ECLI:NL:GHDHA:2024:1584

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
200.318.838/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling en uitleg echtscheidingsconvenant

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om de afwikkeling en uitleg van een echtscheidingsconvenant tussen partijen die in 2016 zijn gescheiden. De man, appellant in het principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2022. De vrouw, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De procedure betreft onder andere de verdeling van een levensverzekering en de opbrengst van de echtelijke woning. Het hof heeft vastgesteld dat de polis van levensverzekering niet in de verdeling is betrokken tijdens het opstellen van het echtscheidingsconvenant. Het hof heeft geoordeeld dat de waarde van de polis per einddatum (31 juli 2023) moet worden verdeeld, waarbij beide partijen recht hebben op de helft van de waarde. Daarnaast heeft het hof de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team familie
Zaaknummer hof : 200.318.838/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/621689 / HA ZA 21-601
Arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B. Özates, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. Loonstein, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen de man en de vrouw.

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen zijn gehuwd geweest en hebben in 2016 een echtscheidingsconvenant gesloten. In deze procedure gaat het om de afwikkeling en uitleg van het echtscheidingsconvenant.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 november 2022, waarmee de man in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2022;
  • de memorie van grieven van de man, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep van de vrouw, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van de man met bijlagen;
  • van de zijde van de man een brief met producties 10 tot en met 24.
2.2
Op 2 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Deze maken thans deel uit van het procesdossier.

3.Feitelijke achtergrond

  • Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1985 te [huwelijksplaats] , Turkije gehuwd.
  • Op 22 april 2016 heeft de man een verzoek tot echtscheiding ingediend, met daarbij gevoegd een door partijen ondertekend (door de man op 16 maart 2016, door de vrouw op 7 april 2016) echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft zich gerefereerd. Bij beschikking van 27 juni 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking.
  • De echtscheidingsbeschikking is op [datum] 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
  • Het echtscheidingsconvenant bevat – voor zover van belang – de navolgende bepalingen:

“Artikel 3 Peildatum

3.1
Partijen nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap de datum van indiening van het echtscheidingsverzoekschrift bij de rechtbank.
3.2
De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde.
3.3
Al hetgeen door erfenis, legaat schenking of anderszins vanaf deze peildatum verkregen mocht worden op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan die partij die begunstigde van het te ontvangen actief is.
Artikel 4 De echtelijke woning
4.1
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de echtelijke woning, de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] , op deze woning rust een hypotheek bij [hypotheekverstrekker] en aan de hypotheek is eveneens een kapitaalverzekeringspolis gekoppeld bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer: [nummer] .
4.2
De echtelijke woning (...) zal worden verkocht. Partijen zullen vanaf 1 augustus 2019 de opdracht geven aan de makelaar om de woning in verkoop aan te bieden en alle medewerking verlenen voor spoedige verkoop van de woning. De 75% van de netto overwaarde gaat naar de vrouw en 25% van de netto overwaarde gaat naar de man.
(.. . )
4.4
De kosten voortvloeiende uit en verband houdende met de verkoop van de echtelijke woning worden door partijen bij helfte gedeeld.
4.5
Alle vaste lasten en onderhoudskosten van de echtelijke woning, waaronder de aanslagen in de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekeringspremie en andere verzekeringspremies, de hypotheekrente- en aflossing en levensverzekeringspremies vervallende na datum peildatum komen volledig voor rekening van de vrouw aan wie het exclusieve gebruiksrecht van de woning wordt toegekend, zulks zonder nadere verrekening.
Artikel 5 Verdeling van de overige vermogensbestanddelen
(…)
(…)
5.3
De eenmanszaak [naam eenmanszaak] blijft eigendom van de man. De zakelijke schulden van de man, en eveneens overige persoonlijke schulden komen uitdrukkelijk voor zijn rekening en risico.
5.4
De eenmanszaak [naam eenmanszaak] blijft eigendom van vrouw. De zakelijke schulden van de vrouw, komen uitdrukkelijk voor haar rekening en risico.
5.5
De rechten uit de polis kapitaalverzekering, afgesloten met [hypotheekverstrekker] onder nummer [nummer] worden bij helfte verdeeld.
5.6
De levensverzekeringspolis bij [verzekeringsmaatschappij] met polisnummer [nummer] wordt zonder verrekening aan de vrouw toebedeeld.
