ECLI:NL:GHDHA:2024:1582

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
200.323.499/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie minderjarige, onvoldoende inzage in financiële gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft onvoldoende inzage gegeven in zijn financiële gegevens, wat van invloed is op de bepaling van de kinderalimentatie. De rechtbank Rotterdam had op 23 november 2022 in eerste aanleg bepaald dat de man € 175,- per kind per maand moest betalen, met ingang van 28 februari 2022. De man is op 23 februari 2023 in hoger beroep gekomen, waarbij hij verzoekt om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te wijzigen naar 23 november 2022, de datum van de bestreden beschikking. De vrouw heeft op 4 september 2023 een verweerschrift ingediend en verzoekt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De man stelt dat de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen te hoog is en dat zijn draagkracht onjuist is vastgesteld. Het hof heeft de behoefte van de kinderen opnieuw berekend op basis van de inkomensgegevens van beide partijen en concludeert dat de behoefte van de kinderen € 754,- per maand bedraagt.

Het hof heeft geoordeeld dat de man een hogere verdiencapaciteit heeft dan hij momenteel genereert en dat hij zich moet inspannen om een inkomen te genereren dat voldoet aan zijn onderhoudsverplichtingen. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 368,90 per maand. Gezien de gezamenlijke draagkracht van partijen, die de behoefte van de kinderen niet overstijgt, is de bijdrage van de man beperkt tot zijn draagkracht. Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 7 juni 2022, de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, en heeft bepaald dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft voor eventueel teveel ontvangen kinderalimentatie. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.323.499/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-3927
zaaknummer rechtbank : C/10/639436
beschikking van de meervoudige kamer van 11 september 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. E. Epping te Rotterdam
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F. Ettaia te Zeist.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 23 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 4 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • een journaalbericht van 13 maart 2023 met bijlagen, ingekomen op 14 maart 2023;
  • een journaalbericht van 11 juli 2024 met bijlagen, ingekomen op 12 juli 2024,
van de zijde van de vrouw:
- een journaalbericht van 14 juli 2024 met bijlagen, ingekomen op 15 juli 2024.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben tot maart 2022 een relatie met elkaar gehad.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.4
Partijen oefenen sinds de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.5
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De kinderen zijn in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man op woensdag van 14.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man de kinderen ophaalt en terugbrengt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 28 februari 2022 bepaald op € 175,- per kind per maand, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen, onder aftrek van hetgeen de man tot 23 november 2022 heeft voldaan. De beschikking is op dit punt uitvoerbaar bij voorraad bepaald.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat hij met ingang van 23 november 2022 € 50,- per maand kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen, althans een bedrag en ingangsdatum in goede justitie te bepalen, waarbij het meer of anders gevorderde wordt afgewezen en op de vrouw een terugbetalingsverplichting komt te rusten voor zover zij teveel betaalde kinderalimentatie heeft ontvangen. Kosten rechtens.
4.3
Het verweer van de vrouw strekt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en tot afwijzing van het hoger beroep van de man. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Hoogte behoefte kinderen
5.1
In geschil is de behoefte van de kinderen. De man stelt in zijn berekening dat de door de vrouw gestelde (en door de rechtbank overgenomen) behoefte van € 765,- per maand in 2022 te hoog is. Nu de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen niet gebaseerd is op de inkomensgegevens van de man, die in hoger beroep wel beschikbaar zijn, ziet het hof aanleiding de behoefte van de kinderen opnieuw te berekenen.
5.2
Conform het rapport Alimentatienormen gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving, inclusief het kindgebonden budget waarop partijen ten tijde van de samenleving aanspraak konden maken.
5.3
Partijen zijn in maart 2022 uit elkaar gegaan. Voor de bepaling van de behoefte gaat het hof daarom uit van het inkomen van partijen in 2021. Uit haar aangifte inkomstenbelasting 2021 blijkt dat de vrouw in dat jaar een bruto inkomen heeft gehad van € 14.457,-. Voor het inkomen van de man gaat het hof uit van de privé-onttrekkingen van de man uit zijn onderneming in 2021, nu dit het inkomen is geweest waar het gezin van heeft geleefd. Uit zijn aangifte inkomstenbelasting 2021 blijkt dat in dat jaar sprake was van € 28.632,- aan privé-onttrekkingen.
5.4
Op basis van het gezamenlijke verzamelinkomen van partijen concludeert het hof dat partijen tijdens hun samenleving aanspraak konden maken op een kindgebonden budget van
€ 162,- per maand. Het voorgaande leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding van € 3.401,- per maand. Met inachtneming van de voor het jaar 2021 geldende tabel eigen aandeel kosten kinderen, becijfert het hof de behoefte van de kinderen op € 740,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van de kinderen € 754,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
5.5
De draagkracht van de vrouw van € 122,- per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht van de man
5.6
De man stelt dat zijn draagkracht onjuist is vastgesteld omdat deze niet is gebaseerd op zijn jaarcijfers als ZZP- [beroep] . De man betoogt dat hij op basis van een gemiddeld jaarinkomen over 2019 tot en met 2023 van € 15.587,40 een draagkracht heeft van € 50,- per maand. De vrouw is van mening dat de rechtbank voor de draagkracht van de man terecht is uitgegaan van een fictief inkomen op basis van de cao voor [beroep] in loondienst.
