ECLI:NL:GHDHA:2024:1564

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
22-003625-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling door met een auto in te rijden op politieambtenaren en wederspannigheid met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling door met een auto in te rijden op twee politieambtenaren, en van wederspannigheid met letsel als gevolg. De feiten vonden plaats op 20 mei 2022 te Schiedam, waar de verdachte in een personenauto in tegengestelde richting van het verkeer reed en zich vervolgens verzet heeft tegen zijn aanhouding. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht dat hij opzettelijk de politieagenten heeft bedreigd met de auto, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Wel is bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, waarbij de agenten letsel hebben opgelopen. Het hof heeft geoordeeld dat de inzet van een stroomstootwapen door de politie onrechtmatig was, wat heeft geleid tot een onherstelbaar vormverzuim, maar dit vormverzuim leidde niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

De verdachte is in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht vanwege psychische problemen, en het hof heeft een gevangenisstraf van 5 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieambtenaren voor immateriële schade, variërend van €200 tot €500. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht om deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003625-22
Parketnummers: 10-126411-22
Datum uitspraak: 23 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op {geboortedatum] 1997,
BRP-adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde en onder feit 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden opgelegd en is een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - met een (personen)auto (ongeveer 10 meter) achteruit is gereden en/of (daarbij) die (personen)auto heeft gestuurd zodat die in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] werd gericht en/of
- ( vervolgens) die (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) vooruit in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen en/of te remmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Schiedam [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met een (personen)auto (ongeveer 10 meter) achteruit te rijden en/of (daarbij) die (personen)auto te sturen zodat die in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] werd gericht en/of
- ( vervolgens) die (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) vooruit in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te rijden en/of te blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen en/of te remmen;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2022 te Schiedam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 3] (aspirant bij de politie eenheid Rotterdam) en/of [verbalisant 4] (hoofdagent bij de politie eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het vorderen van een rijbewijs en/of ter aanhouding van die [verdachte] door dat die [verdachte]
- zich los probeerde te rukken en/of
- de arm van die [verbalisant 4] weg probeerde te duwen en/of - die [verbalisant 3] wegduwde en/of
- zich in tegen gestelde richting probeerde te bewegen en/of
- zijn arm losrukte
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten blauwe plekken en/of schaafwonden op de armen en/of hand en/of been van die [verbalisant 3] en/of blauwe plekken en/of schrammen op de armen en/of hand en/of het been van die [verbalisant 4] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in onder feit 1 primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde en onder feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, net als bij de rechtbank, bepleit dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit sprake is van twee ernstige vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Ten eerste is disproportioneel politiegeweld toegepast bij de aanhouding van de verdachte door het onnodig gebruik van het stroomstootwapen. Vervolgens heeft de verdachte geen nazorg gehad nadat het stroomstootwapen was gebruikt. Ten tweede is de verbaliseringsplicht zoals opgenomen in artikel 152 Sv geschonden, omdat het proces-verbaal pas achteraf is opgemaakt toen er beelden van het incident verschenen op sociale media. Naar de mening van de verdediging dient dit te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en dient het hof hier principieel iets van te vinden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de inzet van het stroomstootwapen door de verbalisanten onrechtmatig is geweest. Dit levert volgens haar een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. Ten aanzien van de verbaliseringsplicht stelt zij zich op het standpunt dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, nu de betreffende verbalisant een aanvullend proces-verbaal heeft opgemaakt en de betrokken verbalisanten in hoger beroep zijn gehoord over de inzet van het stroomstootwapen. Daarmee is de verbaliseringsplicht voldoende hersteld en hoeven hier volgens de advocaat-generaal verder geen consequenties aan te worden verbonden. Het vormverzuim van de onrechtmatige inzet van het stroomstootwapen, dat bovendien alleen geldt ten aanzien van feit 2, dient volgens de advocaat-generaal niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging te leiden, maar wel tot compensatie middels strafvermindering.
Beoordeling
Schending van de verbaliseringsplicht?
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt.
