemaakt van zendmasten die passen bij het leven en de bewegingen van [verdachte 1]: meestal, en in het bijzonder tijdens de nachtelijke uren, werd gebruik gemaakt van een zendmast nabij de woning van [verdachte 1]. Op werkdagen werd geregeld overdag gebruik gemaakt van een zendmast nabij zijn werkadres. Verder komen de reisbewegingen van de pgp-telefoon overeen met de verplaatsingen van het mobiele telefoonnummer dat destijds op naam van [verdachte 1] stond. Ter illustratie: zowel de pgp-telefoon van [Sky-ID 1] als de telefoon met het mobiele nummer van [verdachte 1] bevonden zich op 27 september 2020 om 4.15 uur in de straat [adres 4]. Daarnaast is door de politie aan de hand van een onderzoek waarbij onder meer zendmast-, peilbaken- en cameraobservatiegegevens werden gecombineerd, aangetoond dat [verdachte 1] de pgp-telefoon (in ieder geval ook) op 15 en 16 oktober 2020, en op 10, 22 en 27 november 2020 bij zich had. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat [verdachte 1] de gebruiker was van het account Sky-ID 1] en dat hij degene was die via dit account deelnam aan het in het dossier opgenomen berichtenverkeer.
Naar het oordeel van het hof kan daarnaast worden vastgesteld dat [verdachte 1] de gebruiker was van het account [Sky-ID 2]. Dit account is net als [Sky-ID 1] een Sky-ID en heeft eveneens de nickname ‘[nickname 5]’. Bovendien heeft [Sky-ID 2] op 30 december 2020 het eerste bericht verstuurd, wat vrijwel naadloos aansluit bij het moment waarop [verdachte 1] het laatste via [Sky-ID 1] verzonden bericht verstuurde. Voorts is gebleken dat [Sky-ID 2] op die dag met zeven verschillende accounts contact had, die allen ook tegencontacten waren van [Sky-ID 1]. Verder is uit onderzoek over de periode vanaf 17 juni 2020 tot en met 2 januari 2021 gebleken dat de pgp-telefoon die voor het account [Sky-ID 2] werd gebruikt, nagenoeg dagelijks in gebruik was en dat gebruik werd gemaakt van zendmasten die passen bij het leven en de bewegingen van [verdachte 1]: ook ten aanzien van dit account is gebleken dat meestal, en in het bijzonder tijdens de nachtelijke uren, gebruik werd gemaakt van een zendmast nabij de woning van [verdachte 1], en overdag op werkdagen regelmatig van een zendmast nabij zijn werkadres. Verder komen ook hier de reisbewegingen van de pgp-telefoon overeen met de verplaatsingen van het mobiele telefoonnummer dat destijds op naam van [verdachte 1] stond. Ter illustratie: beide telefoons bevonden zich op 2 januari 2021 omstreeks 17:55 uur in Roosendaal. Gelet op al het voorgaande kan ook het in het dossier opgenomen berichtenverkeer van [Sky-ID 2] naar het oordeel van het hof aan [verdachte 1] worden toegeschreven.
Wapenhandel via [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2]
Uit het berichtenverkeer van [Sky-ID 1] kan worden opgemaakt dat [verdachte 1] zich van juni 2020 tot en met december 2020 heeft bezig gehouden met, kort gezegd, de handel in vuurwapens en munitie. Uit de chatberichten van [Sky-ID 1] blijkt immers dat [verdachte 1] al dan niet als tussenpersoon optrad in het kader van de verkoop van diverse vuurwapens, waaronder handvuurwapens (o.m. ‘CZ’ en ‘(baby)glocks’), geweren (‘snipers’), automatische vuurwapens (‘AK’s’ en ‘machineguns’), en van munitie (‘bonen’, ’9lood’, ’9mm’) en magazijnen. [Verdachte 1] heeft deze activiteiten vanaf februari 2021 tot begin maart 2021 via het account [Sky-ID 2] voortgezet: ook uit de chats van dit account kan worden opgemaakt dat [verdachte 1] al dan niet als tussenpersoon optrad in het kader van de verkoop van (hand)vuurwapens en munitie.
Handel in verdovende middelen via [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2]
Voorts kan uit de chats van [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] worden afgeleid dat [verdachte 1] zich bezig hield met de handel in cocaïne. In het berichtenverkeer van [Sky-ID 1] (in de periode vanaf 1 juli 2020 tot en met december 2020) wordt met tegencontacten in versluierde taal gesproken over ‘spullen colo’ voor ’31.5’, ‘spullen Boli’, ‘1000gr is 27.5’, ‘blokken’, die al dan niet geperst zijn en/of voorzien van een stempel, met een gewicht van circa 1 kilogram. Het hof neemt aan dat het hier gaat om cocaïne. Zoals ook door de politie met zoveel woorden in het dossier is gerelateerd, is immers algemeen bekend dat cocaïne doorgaans uit landen uit Zuid- of Midden-Amerika komt (waaronder Colombia en Bolivia, met de verwijzingen “colo” en “boli”), wordt verhandeld in blokken van circa 1 kilogram die vaak voorzien zijn van een (kwaliteits)stempel, en waarvoor de prijs (aldus de prijs per kilogram) ruwweg rond de € 27.000,- bedraagt.
