ECLI:NL:GHDHA:2024:1624
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling en de hardheidsclausule in het kader van een hoger beroep
In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden, die voornamelijk voortkwamen uit een belastingschuld van de Belastingdienst en andere financiële verplichtingen die tijdens haar voorlopige hechtenis waren ontstaan. Het hof heeft de procedure op 13 augustus 2024 behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.A. Loeff.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] een totale schuldenlast heeft van € 187.558,59, waarvan een aanzienlijk deel betrekking heeft op ambtshalve opgelegde vorderingen van de Belastingdienst. De rechtbank had geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was geweest in de drie jaar voorafgaand aan haar verzoek om schuldsanering. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat haar schulden zijn ontstaan door omstandigheden buiten haar schuld, zoals het niet betalen van vaste lasten door een vriend tijdens haar detentie.
Het hof heeft echter ook geconstateerd dat er geen poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is ondernomen en dat de goede trouw van [appellante] niet kon worden vastgesteld. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat er feiten en omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen, zoals het beëindigen van haar onderneming en haar actieve zoektocht naar een oplossing voor haar schulden. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met de verwijzing naar de rechtbank voor de uitvoering.