Voor een geslaagd beroep op het bepaalde in artikel 359a Sv is vereist dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zodat het hof eerst dient vast te stellen of daarvan in het onderhavige geval sprake is. Eén van de doelen van de verbaliseringsplicht (ex artikel 152 Sv) is - bezien in het licht van de onderhavige strafzaak - onder meer dat de rechter achteraf kan vaststellen of er een geweldsmiddel is ingezet, of die inzet, gelet op de omstandigheden van het geval en de daarvoor geldende wet- en regelgeving, rechtmatig is geweest en - indien dat niet het geval is geweest - of daaraan gevolgen moeten worden verbonden.
Het Wetboek van Strafvordering verbindt geen rechtsgevolgen aan niet-naleving van artikel 152 Sv. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt verder dat bij niet-naleving van artikel 152 Sv de rechter zoveel mogelijk moet streven naar herstel van vormverzuimen die
in het voorbereidend onderzoek hebben plaatsgevonden. Pas als het vormverzuim niet kan worden hersteld, komt artikel 359a Sv in beeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2021, ECLI.NL:HR:2021:1125, volgt dat niet snel sprake is van schending van artikel 152 Sv, als ontbrekende documenten later alsnog aan het dossier worden toegevoegd en ter kennis van de verdediging zijn gekomen. De rechter heeft alsdan immers bij zijn op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissingen in de hiervoor genoemde zin rekening kunnen houden met die aan het dossier toegevoegde documenten.
Met de raadsman constateert het hof dat in eerste instantie niet is geverbaliseerd over het gebruik van het stroomstootwapen, waar dit wel had gemoeten. In ieder geval had dit moeten worden geverbaliseerd door de verbalisant die het stroomstootwapen heeft ingezet.
Verbalisant [verbalisant 5], degene die het stroomstootwapen heeft gebruikt, heeft echter op 19 juli 2022 alsnog een proces-verbaal opgesteld met betrekking tot het gebruik van het stroomstootwapen. Voor zover (aanvankelijk) sprake is geweest van schending van de
verbaliseringsplicht, zijn de voor de verdachte nadelige gevolgen hiervan - gelet op de voornoemde jurisprudentie - in voldoende mate hersteld. Bovendien heeft de verdediging de verbalisanten die bij de aanhouding van de verdachte waren betrokken over de inzet van het stroomstootwapen en het niet-verbaliseren daarvan in hoger beroep kunnen bevragen en bevraagd tijdens de verhoren bij de raadsheer-commissaris. Daaruit volgt dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dat de raadsman eerst kennisnam van het gebruik van het stroomstootwapen doordat hij de beschikking kreeg over een filmpje van een omstander, maakt dit oordeel niet anders.
Het hof heeft derhalve vervolgens kunnen beoordelen of de inzet van het stroomstootwapen terecht is geweest, zoals hierna zal worden besproken.
Het hof ziet geen aanleiding om – zoals door de raadsman verzocht – een “principiële uitspraak” te doen in verband met het niet verbaliseren van geweld als het gaat om de inzet van het stroomstootwapen, maar het enkele vermelden daarvan in een zogenaamd I-8 formulier, “zodat de politie de handelwijze aanpast”. Het hof wijst in dat kader op de sinds 1 juli 2022 geldende Aanwijzing geweldsaanwending opsporingsambtenaar van 1 juli 2022 (2022A005) waaruit eens te meer volgt (paragraaf 4.4 ‘Het nemo-teneturbeginsel en het proces-verbaal ex artikel 152 Sv’) dat door de politie gebruikt geweld dient te worden geverbaliseerd.
Gebruik stroomstootwapen
Uit de destijds van kracht zijnde en door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde ‘Tijdelijke geweldsinstructie toepassing stroomstootwapen 2022’ blijkt – overigens evenals uit het sedert 1 juli 2022 geldende artikel 12c van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren - dat het gebruik van een stroomstootwapen in de schokmodus slechts is geoorloofd ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen
van agressieve dieren en om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.
Het hof is van oordeel dat, hoewel uit het dossier en het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 5] blijkt dat de verbalisanten moeite hadden om de verdachte onder controle te krijgen, niet is gebleken dat er sprake was van een situatie waarin direct gevaar voor het leven van personen of het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel moest worden afgewend. Derhalve is met de inzet van het stroomstootwapen onder de gegeven omstandigheden niet
gehandeld conform de tijdelijke en toen geldende geweldsinstructie, hetgeen naar het oordeel van het hof een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert.
Indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dient te worden beoordeeld of daaraan een rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg daarvoor in
aanmerking komt. Daarbij moet - naar vaste rechtspraak - onder meer rekening worden gehouden met het door een verdachte daadwerkelijk geleden nadeel. Het rechtsgevolg
inhoudende de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Er moet dan sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Gesteld noch gebleken is dat in onderhavige zaak geen sprake meer is van een eerlijk proces in de zin van dit artikel. Anders dan de verdediging heeft gesteld, leidt het vastgestelde vormverzuim daarom niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het hof is echter wel van oordeel dat aan het vormverzuim consequenties dienen te
worden verbonden nu de verdachte lichamelijk nadeel heeft ondervonden en zal hiermee in strafmatigende zin rekening houden.
De verdediging heeft ook nog aangevoerd dat de verdachte geen nazorg heeft gehad nadat het stroomstootwapens is gebruikt. Nu de verdediging niet heeft gesteld dat de verdachte hier enig nadeel van heeft ondervonden, zal het hof - voor zover de verdachte al voorgeschreven zorg is onthouden - hieraan geen consequenties verbinden.
Conclusie
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vrijspraak feit 1 primair
Met de verdediging is het hof van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – in het bijzonder gelet op de door de verbalisanten in hun verklaringen genoemde afstand tot het voertuig op het moment dat zij wegsprongen in combinatie met de snelheid waarmee de verdachte in de richting van de agenten reed – onvoldoende kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood c.q. het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten en evenmin dat de verdachte deze kans – zo deze al bestond - heeft aanvaard. Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks20 mei 2022 te Schiedam [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofzware mishandeling, door
- met een
(personen
)auto
(ongeveer 10 meter
)achteruit te rijden en
/of (daarbij
)die
(personen
)auto te sturen zodat die in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2] werd gericht en
/of
-
(vervolgens
)die
(personen
)auto
(met een hoge, althans aanzienlijke snelheid)vooruit in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2] te rijden en
/ofte blijven rijden zonder
(voldoende
)zijn snelheid te minderen
en/of te remmen;
2.
hij op
of omstreeks16 mei 2022 te Schiedam, zich met geweld en
/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen
een of meerambtenaren, [verbalisant 3] (aspirant bij de politie eenheid Rotterdam) en
/of[verbalisant 4] (hoofdagent bij de politie eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
hunbediening, te weten het vorderen van een rijbewijs en
/ofter aanhouding van die [verdachte] door dat die [verdachte]
- zich los probeerde te rukken en
/of
- de arm van die [verbalisant 4] weg probeerde te duwen en
/of- die [verbalisant 3] wegduwde en
/of
- zich in tegen gestelde richting probeerde te bewegen en
/of
- zijn arm losrukte
terwijl dit misdrijf en
/ofde daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten blauwe plekken en
/ofschaafwonden op de armen en
/of hand en/ofbeen van die [verbalisant 3] en
/ofblauwe plekken en
/ofschrammen op de armen
en/of hand en/of het beenvan die [verbalisant 4] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsmotivering feit 1 subsidiair
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu de verdachte niet, althans niet opzettelijk, richting de politieagenten reed en zich slechts wilde onttrekken aan de voor hem angstige situatie door in zijn auto achteruit in de richting van een aangelegen parkeerplaats te rijden om vervolgens de straat uit te rijden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Het opzetvereiste – dat ook uit zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’ kan bestaan – bij bedreiging met zware mishandeling is gericht op het in redelijkheid kunnen ontstaan van de vrees dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en niet op het daadwerkelijk toebrengen van het betreffende letsel. Een en ander is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte reed op 20 mei 2022 in een personenauto op de Westvest, een éénrichtingsstraat, te Schiedam in tegengestelde richting van het verkeer waar hij vervolgens is staande gehouden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Op enig moment is de verdachte -wederom- in zijn auto gestapt en heeft de motor van zijn auto gestart. De verbalisanten horen vervolgens dat de motor van de auto veel toeren maakt en dat deze met hoge snelheid achteruit rijdt over een afstand van ongeveer tien meter. Zij lopen achter het voertuig aan en staan midden op de weg. Vervolgens zien zij dat het voertuig hun richting opdraait, horen ze dat de motor veel toeren maakt en zien ze dat de auto op hen afrijdt. De verbalisanten zijn daarop weggestapt of weggesprongen. Verbalisant [verbalisant 2] weet niet of de auto hem rakelings heeft gemist of dat er meters tussen zaten. Voor zijn gevoel scheelde het niet veel of ze waren geraakt. Verbalisant [verbalisant 1] schat de afstand tussen hem en de auto op het moment van wegrennen op acht meter. Hij hoorde de auto opnieuw hoge toeren maken. Het voertuig van de verdachte stopt vervolgens vlak bij het dienstmotorvoertuig, verbalisant [verbalisant 1] verklaart dat dit ongeveer op de plek was waar hij eerst stond, en gaat er daarna vandoor.