Uit de chats van [Sky-ID 1] blijkt dat door [verdachte 1] ook daadwerkelijk cocaïne is verkocht, en dat deze vervolgens werd geleverd. Zo stuurt [Sky-ID 1] op 15 september 2020 aan Sky-ID ‘[Sky-ID 3]’: ‘Dit is die blok’ (…) ‘Dat is de stempel’ [voor] ‘31’, en: “Misschien kan ik wat met prijs doen” (…) ‘is geperst blok’ (…) ‘Hij kan weg maar moet max 29 hebben, is mooie blok | 29k hoe hy is, ik heb hem net gewogen 980gr is die blok’. Hierop antwoordt [Sky-ID 3]: ‘Ok is goed’| ‘Breng 1 voor ons gelijk’. Hierop antwoordt [verdachte 1]: ‘Oke ik kom eraan’ |‘30 min ben ik er ongevee’ (…), waarop [Sky-ID 3] antwoordt: ‘Oke is goed’. Uit chats van de volgende dag blijkt dat een door [Sky-ID 1] aan [Sky-ID 3] verkocht blok zich op dat moment bevindt bij een ‘vriend’ van [verdachte 1], die het blok ‘nu’ komt brengen. Het blok moet worden gebracht bij een locatie die in de chats ‘230’ wordt genoemd, daar bevinden zich twee mensen die volgens [Sky-ID 1] ‘gelijk moeten betalen’. Verder blijkt uit chats van [Sky-ID 1] dat [verdachte 1] ook op 18 september 2020 via tegencontact ‘[tegencontact]’ een blok te koop aanbiedt, dit keer voor ‘29’, waarna [tegencontact] aangeeft dat hij een ‘Belg’ heeft die het blok eventueel wil afnemen. De volgende dag bericht [Sky-ID 1] echter dat het blok al weg is, waaruit het hof concludeert dat het toen inmiddels door [verdachte 1] aan een ander was verkocht en geleverd.
Daarnaast kan uit de chats van [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] worden afgeleid dat [verdachte 1] zich heeft beziggehouden met de handel in synthetische drugs. In het berichtenverkeer van [Sky-ID 1] wordt (expliciet) gesproken over de in/verkoop van ‘mdma’, ‘ijs’, ’17 kg speed’, ‘efidrine’ en ‘snelle’. Ook uit de chats van [Sky-ID 2] komt naar het oordeel van het hof duidelijk naar voren dat [verdachte 1] zich met de handel in synthetische drugs bezig hield. Het hof wijst hier op een chat tussen [Sky-ID 2] en [tegencontact] van 27 februari 2021. Uit deze chat leidt het hof af dat [verdachte 1] verdovende middelen in de vorm van pillen (‘rondjes’) heeft verkocht en geleverd, en dat deze door de afnemers werden teruggestuurd omdat ‘ze niks voelden’. Ook blijkt uit deze chat dat [verdachte 1] vijf eenheden te koop aanbiedt van door hem (op hetzelfde moment, namelijk om 12:03:03) als ‘snelle’ en ‘ammie’ omschreven verdovende middelen, waaruit het hof concludeert dat beide begrippen betrekking hebben op één en dezelfde drug, namelijk: speed, en dat ‘ammie’ (dus) ‘amfetamine’ is. Dat enige tijd later in dezelfde chat door [Sky-ID 2] foto’s worden gedeeld van (vermoedelijk) hennep, kan daaraan niet afdoen: het hof interpreteert het bovenstaande chatgesprek aldus dat over verschillende soorten drugs wordt gesproken en dat deze foto’s in de chat voorkomen, betekent dan ook niet dat die foto’s van hennep betrekking zouden moeten hebben op de door [Sky-ID 2] eerder in het gesprek genoemde ‘ammie’.
Uit chats van 2 maart 2021 kan worden opgemaakt dat [Sky-ID 2] de vijf eenheden amfetamine nog steeds te koop aanbiedt, nu aan tegencontact (Sky-ID) ‘[Sky-ID 4]’: ‘idee vriend van my heeft ook nog die ammie, dat waren er 5 stuks’. Ook op 5 maart 2021 biedt [verdachte 1] deze te koop aan, naast 4 liter ‘A olie’ (vermoedelijk amfetamine olie). Naar het oordeel van het hof wordt uit dit chatgesprek – in samenhang bezien met het hierboven weergegeven gesprek van 2 maart 2021 - duidelijk dat [verdachte 1] op 6 maart 2021 nog steeds kan beschikken over de vijf eenheden amfetamine (‘ammie’) van ‘die vriend van my’, en dat het gaat om amfetamine in de vorm van pasta.
Samenwerking [verdachte 1] en [verdachte 2]
Uit de chatgesprekken van [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] concludeert het hof dat [verdachte 1] niet alleen opereerde, maar dat hij samenwerkte met een ‘vriend’. Het hof gaat ervan uit dat deze vriend [verdachte 2] betrof, op grond van de navolgende feiten en omstandigheden.
[Verdachte 1] en [verdachte 2] zijn bevriend en zijn beiden woonachtig in [woonplaats]. In de periode vanaf (in ieder geval) juni 2020 – begin maart 2021 hebben zij, zo blijkt uit onderzoek naar ieders mobiele telefoonnummer, veelvuldig, soms meerdere keren per dag, telefonisch contact met elkaar. Ook doen zij elkaars woonadressen met regelmaat aan, zo volgt uit dat telefoonverkeer in samenhang met bijbehorende zendmastgegevens, met de locaties waar de bij de verdachten in gebruik zijnde auto’s zijn uitgepeild en met hetgeen is waargenomen op de bij de woning van [verdachte 1] geplaatste tijdelijke cameraopstelling. Gebleken is dat [verdachte 2] in de onderzochte periode vrijwel dagelijks de woning van [verdachte 1] bezocht.