5.7
De borgsomverklaring ad € 30.000 die door partijen moet worden voldaan indien de voorwaarden daartoe zullen optreden, ten behoeve van een zaak van de man, zal worden betaald door de man.
5.8
Partijen verklaren dat behoudens de in dit artikel vermelde vermogensbestanddelen aan hen geen overige tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen bekend zijn.
5.9
Partijen verklaren voorts uitdrukkelijk tijdens het huwelijk geen schulden te zijn aangegaan of veroorzaakt te hebben die niet aan de andere partij zijn bekend gemaakt en in dit convenant aan de orde gesteld. Voor geval desondanks een schuld bekend zal worden zal deze voor rekening blijven van die partij op wiens/wie naam de schuldstaat.
Artikel 8 Vrijwaring en kwijting
8.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebbers en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
8.2
Alle eventuele risico's met betrekking tot de waardering van aan de ene dan wel de andere partij toegedeelde goederen, komen voor rekening van de partij aan wie de betreffende goederen zijn toegedeeld. leder der partijen heeft de verdeling, zoals voortvloeiend uit dit convenant te zijnen bate of schade aanvaard. Ieder der partijen vrijwaart de ander voor eventuele aanspraken, gebaseerd op de waardering van de aan ieder van hen toegescheiden roerende en onroerende zaken.
8.3
De man vrijwaart de vrouw en de vrouw vrijwaart de man voor aanspraken ter zake van schulden die hij, respectievelijk zij, krachtens dit convenant voor zijn, respectievelijk haar rekening neemt. (…)”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De man heeft de vrouw gedagvaard en gevorderd, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, dat voor recht wordt verklaard dat de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
4.2
De vrouw heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie):
  • dat voor recht wordt verklaard dat de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] zonder enige verrekening aan de vrouw wordt toebedeeld en dat de rechtbank de man beveelt dan wel gebiedt alle medewerking te verlenen aan de levering van zijn deel in deze verzekering;
  • de man (voorheen handelende onder de naam [naam] te veroordelen om aan de vrouw (voorheen handelende onder de naam [naam eenmanszaak] ) een bedrag van
  • de waarde van de aandelen in het kapitaal in [holding] vast te stellen op een bedrag ad € 63.860,00 dan wel voor recht te verklaren dat de waarde van voornoemde aandelen € 63.860,00 bedraagt en de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag ad € 31.930,00 te betalen;
  • de man, op grond van een nadere verdeling van de gemeenschap ten aanzien van de echtelijke woning, te veroordelen om aan haar een bedrag van € 27.395,08 te betalen.
4.3
In het bestreden tussenvonnis van 30 maart 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] de vrouw wordt toegedeeld onder de voorwaarde dat zij de helft van de waarde van de polis op de peildatum (22 april 2016) vergoedt aan de man. Indien de man premie heeft voldaan in de periode vanaf de peildatum tot de datum van wijziging van de tenaamstelling van de polis op naam van de vrouw, dient de vrouw ook deze bedragen aan de man te vergoeden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de waarde van de polis op de peildatum en de eventuele premies die door de man zijn voldaan na de peildatum. In de overwegingen heeft de rechtbank de vordering van de vrouw met betrekking tot de verdeling van de opbrengst van de woning afgewezen. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor het nemen van aktes en iedere beslissing is verder aangehouden.
