In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft onvoldoende inzage gegeven in zijn financiële gegevens, wat van invloed is op de bepaling van de kinderalimentatie. De rechtbank Rotterdam had op 23 november 2022 in eerste aanleg bepaald dat de man € 175,- per kind per maand moest betalen, met ingang van 28 februari 2022. De man is op 23 februari 2023 in hoger beroep gekomen, waarbij hij verzoekt om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te wijzigen naar 23 november 2022, de datum van de bestreden beschikking. De vrouw heeft op 4 september 2023 een verweerschrift ingediend en verzoekt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De man stelt dat de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen te hoog is en dat zijn draagkracht onjuist is vastgesteld. Het hof heeft de behoefte van de kinderen opnieuw berekend op basis van de inkomensgegevens van beide partijen en concludeert dat de behoefte van de kinderen € 754,- per maand bedraagt.
Het hof heeft geoordeeld dat de man een hogere verdiencapaciteit heeft dan hij momenteel genereert en dat hij zich moet inspannen om een inkomen te genereren dat voldoet aan zijn onderhoudsverplichtingen. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 368,90 per maand. Gezien de gezamenlijke draagkracht van partijen, die de behoefte van de kinderen niet overstijgt, is de bijdrage van de man beperkt tot zijn draagkracht. Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 7 juni 2022, de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, en heeft bepaald dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft voor eventueel teveel ontvangen kinderalimentatie. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.