5.7
Bij de bepaling van de draagkracht van de man dient niet alleen in aanmerking te worden genomen het inkomen dat hij feitelijk verdient, maar ook wat hij redelijkerwijs zou kunnen verdienen. Net als de rechtbank is het hof op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat aan de man een hogere verdiencapaciteit kan worden toegerekend dan het inkomen dat hij nu genereert met zijn [bedrijf] . Het hof volgt het standpunt van de vrouw dat de man zich, met het oog op zijn onderhoudsverplichting, moet kunnen inspannen om ten minste een inkomen te genereren ter hoogte van een [beroep] in loondienst. De man heeft naar voren gebracht dat hij graag ondernemer is en werkt wanneer hij wil. Hij kiest er bewust voor om niet in loondienst te werken, ook al erkent hij dat het loon dat hij volgens de cao voor [beroep] in loondienst kan verdienen, hoger ligt dan zijn huidige inkomen. Het hof is van oordeel dat het, als uit wordt gegaan van de door de man overgelegde gegevens, de eigen keuze van de man is om een lager inkomen te verdienen en dat hiertoe geen noodzaak is gebleken. De man heeft zijn stelling dat hij op medische gronden niet in staat is (geweest) meer inkomen te genereren, als ondernemer dan wel als werknemer, niet met (medische) stukken onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat de man, zoals hij stelt, tijdens ziekte heeft geleefd van leningen bij familie en vrienden.
Voor zover de vrouw heeft opgemerkt dat de man geen woonlasten heeft, overweegt het hof dat zij aan deze stelling verder geen consequenties heeft verbonden. Het hof gaat daarom uit van de berekening van de rechtbank van de draagkracht van de man, waarin wel rekening wordt gehouden met (forfaitaire) woonlasten. Daarbij weegt mee dat de man, ook als hij nu geen woonruimte heeft, wel woonruimte zal moeten kunnen betrekken. Als aan hem geen woonbudget zou worden toegekend bij de berekening van zijn draagkracht, zou hij hiervoor niet de middelen hebben. Het voorgaande leidt ertoe dat ook het hof de draagkracht van de man net als de rechtbank zal bepalen op € 368,90 per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.8
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 368,90 + € 122,- =) € 490,90 de behoefte van de kinderen niet overstijgt, kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
Zorgkorting
5.9
Niet in geschil is dat het zorgkortingspercentage op 15 procent moet worden vastgesteld. Met eventuele toekomstige wijzigingen in de zorgregeling in verband met een lopende procedure in dit verband bij de rechtbank, zal het hof geen rekening houden nu niet vast staat wat hier de uitkomst van zal zijn.
5.1
Gelet op het tekort aan gezamenlijke draagkracht en de omstandigheid dat de helft van dit tekort hoger is dan de zorgkorting, kan de man de zorgkorting niet te gelde maken.
Conclusie kinderalimentatie
5.11
Net als de rechtbank concludeert het hof dat het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen van € 350,- per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Ingangsdatum en terugbetalingsverplichting
5.12
De man verzoekt het hof de ingangsdatum van de kinderalimentatie vast te stellen op 23 november 2022, de datum van de bestreden beschikking. Een ingangsdatum met terugwerkende kracht leidt tot een grote betalingsachterstand en dat heeft ingrijpende gevolgen voor de man.
5.13
De vrouw meent dat de rechtbank terecht is uitgegaan van 28 februari 2022, zoals zij in eerste aanleg heeft verzocht. Op die datum heeft de advocaat van de vrouw de man aangeschreven over het alimentatieverzoek en de man heeft zich in eerste aanleg tegen deze ingangsdatum niet verzet.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. In zijn algemeenheid liggen drie ingangsdata het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.15
Het hof hanteert als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg (7 juni 2022). Het hof ziet geen aanleiding om de ingangsdatum op een eerder of later moment vast te stellen, zoals door de vrouw respectievelijk de man is verzocht. Weliswaar heeft de vrouw de man op 28 februari 2022 bericht dat zij behoefte heeft aan kinderalimentatie, maar de vrouw heeft daarbij nagelaten inzicht te geven in haar eigen financiële situatie, waardoor het voor de man niet mogelijk was om zijn eventuele eigen bijdrage in de kosten vast te stellen. Het hof is van oordeel dat dit in het kader van haar verzoek om kinderalimentatie wel van de vrouw verwacht had mogen worden. Het hof is van oordeel dat de man vanaf 7 juni 2022 wel in redelijkheid rekening heeft kunnen houden met de mogelijkheid dat hij (een bepaald bedrag aan) kinderalimentatie zou moeten gaan betalen. De man voert aan dat een nabetalingsverplichting ingrijpende gevolgen voor hem zal hebben. Hij heeft echter geen althans onvoldoende inzage gegevens in zijn financiële situatie en daarmee niet onderbouwd dat de nabetalingsverplichting voor hem zulke ingrijpende gevolgen zal hebben dat als ingangsdatum de datum van de beschikking moet worden gehanteerd.
5.16
Niet bekend is of de man een achterstand heeft in de betalingen en of de vrouw executiemaatregelen heeft getroffen. Voor zover de man als gevolg van de in appel gehanteerde ingangsdatum meer kinderalimentatie heeft betaald of op hem meer is verhaald dan de vrouw op grond van de door het hof gehanteerde ingangsdatum toekomt, zal het hof, gelet op het consumptieve karakter ervan alsmede de geringe draagkracht van de vrouw, bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet hoeft terug te betalen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie de behoefte van de kinderen niet overstijgt.
Proceskosten
5.17
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.18
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2022, voor zover het de ingangsdatum van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft;
bekrachtigt de beschikking voor zover het de hoogte van de door de man te betalen bijdrage in de kosten en verzorging van de kinderen ad € 175,- per kind per maand betreft;
bepaalt dat de man deze bijdrage met ingang van 7 juni 2022 per maand aan de vrouw dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat voor zover de man de over de periode van 28 februari 2022 tot 7 juni 2022, teveel aan kinderalimentatie heeft betaald of teveel op hem is verhaald, de vrouw dit niet hoeft terug te betalen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, M.W. Koek en E.B.J. van Elden, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier, en is door mr. A.A.F. Donders op 11 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.