4.4
In het bestreden eindvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank:
  • aan de vrouw toegedeeld de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] onder de voorwaarde dat de vrouw binnen twee maanden na de datum van het vonnis een bedrag van € 7.529,- zijnde de helft van de waarde van de polis op de peildatum, en de som van vanaf de peildatum tot de wijziging van de tenaamstelling door de man betaalde premies (tot en met juli 2022 bedragend € 1.856,10) op de derdengeldenrekening van de advocaat van de man heeft gestort, en de man gelast onmiddellijk na die storting zijn medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van de polis op naam van de vrouw;
  • voor het geval de vrouw niet tijdig en volledig voldoet aan hetgeen hiervoor is vermeld, aan de man toegedeeld de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] onder de voorwaarde dat de man binnen vier maanden na de datum van dit vonnis een bedrag van € 7.529,- zijnde de helft van de waarde van de polis op de peildatum, en de som van vanaf de peildatum tot het moment van de hierna genoemde storting door de man, door de vrouw betaalde premies (tot en met juli 2022 bedragend € 2.660,41) op de derdengeldenrekening van de advocaat van de vrouw heeft gestort, en de vrouw gelast onmiddellijk na die storting, voor zover nog nodig, mee te werken aan tenaamstelling van de polis op naam van de man;
  • partijen gelast de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] af te kopen indien (ook) de man niet tijdig en volledig voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarde en partijen gelast de verzekeringsmaatschappij in dat geval gezamenlijk te verzoeken de afkoopsom aldus uit te betalen dat een bedrag van € 2.660,41 aan de vrouw wordt uitbetaald en een bedrag van € 1.856,10 aan de man wordt uitbetaald (ter zake van de door ieder van hen na de peildatum tot en met juli 2022 betaalde maandelijkse premies) en bovendien de som van de sinds 1 augustus 2022 betaalde premiebedragen uit te betalen aan degene die ze aan de verzekeringsmaatschappij heeft voldaan, en het restant van de afkoopsom gelijkelijk te verdelen tussen partijen en dus aan iedere partij de helft uit de betalen van dat restant; partijen gelast partijen zelf het resultaat van de bovenstaande verdeling van de uitkoopsom te bewerkstelligen indien de verzekeringsmaatschappij (deels) niet aan dat verzoek voldoet.
Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De proceskosten zijn aldus gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt.
Het meer of overige verzochte is afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De man is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij vordert na wijziging van eis in hoger beroep, het bestreden vonnis van 3 augustus 2022 te vernietigen ten aanzien van de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat deze polis op de einddatum van 31 juli 2023 tussen partijen wordt verdeeld waarbij de verdeling plaatsvindt conform de verzochte verdeling als onder punt 12 van de memorie van grieven, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide procedures. De man vordert het arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.2
De vrouw vordert in incidenteel hoger beroep de eisen van de vrouw – zoals in hoger beroep gewijzigd – toe te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
5.3
De man heeft daartegen verweer gevoerd. In de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft de man voorwaardelijk gevorderd dat voor zover de aandelen in [holding] gewaardeerd moeten worden, de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van haar aandeel in de gemeenschapsschuld van € 31.840,-.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
In het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep heeft de man onder 12 tot 17 een reactie gegeven op het verweer van de vrouw ten aanzien van de verdeling van het eindkapitaal van de hierna te noemen polis. Dit is in feite een vermeerdering van eis als bedoeld in art. 130 Rv jo art. 353 Rv, en het hof laat dit gedeelte van het verweerschrift van de man, mede gezien het bezwaar van de vrouw daartegen, wegens strijd met de tweeconclusieregel (art. 347 Rv) buiten beschouwing.
Principaal hoger beroep
Polis van Levensverzekering bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer]
6.2
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat partijen tijdens het opstellen van het echtscheidingsconvenant de polis van levensverzekering met polisnummer [nummer] niet in de verdeling hebben betrokken. In het bestreden vonnis van 30 maart 2022 is kort gezegd de man gelast zijn medewerking te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van de polis op naam van de vrouw nadat de vrouw de helft van de waarde van de polis
(€ 7.529,-) en de door de man betaalde premies (€ 1.856,10), en dus een totaalbedrag van € 9.385,10, ten behoeve van de man, op de derdengeldenrekening van de advocaat van de man heeft gestort. De vrouw is daarvoor een termijn van twee maanden gegund. Voor het geval de vrouw het bedrag van € 9.385,10 niet tijdig stort op de derdengeldenrekening van de advocaat van de man, wordt de polis aan de man toegedeeld onder de voorwaarde dat de man in dat geval € 7.529,- aan de vrouw voldoet door middel van storting op de derdengeldenrekening van de advocaat van de vrouw en bovendien de premies die de vrouw na de peildatum tot en met november 2019 heeft voldaan, zijnde 43 maanden van
€ 61,87 = € 2.660,41. Indien ook de man niet tijdig aan voormelde voorwaarde voldoet, heeft de rechtbank geoordeeld dat de polis moet te worden afgekocht. De rechtbank heeft partijen gelast voor dat geval hieraan hun medewerking te verlenen en bepaald dat hetgeen de vrouw en de man aan premies hebben voldaan sedert de peildatum eerst aan ieder van hen zal toekomen, het restant moet bij helfte tussen partijen worden gedeeld, aldus de rechtbank.