Voor de verklaring van de verdachte dat hij op geen enkel moment in de richting van de verbalisanten is gereden, biedt het dossier geen steun. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het geluidsfragment van de meldkamer nu uit dit fragment niet kan worden opgemaakt in welke richting de verdachte met zijn auto reed. Verdachte heeft weliswaar een filmpje gemaakt en ter zitting laten tonen van de bewegingen van zijn auto zoals hij meent dat hij heeft gehandeld in de betrokken situatie, maar hier kan evenmin uit worden geconstateerd dat er niet in de richting van de agenten is gereden.
Gelet op de aard van deze gedragingen en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgehad – waarbij de verdachte de agenten voorafgaand aan het inrijden agressief bejegende, zo blijkt uit het opgenomen 112-gesprek – is het hof van oordeel dat bij de agenten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het aanjagen van die vrees was gericht. Het naar achteren rijden door de verdachte, om vervolgens vooruit te rijden in de richting van de agenten, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het aanjagen van vrees bij de agenten dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met het op deze manier handelen de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van beide feiten op zijn minst verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De psychotische toestand waarin de verdachte op dat moment verkeerde is volgens de verdediging de oorzaak van het handelen van de verdachte. Naar het oordeel van de verdediging kan de verdachte eigenlijk niets verweten worden.
Beoordeling
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu het bewezenverklaarde hem gelet op zijn psychische toestand in het geheel niet kan worden toegerekend, overweegt het hof als volgt. Uit het rapport van de psychiater is gebleken dat deze voor het opstellen van zijn rapport informatie heeft ingewonnen bij referenten. Zowel bij de huisarts als bij het wijkteam was de verdachte bekend met agressief gedrag en een behandeling zou nooit van de grond zijn gekomen. De verantwoordelijkheid hiervoor legt de verdachte meestal buiten zichzelf. De psychiater heeft zijn conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte vervolgens gebaseerd op zijn bevindingen. De conclusie van de psychiater dat het handelen van de verdachte niet volledig te wijten is aan het psychiatrisch toestandsbeeld van de verdachte is naar het oordeel van het hof derhalve in voldoende mate onderbouwd in het rapport. Het verweer van de raadsman, dat de verdachte in het geheel niets kan worden verweten, wordt dan ook verworpen. Het hof zal hieronder verder ingaan op het rapport van de psychiater en de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Algemene overweging
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door met zijn auto in te rijden op twee politieagenten. Zij zijn hiervan behoorlijk geschrokken en hadden de indruk dat de verdachte hen wilde aanrijden. Een dergelijk feit, gepleegd tegen agenten die gewoon hun werk deden, is zeer ernstig. Uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij blijkt dat het feit gevoelens van angst en onveiligheid bij de agenten heeft opgeroepen. Voorts heeft de verdachte zich verzet bij zijn aanhouding, waardoor twee politieagenten letsel hebben opgelopen. Handelingen als die van de verdachte bemoeilijken het werk van de betreffende politieambtenaren. Bovendien getuigt dergelijk gedrag van een gebrek aan respect voor deze ambtenaren, die zijn belast met het handhaven van de openbare orde en veiligheid en die simpelweg bezig waren met hun werk.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 17 augustus 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Er is sprake van een psychotische, emotionele en gedragsmatige ontregeling van de verdachte, die mogelijk past binnen een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en/of binnen een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met vermoedelijk een stoornis in het gebruik van cannabis.