Uit door de politie opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) komt naar het oordeel van het hof voorts naar voren dat [verdachte 2] voor [verdachte 1] ook ‘zakelijk’ beschikbaar was om bepaalde diensten te verrichten. Daarbij was overigens sprake van een duidelijke hiërarchie, waarbij [verdachte 1] de leiding had. Het hof wijst ter illustratie van die zakelijke contacten en de rolverdeling op een OVC-gesprek van 20 januari 2021 waarin [verdachte 2] van [verdachte 1] ‘toestemming’ krijgt zijn eigen ding te doen, maar waarin [verdachte 2] aangeeft dat hij de hele dag voor [verdachte 1] heeft gereserveerd. Ook wijst het hof op het tapgesprek tussen [verdachte 2] en [getuige 1] van 12 februari 2021, waarin [verdachte 2] (die in die periode een WW-uitkering genoot) aangeeft dat hij de laatste tijd druk is en dat hij ‘morgen helaas available moet blijven’, waarop [getuige 1] zegt dat [verdachte 2] “de kleine man” (het hof begrijpt: [verdachte 1]) dan maar weer de groeten moet doen. Tekenend voor de onderlinge verhouding is ook het OVC-gesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] van 15 februari 2021 waarin [verdachte 2] (huiselijk gezegd) van [verdachte 1] op zijn kop krijgt omdat hij naar [verdachte 1] toe is gereden, zonder dit van tevoren met hem af te stemmen.
Uit het dossier blijkt meer in concreto dat [verdachte 2] ten behoeve van [verdachte 1] diensten heeft verricht als chauffeur en/of – een enkele keer - als koerier. Dat kan worden geconcludeerd uit de OVC-gesprekken die betrekking hebben op een (aansluitende heen- en terug)reis naar Zwitserland die [verdachte 2] met zijn eigen auto, met [getuige 2] als passagier, in november 2020 heeft gemaakt. Hoewel de precieze redenen van die reis uit de OVC-gesprekken niet duidelijk zijn geworden, kan uit de OVC wel geconcludeerd worden dat het de bedoeling was dat [verdachte 2] en [getuige 2] uit Zwitserland terug zouden keren met contant geld en dat dit geld (naast voor [getuige 2]) mede voor [verdachte 1] bestemd was. Uit de OVC-gesprekken kan worden opgemaakt dat [verdachte 2] voor deze diensten € 1.250,- (’12 en een half’) kreeg. Dat het geld en/of de transactie waarop het geld betrekking had een illegaal karakter hadden, blijkt uit OVC-gesprekken waarin naar voren komt dat [getuige 2] in paniek raakte toen de auto waarin hij en [verdachte 2] reden, bij de grens met Frankrijk werd gecontroleerd. Ook blijkt dit uit een opmerking van [getuige 2] tegen [verdachte 2], toen zij op weg waren naar Zwitserland: ‘Ik heb een nichtje wonen in Zwitserland, dus ik kan altijd zeggen ik ga naar mijn nichtje toe’, waaruit het hof afleidt dat de werkelijke reden van de reis het daglicht niet kon verdragen.
Uit andere OVC-gesprekken kan worden opgemaakt dat [verdachte 2] voor [verdachte 1] veelvuldig als chauffeur en/of ‘begeleider’ optrad bij zakelijke afspraken die, gelet op de aard en inhoud van de opgenomen communicatie, naar het oordeel van het hof betrekking moeten hebben gehad op de verkoop van illegale goederen zoals wapens of verdovende middelen. Zo zitten [verdachte 2] en verdachte 1] bijvoorbeeld op 8 januari 2021 in de auto als laatstgenoemde tegen [verdachte 2] zegt dat hij de auto moet starten. Het hof begrijpt dat zij dan op weg gaan naar een ontmoeting aan de [adres 5]. [Verdachte 2] vraagt [verdachte 1] op enig moment of hij met [verdachte 1] moet meelopen, en zegt: ‘ik blijf gewoon op een afstand ik weet hoe het werkt, of moet ik daar naar toe rijden’. Later geeft [verdachte 2] aan dat [verdachte 1] een beetje gestrest is, die daarop antwoordt: ‘nee, nee maar euh maar ik zie daar mensen sowieso is dat gevaarlijk’. Daarna geeft [verdachte 1] aan dat [verdachte 2] op de hoek moet parkeren ‘dan ken je hun in de gaten houden’. [Verdachte 2] oppert nog dat hij met [verdachte 1] kan meelopen ‘dan blijf ik er tussen staan’, maar dat wil [verdachte 1] niet: ‘blijf maar zitten’. Verder geeft hij [verdachte 2] de instructie ‘komen ze dadelijk dan ga je een beetje buiten staan en dan kijk je mijn kant op’, waarna hij de auto verlaat. Uit voorgaande communicatie blijkt naar het oordeel van het hof bovendien dat [verdachte 2] wist van hetgeen bij de ontmoeting aan de [adres 5] zou plaatsvinden (‘Ik weet hoe het werkt’).
Ook blijkt uit OVC-gesprekken dat [verdachte 2] op
9 februari 2021 een ontmoeting heeft met iemand tegen wie hij in wezen niets, behalve het woord ‘marlboro’ zegt, waarna een kort ‘yes’ volgt en [verdachte 2] weer met de auto vertrekt. Blijkbaar was er sprake van een fysieke ontmoeting waarbij een codewoord moest worden gebruikt. Daarbij betrekt het hof dat uit het dossier naar voren komt dat hetzelfde codewoord (marlboro) diende te worden gebruikt in het kader van een volgens de politie criminele afspraak op 2 januari 2021, waarbij [verdachte 1] personen heeft ontmoet, en waarbij [verdachte 2] overigens wederom als chauffeur optrad.