6.3
De man stelt in zijn eerste en enige grief dat na de zitting bij de rechtbank hem is gebleken dat de einddatum van de polis 31 juli 2023 is en dat dan ook de winst betaalbaar wordt gesteld, waardoor de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen de toedeling van de polis aan de vrouw.
6.4
De vrouw verweert zich als volgt. De rechtbank heeft terecht aangesloten bij overeengekomen peildatum en de polis aan de vrouw toegedeeld. Er zijn geen omstandigheden door de man gesteld die nopen tot afwijking op grond van de redelijkheid en billijkheid. De man betaalt weliswaar al enkele jaren premie, maar de vrouw heeft stappen gezet om de polis aan haar toe te delen. De man weigert echter de polis op haar naam te zetten.
6.5
De vraag is of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de man en de vrouw dienen af te wijken van de overeengekomen waardepeildatum (22 april 2016) en wel in die zin dat wordt aangesloten bij de datum van uitkering van de polis van [hypotheekverstrekker] (aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 lid 1 BW).
6.6
Vast staat dat de einddatum van de polis van de Levensverzekering bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] op 31 juli 2023 is bereikt. Op verzoek van partijen is de waarde van de polis nog niet uitgekeerd. Onweersproken heeft de man gesteld dat partijen ieder evenveel premies (43 maanden) hebben voldaan, zodat het hof daarvan uitgaat. In het licht van die omstandigheden is het hof van oordeel dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat wordt afgeweken van de door partijen overeengekomen waardepeildatum van 22 april 2016 en dat moet worden aangesloten bij de waarde per de einddatum. Dit betekent dat het hof zal bepalen dat aan beide partijen, ieder voor de helft, de uitkering van de polis van de levensverzekering op datum van die uitkering bij helfte toekomt.
Incidenteel hoger beroep
Meest verstrekkende verweer
6.7
In het meest verstrekkende verweer stelt de man dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep. Hij voert daartoe aan dat i) het vonnis van 30 maart 2022 een deelvonnis is, ii) de vrouw gelijktijdig hoger beroep heeft ingesteld door middel van een betekeningsexploot maar daarna ervoor heeft gekozen haar hoger beroep niet aanhangig te maken. Het hof gaat aan dit meest verstrekkende verweer voorbij, nu de rechtbank in het dictum van het bestreden vonnis van 30 maart 2022 niet door een uitdrukkelijk dictum een einde aan het geding heeft gemaakt voor wat betreft de vordering van de vrouw van
€ 8.000,-, de vordering wegens de onjuiste uitkering door de notaris van de verkoopopbrengst van de woning en de vorderingen wegens de aandelen [holding] maar de beslissingen op dit punt heeft aangehouden. Het staat de vrouw vrij om haar vorderingen in een incidenteel hoger beroep naar voren te brengen in plaats van een hoger beroep aanhangig te maken.
Afrekening schuld eenmanszaak [eenmanszaak man] aan [naam eenmanszaak] (eenmanszaak vrouw) ter grootte van € 8.000,-
6.8
De vrouw heeft gevorderd de man (voorheen handelende onder de [naam eenmanszaak] ) te veroordelen om aan de vrouw (voorheen handelende onder de naam [naam eenmanszaak] een bedrag van € 8.000,- te voldoen.
6.9
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 30 maart 2022 overwogen dat de geldlening van € 8.000,- kennelijk stamt uit de tijd dat de man (tot 6 juli 2009) zijn [naam eenmanszaak] dreef, dat – voor zover de stelling van de vrouw juist zou zijn dat de schuld van de man aan de vrouw uit hoofde van geldlening niet teniet is gegaan en op de peildatum nog bestond – de schuld van de man in de huwelijksgemeenschap viel, evenals de daartegenover staande vordering van de vrouw, zodat er per saldo tussen partijen niets te verdelen viel. Gelet op de algehele en finale kwijting neemt de rechtbank aan dat de vrouw geen vordering meer heeft uit hoofde van geldlening op de man en wijst de rechtbank de vordering af. Hetgeen partijen in de artikelen 5.3 en 5.4 van het convenant zijn overeengekomen doen daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, aangezien deze afspraken de toerekening betreffen (draagplicht) van de diverse schulden die beide huwelijkspartners aan derden hadden.
6.1
De vrouw stelt in grief 1 dat de rechtbank artikel 5.3 van het echtscheidingsconvenant onjuist uitlegt. De schuld die de man aan de vrouw heeft, valt ook onder “alle schulden” en dat dit tussen partijen onderling is, maakt dat niet anders. Deze schuld is in het zakelijke karakter door de man bij de vrouw aangegaan. Er wordt daardoor niet toegekomen aan een beoordeling in het kader van artikel 8 van het convenant, aldus de vrouw. Bovendien zou bij het slagen van een beroep op artikel 8 van het convenant, ook de polis bij [hypotheekverstrekker] niet moeten worden meegenomen. De man bestrijdt de grief van de vrouw.
6.11
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, gezien de betwisting daarvan door de man, voor wat betreft de vordering die [eenmanszaak vrouw] op [eenmanszaak man] zou hebben, niet voldaan aan haar stelplicht. Van haar had mogen worden verwacht dat zij concrete feiten en omstandigheden zou stellen, die voldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat er een opeisbare vordering bestaat. Het enkele feit dat in het jaar 2016 aan de activa zijde van de balans in de jaarrekening van [eenmanszaak vrouw] een vordering staat vermeld van € 8.000,- op [eenmanszaak man] , welke onderneming blijkens de door de man overgelegde informatie van de Kamer van Koophandel bovendien reeds is gestaakt per 6 juli 2009, is onvoldoende om het bestaan van de vordering op [eenmanszaak man] in 2021 aan te tonen. Grief 1 van de vrouw slaagt dan ook niet.
Opbrengst woning
6.12
In het bestreden vonnis van 30 maart 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van de vrouw, waaraan zij ten grondslag legt dat de notaris € 27.395,08 te veel heeft uitgekeerd aan de man van de netto-verkoopopbrengst van de woning en zij daarop aanspraak maakt op grond van ongerechtvaardigde verrijking, onvoldoende heeft onderbouwd en deze vordering heeft de rechtbank afgewezen.
6.13
In grief 2 stelt de vrouw dat de notaris de verdeling niet heeft vastgesteld conform het convenant waardoor de man ongerechtvaardigd is verrijkt ten nadele van de vrouw, aangezien de polis zoals benoemd in het convenant eerst van de hypothecaire geldlening moet worden afgehaald en daarmee al ten goede komt aan beide partijen en er dus geen aparte berekening moet worden gemaakt.
6.14
De man bestrijdt de uitleg van de vrouw van hetgeen partijen in het convenant zijn overeengekomen over de opbrengst van de woning. In zijn visie hield het convenant in dat de polis bij helfte zou worden verdeeld en van de opbrengst van de woning 75% naar de vrouw gaat en 25% naar de man.
6.15
Bij de uitleg van het echtscheidingsconvenant moet niet alleen gekeken worden naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar de betekenis die partijen aan die tekst mochten toekennen, gelet op de gegeven omstandigheden van het geval en op basis van wat zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarnaast is onder meer de context van de overeenkomst van belang en hoe die overeenkomst precies tot stand is gekomen.
6.16
Het hof verenigt zich op dit punt met het oordeel van de rechtbank en maakt dit oordeel tot het zijne. In hoger beroep heeft de vrouw geen concrete (andere) feiten en omstandigheden aangevoerd die leiden tot een ander oordeel. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris terecht bij de uitkering aan de man en de vrouw rekening gehouden met het in artikel 4.2 van het convenant bepaalde ("75% van de netto-overwaarde gaat naar de vrouw en 25% van netto-overwaarde gaat naar de man"), en met het in artikel 5.5 bepaalde ('de rechten uit de poliskapitaalverzekering, afgesloten met [hypotheekverstrekker] onder nummer [nummer] , worden bij helfte verdeeld."). Dat partijen ook voor wat betreft deze poliskapitaalverzekering een verdeelsleutel van 75%-25% zijn overeengekomen volgt niet uit de letterlijke tekst en naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende relevante en concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou volgen dat partijen wel deze uitleg mochten verwachten. De toenmalige advocaat van de vrouw heeft ook bevestigd dat de notaris de opbrengst van de woning juist had uitgekeerd (e-mail van 16 november 2021 overgelegd als productie 13 van de man in eerste aanleg), zodat de man er bovendien gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij conform het echtscheidingsconvenant het bedrag had uitgekeerd gekregen. De vrouw heeft haar vordering, ook in hoger beroep, onvoldoende onderbouwd. Grief 2 slaagt dan ook niet.