Voor de duiding van hetgeen naar voren is gekomen uit OVC-gesprekken is naar het oordeel van het hof van belang dat uit de hierboven omschreven gesprekken via de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] in samenhang met de overige bewijsmiddelen blijkt dat, in vervolg op hetgeen in de chats werd besproken, fysieke ontmoetingen plaatsvonden met de bij de verkoop en/of levering betrokken partijen. Het hof vindt hiervoor onder meer bevestiging in de chats waarin wordt gesproken over ‘230’, een externe locatie waar een blok cocaïne naartoe moet worden gebracht en waar betaald zou worden, in samenhang met de in het dossier in kaart gebrachte reisbewegingen.
[Verdachte 1] en [verdachte 2] en opslag van wapens
Op 9 maart 2021 heeft in de woning van [verdachte 2] aan het [adres 2] – waarvan [verdachte 2] de enige bewoner was – een doorzoeking plaatsgevonden. In deze woning zijn (onder meer) elf handvuurwapens aangetroffen, waarvan een groot deel eind februari-begin maart 2020 door [verdachte 1] (via [Sky-ID 2]) te koop is aangeboden. Het hof verwijst hier voorts naar zijn overwegingen onder feit 3.
Op 9 maart 2021 heeft eveneens een doorzoeking plaatsgevonden van een opslagbox van Bo-Rent aan de [adres 6]. Daar zijn vijf automatische vuurwapens en/of geweren, trommel- en patroonmagazijnen en een groot aantal kogelpatronen aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat [verdachte 1] en [verdachte 2] op 20 januari 2021 bij die opslagbox zijn geweest en dat zij beschikten over de sleutel daarvan.
Voorts heeft op 9 maart 2021 ook een doorzoeking plaatsgevonden van de loods aan de [adres 7]. In deze loods, die gebruikt werd door [verdachte 1] en waar [verdachte 1] en [verdachte 2] op 3 juli 2020 samen door de politie zijn gezien, werd een tas aangetroffen met daarin twee holsters van vermoedelijk een vuurwapen, en een auto (Smart Fourfour) met een verborgen stash-ruimte waarin een bij een vuurwapen behorende geluiddemper lag. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat deze Smart van [verdachte 1] was, dat die op naam van een derde, een zogeheten ‘katvanger’, is gezet, en dat [verdachte 1] en [verdachte 2] deze tenaamstelling samen hebben geregeld.
[Verdachte 1] en [verdachte 2] en opslag van verdovende middelen
Uit hetgeen hierboven is overwogen, blijkt dat [verdachte 1] in ieder geval nog op 6 maart 2021 beschikte over vijf eenheden speed (‘ammie’) in de vorm van pasta en dat deze bij zijn vriend lagen. Op 9 maart 2021 zijn bij een doorzoeking van een appartement aan het [adres 3] vijf blokken amfetamine-pasta aangetroffen. Dit appartement werd door [verdachte 2] – op initiatief van [verdachte 1] – al een aantal maanden ondergehuurd van een derde, nota bene voor een hoger bedrag dan de huursom van de hoofdhuur. Dit terwijl zowel [verdachte 1] als ook [verdachte 2] zelf al een woning hadden, waar zij verbleven. Het appartement werd dan ook niet bewoond. [Verdachte 2] heeft geen verklaring gegeven over de redenen van de onderhuur. Het hof concludeert uit het voorgaande, mede gezien ook het gesprek tussen [verdachte 1] en [getuige 3] d.d. 9 januari 2021 over het nakijken van de koeling, dat het appartement aan het [adres 3] een ‘stash’ of bewaarplaats voor verdovende middelen was, en dat de vijf eenheden speed die op 9 maart 2021 in het appartement aan het [adres 3] zijn aangetroffen, de vijf eenheden speed (‘ammie’) betreffen die [verdachte 1] een paar dagen daarvoor nog via Sky-account [Sky-ID 2] te koop aanbood, en dat [verdachte 2] derhalve de ‘vriend’ is waarover in de desbetreffende chatberichten door [verdachte 1] wordt gesproken. Het hof verwijst voor wat betreft zijn overwegingen met betrekking tot de verdovende middelen die zijn aangetroffen in het appartement aan het [adres 3] voorts naar de overwegingen onder feit 4.
Wetenschap [verdachte 1] en [verdachte 2]
Dat [verdachte 1] over de voor de wapen- en drugshandel en - in verband daarmee - het voorhanden en aanwezig hebben van wapens respectievelijk drugs vereiste wetenschap beschikte, volgt uit het hiervoor overwogene in samenhang met hetgeen hierna nog wordt overwogen.
Gelet op de hierboven beschreven onderzoeksbevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat [verdachte 1] bij de wapen- en drugshandel tot op zekere hoogte samenwerkte met [verdachte 2]. Aan de wijze waarop die samenwerking vorm kreeg en de rol die [verdachte 2] had, verbindt het hof de gevolgtrekking dat [verdachte 2] van deze illegale handel op de hoogte was. Daarbij komt dat uit het dossier niet blijkt dat [verdachte 2] op enig moment enige vraag of twijfel had over hetgeen waarop de afspraken/ontmoetingen waar hij voor of samen met [verdachte 1] naartoe ging, betrekking hadden. Integendeel: uit het dossier komt juist naar voren dat hij daarvan wél op de hoogte was (‘ik weet hoe het werkt’).
Het hof heeft de hierboven opgenomen conclusies getrokken op grond van de waardering van de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de door het hof geselecteerde bewijsmiddelen uit het dossier. Deze feiten en omstandigheden zijn ter terechtzitting in hoger beroep aan de verdachte voorgehouden. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd die de redengevendheid van die bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring ontzenuwt.