Aandelen in [holding]
6.17
In het bestreden vonnis van 30 maart 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen niet uitdrukkelijk een regeling zijn overeengekomen met betrekking tot de aandelen van [holding] (hierna ook: de B.V.). Dat staat in hoger beroep niet ter discussie. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw met betrekking tot de aandelen afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat waar de vrouw meent aanspraak te kunnen maken op de helft van de waarde van de aandelen, die zij stelt op € 63.860,-, de vrouw niet heeft betwist dat zij tevens die helft zelf nog verschuldigd is aan de vennootschap, zodat er per saldo voor haar geen vordering uit hoofde van verdeling van de waarde van de aandelen kan resteren, hetgeen overigens ook voor de man geldt.
6.18
Grief 3 richt zich tegen dit oordeel. De vrouw vermeerdert/wijzigt haar eis en vordert dat de helft van de waarde van de aandelen alsnog aan haar moet worden toebedeeld en dat een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden.
6.19
De man bestrijdt de stellingen van de vrouw. In zijn reactie op het incidenteel hoger beroep stelt de man een voorwaardelijke eis in, namelijk dat voor zover de aandelen getaxeerd moeten worden de vrouw eerst haar aandeel in de gemeenschapsschuld van € 31.840,- aan de man dient te voldoen.
6.2
Het hof ziet geen aanleiding voor het door de vrouw voorgestelde deskundigenonderzoek. De man heeft in eerste aanleg een e-mailbericht van 26 april 2022 van zijn accountant in het geding gebracht, waarin de accountant aangeeft dat het vermogen van de B.V. enkel bestond uit vorderingen op partijen in privé. Volgens de accountant hadden de aandelen op de peildatum boekhoudkundig gezien een waarde van € 63.860,-, maar een economische waarde van € 0,-. Het enige actief van de B.V. op de peildatum betrof een vordering van de vennootschap op partijen op de huwelijksgemeenschap van € 63.860,- en voor het overige had de B.V. schulden. Naar het hof begrijpt bestrijdt de vrouw deze vaststelling door de accountant niet, maar wenst zij herwaardering. Bij de herwaardering moet rekening worden gehouden met de onttrekkingen van de man, aldus de vrouw. De vrouw wordt hierin niet gevolgd. Aangezien de accountant reeds rekening heeft gehouden met de rekening-courantschuld van partijen, ofwel de onttrekkingen door partijen, en de vrouw daarnaast geen (relevante) argumenten aanvoert voor herwaardering (van de economische waarde), ziet het hof geen aanleiding voor een herwaardering door middel van een deskundigenonderzoek. Verder is het hof van oordeel dat de schuld van partijen van
€ 63.860,- een gemeenschapsschuld is waarvoor beide partijen draagplichtig waren. Anders dan de vrouw stelt, is er onvoldoende aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel af te wijken dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man deze schuld is aangegaan voor zijn gokschulden waardoor de schuld verwijtbaar is, nu deze stelling niet is onderbouwd. Evenals de rechtbank komt het hof dan ook tot het oordeel dat er feitelijk niets was te verdelen en dat er geen aanleiding en geen grond is te veronderstellen dat de man opzettelijk bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap de aandelen in B.V. heeft verzwegen. Dit betekent dat grief 3 van de vrouw faalt.
6.21
Dit betekent dat het hof niet toekomt aan de voorwaardelijke eis van de man.
Conclusie en proceskosten
6.22
De conclusie is dat het principaal hoger beroep van de man deels slaagt en het incidenteel hoger beroep van de vrouw niet slaagt. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en het bestreden vonnis op dit punt bekrachtigen.
6.23
Het hof beslist als volgt.

7.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2022 voor zover het betreft de polis bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de helft van de waarde van de polis van levensverzekering bij [hypotheekverstrekker] met polisnummer [nummer] per einddatum (31 juli 2023) aan de man toekomt;
bepaalt dat de helft van de waarde van de polis van levensverzekering bij [hypotheekverstrekker] per einddatum (31 juli 2023) aan de vrouw toekomt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, M.J. van Cleef-Metsaars en M.A.J. Burgers - Thomassen en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.