Bewezenverklaring wapen- en drugshandel; vrijspraak medeplegen
Gelet op het voorgaande, en met verwijzing naar hetgeen hierna ten aanzien van feit 1 en 7 nader wordt gemotiveerd, is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan (kort gezegd:) wapenhandel, en aan de handel in verdovende middelen. Dat hij dat tezamen en in vereniging met een ander heeft gedaan, in de zin van medeplegen, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen. [Verdachte 2] heeft aan de handel in vuurwapens en verdovende middelen immers weliswaar een bijdrage geleverd, maar het hof acht die – met name materiële - bijdrage niet van voldoende gewicht om hem als medepleger aan te merken. De gedragingen van [verdachte 2] laten zich, waar het handel betreft, naar het oordeel van het hof veeleer duiden als die van een medeplichtige. Dat ligt overigens anders voor wat betreft het voorhanden hebben van wapens en het aanwezig hebben van amfetamine, zoals hierna wordt overwogen.
Gelet op het voorgaande, en nu ook overigens niet voldoende uit het dossier naar voren is gekomen dat bij deze feiten van medeplegen sprake was, zal het Hof [verdachte 1] vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 1 en feit 7.
Feit 1 (wapenhandel)
Gelet op hetgeen hiervoor onder de algemene bewijsoverwegingen is opgenomen, is het hof van oordeel dat feit 1 (kort gezegd: wapenhandel) op na te melden wijze kan worden bewezenverklaard.
In verband daarmee merkt het hof nog op dat bij de bewezenverklaring zal worden uitgegaan van een kortere periode dan ten laste gelegd nu de periode waarin het EncroChat-account [EncroChat-account] actief was - zoals hiervoor overwogen - niet zal worden gebezigd voor het bewijs.
Voorts overweegt het hof dat het tenlastegelegde onderdeel ‘gewoonte’ bewezenverklaard zal worden. Uit de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt naar voren dat de verdachte binnen een periode van ruim acht maanden zeer regelmatig, bij herhaling, verschillende (ook grotere partijen) wapens en wapenonderdelen heeft verhandeld aan verschillende personen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3 (voorhanden hebben wapens en munitie)
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1], kort gezegd, tezamen en in vereniging met een ander, te weten [verdachte 2], meerdere (onderdelen van) vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad, een en ander als tenlastegelegd, in de periode van 26 februari 2021 tot en met 9 maart 2021. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Uitgangspunt voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van vuurwapens en/of munitie is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had, waarbij geldt dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Het gaat om “een meerdere of mindere mate” van bewustheid. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Uit de bewezenverklaring die ziet op het aan [verdachte 1] onder 1 tenlastegelegde feit – wapenhandel – volgt dat de verdachte over de periode van ruim acht maanden, tot en met 9 maart 2021 in (onderdelen van) vuurwapens en munitie heeft gehandeld, met verwijzing naar de eerdere bewijsoverweging ter zake in dit arrest. In die algemene bewijsoverwegingen is weergegeven dat [verdachte 2] op de hoogte was van de wapenhandel van [verdachte 1] en dat [verdachte 1] gebruik maakte van de diensten van [verdachte 2], die voor [verdachte 1] onder meer optrad als chauffeur in het kader van de handel in illegale goederen. Tijdens een doorzoeking op 9 maart 2021 zijn in de woning van [verdachte 2] aan het [adres 2] onder meer elf vuurwapens, onderdelen van vuurwapens en munitie aangetroffen in twee rugzakken die stonden onder het bureau in de slaapkamer. Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in het bijzonder de chatberichten verzonden met het aan [verdachte 1] toegeschreven SKY-account [Sky-ID 2], concludeert het hof dat een deel van precies die vuurwapens die zijn aangetroffen in de woning van [verdachte 2], in de dagen daaraan voorafgaand door [verdachte 1] aan (een) derde(n) zijn aangeboden.
Uit de inhoud van bedoelde chatberichten, in combinatie met daarbij verzonden foto’s van vuurwapens, volgt immers dat [verdachte 1] in de twee weken die voorafgaan aan 9 maart 2021 een achttal vuurwapens aanbiedt, die naar soort, model en kaliber identiek zijn aan de vuurwapens die zijn aangetroffen in de woning van de medeverdachte – bijvoorbeeld waar het een pistool van het merk Grand Power, model P1 mk 12, kaliber 9 mm betreft. Ook komen de naar soort, model en kaliber aangeboden aantallen overeen – bijvoorbeeld waar het twee pistolen van het merk CZ, model P10 s, kaliber 9 mm betreft. Daarnaast is de samenstelling van de acht aangeboden vuurwapens naar het oordeel van het hof in dit verband redengevend voor het bewijs, nu de acht aangeboden vuurwapens van in totaal zes verschillende soorten, modellen en kaliber zijn, welke zes verschillende soorten, modellen en kaliber ook in de woning van de medeverdachte zijn aangetroffen. In aanvulling op het voorgaande geldt nog dat het NFI de vuurwapens op de bij de chatberichten verzonden foto’s heeft vergeleken met de bij de [verdachte 2] in de woning aangetroffen vuurwapens. Met betrekking tot het pistool van het merk Beretta is na bedoelde vergelijking door het NFI gerelateerd dat de vorm, de grootte en de (roest)kleur van een op het wapen zichtbare plek onderling overeenkomen. Deze bevinding is waarschijnlijker onder de hypothese dat het vuurwapen dat te koop is aangeboden hetzelfde is als het vuurwapen dat bij [verdachte 2] is aangetroffen, dan onder de hypothese dat dat niet het geval is. Voor de overige vuurwapens geldt dat door het NFI, kort gezegd, niet kan worden vastgesteld dat de vuurwapens op de foto’s de vuurwapens zijn die bij [verdachte 2] in de woning lagen, maar dat doet volgens het hof in die zin niet aan voorgaande bevindingen af dat door het NFI ook niet is uitgesloten dat het – letterlijk - om dezelfde vuurwapens ging.
Het hof maakt uit het voorgaande op dat bedoelde door [verdachte 1] te koop aangeboden vuurwapens in de woning van [verdachte 2] in daar aangetroffen rugzakken werden bewaard. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] en [verdachte 2] (de onderdelen van) de vuurwapens en de munitie zoals die in die rugzakken zijn aangetroffen, tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad. Bedoeld voorhanden hebben strekt zich naar het oordeel van het hof aldus ook uit over de drie vóór 9 maart 2021 (nog) niet te koop aangeboden vuurwapens en onderdelen die in die rugzakken zaten, alsmede tot daarin aangetroffen munitie. Ten slotte merkt het hof nog op dat het feit dat die vuurwapens niet onder [verdachte 1], al dan niet in diens eigen woning, zijn aangetroffen, aan het voorhanden hebben niet afdoet, nu dat geen voorwaarde is voor de vereiste beschikkingsmacht, aldus ’s hofs eerdere verwijzing naar de jurisprudentie.
Feit 4 (aanwezig hebben amfetamine)
Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen is komen vast te staan dat er op 9 maart 2021 in een woning aan de [adres 3] in de keuken in het vriesvak van de koelkast 5 blokken witte pasta lagen. Uit nader onderzoek bleek dat het om amfetamine ging met een gewicht van 4844,5 gram.
Voorts komt uit het dossier het volgende naar voren.
De woning aan het [adres 3] werd door ene [getuige 4], een contact van [verdachte 1], gehuurd en vanaf juni 2020 op initiatief van [verdachte 1] onderverhuurd aan [verdachte 2]. [Getuige 4] heeft [verdachte 2] de sleutel van die woning gegeven. Op 9 maart 2021 bleek het slot van de woning veranderd te zijn. [Getuige 4] had niet de beschikking over de sleutel van het nieuwe slot.
De politie heeft tijdens de doorzoeking geconstateerd dat er in de kledingkasten geen kleding aanwezig was en dat het erop leek dat de woning niet structureel werd bewoond. In de tenlastegelegde periode hadden zowel [verdachte 1] als [verdachte 2] een eigen woning, waar zij - zo volgt ook uit de peilbaken- en zendmastgegevens - verbleven.
Uit peilbaken- en zendmast gegevens, als ook uit berichten, telefoongesprekken en een observatie, kan worden afgeleid dat [verdachte 1] en [verdachte 2] regelmatig in de woning aan het [adres 3] kwamen. [Verdachte 2], althans zijn auto, is voor het laatst in de avond van 8 maart 2021, enkele uren voor de vondst van de amfetamine in de vriezer, in (de buurt van) de woning gesignaleerd en heeft daar enige tijd stilgestaan.
In de woning is ook een verpakking aangetroffen met daarop een label op naam van de echtgenote van [verdachte 1].
Beide verdachten hebben zich op hun zwijgrecht beroepen. [Verdachte 2] heeft geen verklaring gegeven waarom hij naast een eigen woning, waar hij alleen verbleef, nog een woning zou onderhuren voor een aanzienlijk bedrag - veel meer dan het bedrag aan huur dat [getuige 4] verschuldigd was - per maand. Ook [verdachte 1] woonde niet in deze woning, maar woonde met zijn vrouw en kinderen elders. Hij heeft evenmin verklaard wat de functie van deze woning was. [Verdachte 2] en [verdachte 1] hebben ook geen verklaring gegeven voor hun aanwezigheid in (de buurt van) de woning en voor de telefoongesprekken die daarop zien.
Het hof concludeert, met verwijzing ook naar de hiervoor opgenomen algemene bewijsoverwegingen, dat het appartement aan het [adres 3] een ‘stash’ of bewaarplaats voor verdovende middelen was, en dat de vijf eenheden speed die in het appartement aan het [adres 3] zijn aangetroffen, de vijf eenheden speed (‘ammie’) betreffen die [verdachte 1] een paar dagen daarvoor nog via Sky-account [Sky-ID 2] te koop aanbood.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van het hof dat [verdachte 1] en [verdachte 2] de op het [adres 3] aangetroffen hoeveelheid amfetamine tezamen en in vereniging aanwezig hebben gehad, als bedoeld in art. 2 onder C Opiumwet. [Verdachte 1] was van de amfetamine op de hoogte en kon daarover beschikken, getuige het feit dat hij die amfetamine te koop aanbood. Het hof gaat ervan uit dat ook [verdachte 2] van de amfetamine op de hoogte was en daarover eveneens kon beschikken, gelet op hetgeen in de algemene inleiding over de samenwerking tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] is opgemerkt, zijn rol bij de huur van de woning aan het [adres 3] en zijn bezoeken aan die woning, die onbewoond was en als ‘stash’-plaats kan worden beschouwd, en het feit dat zijn auto nog in de avond van 8 maart 2021, enkele uren voor de vondst van de amfetamine, enige tijd bij die woning stilstond.
Feit 7 (handel in verdovende middelen)
Gelet op hetgeen hiervoor onder de algemene bewijsoverwegingen is opgenomen, is het hof van oordeel dat feit 7 (kort gezegd: de handel in verdovende middelen) op na te melden wijze kan worden bewezenverklaard.
Daaraan voegt het hof toe dat bij de bewezenverklaring zal worden uitgegaan van een kortere periode dan ten laste gelegd, nu ook ten aanzien van dit feit geldt dat de periode waarin het EncroChat-account [EncroChat-account] actief was niet voor het bewijs zal worden meegenomen. Ook zal het hof niet alle tenlastegelegde soorten verdovende middelen bewezen verklaren, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs op die onderdelen van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1
apriljuli2020 tot en met 9 maart 2021
te Dordrecht, en/of in (een) (andere) plaats(en) in Nederland, in elk gevalin Nederland, meermalen,
althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens
)zonder erkenning
één of meerwapens van categorie II en/of categorie III en
/ofmunitie van categorie II en/of III,
heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/ofheeft verhandeld en/of heeft onderhandeld over transacties en
/oftransacties heeft geregeld voor de aankoop en/of verkoop en/of levering van wapens en
/ofonderdelen van wapens en/of munitie, van welk feit verdachte een
beroep ofgewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 26 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Dordrecht
, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
(in een woning gelegen aan het [adres 2]
)
een of meerwapen
(s
)van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk/type Kel-Tec P 11, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-10 C, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Grand Power P1 Mk12, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Taurus Pt 145 Pro, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-07, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Beretta 9000s, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type (Msm) Zvs P21, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Cz P-
7, kaliber 9 mm en
/of
- een pistool, van het merk/type Ruger P 95, kaliber 9 mm,
zijnde
(een)vuurwapen
(s
)in de vorm van een pistool
en
/of
(een)onderde
(e)l
(en
)van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
- een patroonmagazijn en
/ofeen snellader,
dat/die van wezenlijke aard en specifiek bestemd
is/zijn voor een pistool van het merk/type Ruger p 95, kaliber 9 mm en
/of- een pistoolloop, dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool van het merk/type Cz P10-S, kaliber 9 mm
en/of
en
/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
een of meerkogelpatro
(o)n
(en
) en/of knalpatro(o)n(en)van het kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 27 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Dordrecht,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
(in een woning gelegen aan het [adres 3]
)
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer4.844,5 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1
apriljuli2020 tot en met 9 maart 2021
te Dordrecht, in elk gevalin Nederland
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA
en/of methamfetamine (CrystalMeth) en/of mefedron (miauw miauw), zijnde (telkens) cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA
en/of methamfetamine (CrystalMeth) en/of mefedron (miauw miauw), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl hij van het verhandelen van wapens een gewoonte maakt.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer acht maanden schuldig gemaakt aan grootschalige handel in (onderdelen van) vuurwapens, waaronder automatische vuurwapens, en (bijbehorende) munitie. Gezien de duur van de bewezenverklaarde periode, de intensiteit van de handel en de hoeveelheid van de verhandelde/te verhandelen (onderdelen van) vuurwapens en munitie heeft de verdachte van de handel in (onderdelen van) wapens en munitie een gewoonte gemaakt, hetgeen op grond van art. 55 lid 4 WWM een strafverzwarende omstandigheid is. Voorts heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte in een woning een elftal vuurwapens, wapenonderdelen en munitie voorhanden gehad.
De verdachte heeft hiermee een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het ongecontroleerd verspreiden van (onderdelen van) vuurwapens en munitie in de samenleving, in het bijzonder in het criminele circuit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot onveiligheid in de maatschappij. Vuurwapens, ook die van het soort en model welke door de verdachte werden verhandeld, worden in het criminele circuit immers gebruikt om ernstige strafbare feiten mee te begaan, zoals bedreigingen, afpersingen, roofovervallen en levensdelicten, waaronder liquidaties, zo volgt ook uit het NFI-rapport in deze zaak van 15 juni 2022. De verdachte heeft hierbij kennelijk gehandeld uit winstbejag en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de schadelijke gevolgen van het bezit en het gebruik van vuurwapens voor de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne en MDMA. Tot slot heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte in een woning van een derde bijna vijf kilo amfetamine, eveneens een handelsvoorraad, aanwezig gehad.
Het gebruik van harddrugs is verslavend. Deze middelen vormen een gevaar voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van (ernstige) criminaliteit. Door aldus te handelen heeft de verdachte hieraan een aanzienlijke bijdrage geleverd. Bovendien vormt de handel in (hard)drugs een schakel in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwricht.
Het hof overweegt in verband met de bewezenverklaarde feiten bovendien dat de verdachte, voor zover hij daarbij samenwerkte met de medeverdachte, een leidende rol had. Het hof merkt ook dat als strafverzwarende omstandigheid aan.
Verweer Flobert vuurwapens
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging betoogd dat, mocht het hof tot een bewezenverklaring komen van de onder 1 tenlastegelegde wapenhandel, er mogelijk Flobert vuurwapens en geen “klassieke” vuurwapens werden verhandeld, hetgeen de strafwaardigheid van dit feit aanzienlijk nuanceert.
Het hof overweegt in dit verband dat uit de zich in het dossier bevindende chatberichten blijkt dat soms grote hoeveelheden vuurwapens van verschillende kalibers, veelal 9mm, waaronder Glocks en AK’s, door de verdachte werden verhandeld, al dan niet met bijbehorend munitie. Dat als onderdeel van de verhandelde wapens (ook) zogenaamde Flobertwapens zouden zijn verhandeld, doet, zo dat al het geval is – de verdachte heeft dat immers zelf niet verklaard -, naar het oordeel van het hof niet af aan de strafwaardigheid van de bewezenverklaarde wapenhandel. Ook Flobert wapens zijn immers vuurwapens en deze zijn bovendien om te bouwen naar scherp schietende vuurwapens waarbij eveneens met een groter kaliber kan worden geschoten, zo volgt uit eerder genoemd NFI-rapport. Verder volgt overigens uit dat rapport met betrekking tot de soort en het model vuurwapens dat is aangeboden uit de voorraad aan het [adres 2], kort gezegd, dat de a-priorikans op het aantreffen van deze vuurwapens in het oorspronkelijk kaliber veel groter is dan de kans op het aantreffen van Flobert vuurwapens. Het hof ziet daarom in het gevoerde verweer geen reden tot strafmatiging.
De op te leggen straf
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie en voor Opiumdelicten, ook tot gevangenisstraffen, en overigens een zeer omvangrijk strafblad heeft.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, waarbij ook kennis is genomen van een zich bij de stukken bevindende reclasseringsrapportage van
29 september 2021. De verdachte heeft een vaste baan en heeft geen schulden. Verder heeft het hof oog gehad voor het feit dat de verdachte een vrouw, met een kwetsbare gezondheid, en vier jonge kinderen heeft en dat hij kostwinnaar is, maar het hof weegt tevens mee dat van deze omstandigheden (deels) ook al sprake was ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten en dat dit de verdachte er niet van heeft weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat op feiten als de onderhavige, in het licht van hetgeen hiervoor onder het kopje ‘strafmotivering’ reeds is overwogen, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, en zwaarder dan door de advocaat-generaal geëist. Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Gelet evenwel op de omstandigheid dat het hof, anders dan door de rechtbank bewezen is verklaard, niet bewezen acht dat de verdachte de onder 1 en 7 tenlastegelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en het hof voorts tot een kortere pleegperiode van deze feiten komt, komt het hof tot een gevangenisstraf van kortere duur dan in eerste aanleg opgelegd. Het hof is – alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Redelijke termijn
In verband met de beoordeling of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn gaat het hof uit van het navolgende:
  • de verdachte is op 30 maart 2021 in verzekering gesteld;
  • met ingang van 11 oktober 2021 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg;
  • op 12 oktober 2022 is door de rechtbank vonnis gewezen, waarbij de rechtbank gelet op de (hoogte van de) op te leggen straf geen aanleiding heeft gezien om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren;
  • op 21 oktober 2022 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • met ingang van 5 juni 2023 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot aan de einduitspraak in hoger beroep;
  • op 12 juni 2023 is het dossier binnengekomen bij het hof;
  • op 27 oktober 2023 heeft bij het hof een regiebehandeling plaatsgevonden;
  • de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 3 september 2024;
  • het onderzoek ter terechtzitting is op 18 september 2024 gesloten;
  • dit arrest wordt gewezen op 30 september 2024.
De behandeling van de zaak in eerste aanleg is niet binnen 16 maanden nadat de verdachte in verzekering is gesteld, afgerond met een eindvonnis. De overschrijding bedraagt ongeveer 2,5 maand. Voorts is het dossier niet binnen 6 maanden na het instellen van het hoger beroep bij het hof binnengekomen. De overschrijding van de inzendtermijn bedraagt ongeveer 2 maanden. De behandeling van de zaak in hoger beroep is evenmin binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, afgerond met een eindarrest. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, eveneens uitgaande van 16 maanden, bedraagt ongeveer 7 maanden.
Nu slechts een beperkt deel van de overschrijding is toe te rekenen aan de omvang en de bewerkelijkheid van de zaak, de omstandigheid dat de zaak van de verdachte gelijktijdig met de zaak van de medeverdachte behandeld diende te worden en de geplande inhoudelijke behandeling van de zaak op 27 oktober 2023 op verzoek van het openbaar ministerie geen doorgang heeft kunnen vinden, is naar het oordeel van het hof de redelijke termijn zowel in de afzonderlijke fasen van de procedure als ook in het geheel overschreden. Het hof zal met deze overschrijding rekening houden, waarbij ook de duur van de procedure als geheel wordt betrokken, door de in beginsel passend en geboden geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden te verlagen met 2 maanden. Het hof komt aldus tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Bij beschikking van de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof van 2 juni 2023 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst met ingang van 5 juni 2023 tot het tijdstip waarop in zijn strafzaak arrest wordt gewezen. Dit betekent dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte ten tijde van de einduitspraak op 30 september 2024 van rechtswege herleeft.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf ziet het hof (ambtshalve) geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen Volkswagen Up en Audi Q3 zal het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, de teruggave gelasten aan de verdachte.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen Smart Forfour overweegt het hof het navolgende.
De Smart Forfour behoorde toe aan de verdachte. Uit pgp- chatverkeer blijkt dat [verdachte 1] de auto op 9 september 2020 te koop aanbood in het criminele milieu voor € 12.500,- waarbij hij heeft bericht: “stash is gemaakt voor 50 blokken”. In januari 2021 heeft [verdachte 1] deze kennelijk niet verkochte auto op naam van een derde, een zogeheten katvanger, laten zetten. Op 9 maart 2021 werd tijdens een doorzoeking van de locatie waar de auto stond gestald, in een onder de passagiersstoel van de auto aangebrachte verborgen ruimte door de politie een geluiddemper voor een vuurwapen aangetroffen. De auto is in het kader van deze strafzaak inbeslaggenomen.
Het hof overweegt, onder verwijzing naar de artikelen 36b en 36d Sr, dat deze auto, gegeven de stashruimte met, aantoonbaar, een daarin opgeslagen onderdeel van een vuurwapen en gegeven de mededeling dat er 50 blokken in kunnen worden ‘gestashed’, van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, dat deze bij gelegenheid van het strafrechtelijk onderzoek naar de door verdachte begane feiten – wapenhandel en handel in verdovende middelen - is aangetroffen en dat de auto kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. De auto is dan ook vatbaar voor onttrekking aan het verkeer en het hof zal – conform de vordering van de advocaat-generaal - overeenkomstig beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Personenauto [kenteken 1] SMART Forfour 2015
Kl: oranje G618823.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Personenauto [kenteken 2] VOLKSWAGEN Up Kl: wit _66.1557, origineel ktn [kenteken 3];
  • 1.00 STK Personenauto [kenteken 4] AUDI Q3 _661577.
Dit arrest is gewezen door mr. E.A. Lensink, als voorzitter, mr. E.C. van Veen en mr. W.A.G.J.W. Ferenschild, leden, in bijzijn van de griffier
mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2024.