De verdachte was mogelijk in de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde al ontregeld, waarbij niet is uit te sluiten dat drugsgebruik daarin een negatieve rol heeft gespeeld. De eerdere aanhouding heeft bij de verdachte wellicht opnieuw gevoelens/gedachten van achterdocht en angst opgeroepen en deze hebben zich geuit in het ten laste gelegde. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was genoemde psychische, emotionele en gedragsmatige ontregeling aanwezig. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Onderzoeker kan niet inschatten in welke mate de verdachte niet meer over zijn vrijheid beschikte en overeenkomstig kon handelen en derhalve is er ook geen uitspraak te doen over de mate waarin het ten laste gelegde is toe te rekenen. De psycholoog schat het recidiverisico in als hoog. De psycholoog adviseert een intensieve behandeling en begeleiding binnen een forensisch psychiatrische setting, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf dan wel terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Psychiater dr. D.J. Vinkers heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 oktober 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis (onduidelijk of dit een eenmalige decompensatie was) en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien dit bewezen wordt geacht. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Psychiatrische klachten zijn ten tijde van onderzoek in remissie door medicatie. Ten tijde van het ten laste gelegde werd het gedrag van de verdachte sterk beïnvloed door zijn paranoïde wanen/namelijk dat er sprake was van een complot door de politie. Deze waan was mogelijk ook gerelateerd aan zijn forse en dagelijkse cannabisgebruik en onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. Ook waren er diverse andere stressfactoren in het leven van de verdachte. Dat hij zich heeft verzet bij aanhouding en (indien dit bewezen wordt geacht) op de politieagenten is ingereden, is echter niet volledig te wijten aan het psychiatrisch toestandsbeeld van de verdachte. Deze agressie regulatie problematiek is immers al vele jaren bekend, maar de verdachte weigert zich daarvoor te verantwoorden of te behandelen. Geadviseerd wordt vanwege bovenstaande overwegingen de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt door de psychiater ingeschat als hoog, wanneer de verdachte niet wordt behandeld.
Het is belangrijk dat de verdachte in een gestructureerde behandeling komt, waarbij er toezicht is op medicatie-inname (lithium), abstinentie van cannabis, daginvulling, adequate sociale contacten en verwerking van de eerdere trauma’s.
Geadviseerd wordt om de verdachte als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel een forensische behandeling op te leggen, het liefst in een begeleide woonvorm (en anders ambulant of klinisch). De verdachte zegt zich te willen houden aan voorwaarden en zich onder behandeling te willen stellen. De reclassering zou toezicht kunnen houden op de uitvoering daarvan, waarbij belangrijk is dat dit toezicht zo lang mogelijk is, om terugval te voorkomen.
Reclassering Nederland heeft een (aanvullend) rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 oktober 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Naar de inschatting van de reclassering is er een verband tussen het middelengebruik (cannabis) tezamen met het psychosociaal functioneren en de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht. De psychische klachten hebben geleid tot softdrugsgebruik, waarbij de impulsiviteit van de verdachte is aangesproken. Het is essentieel dat er ingezet wordt op het psychische welbevinden van de verdachte en er zijn gerichte interventies nodig om de verdachte te stabiliseren en/of stabiel te houden.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden en wordt veroordeeld wil de reclassering het gedrag van de verdachte monitoren en behandelen in een toezicht en in het kader van een ambulante behandeling. De reclassering ziet mogelijkheden om het gedrag van de verdachte te beïnvloeden. Binnen het toezicht dient er rekening gehouden te worden met een bepaalde mate van onmacht, gelet op zijn verslavingsverleden en traumatische verleden. Het hulpverleningstraject wat nu uitgestippeld dient te worden, zal perspectief moeten bieden van de verdachte, zodat risico's ingeperkt kunnen worden. Zijn problematiek vraagt om sturing en begeleiding, want bij het ontbreken daarvan kan angstig gedrag opnieuw geactiveerd worden.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende
bijzondere voorwaarden:
 meldplicht bij de reclassering;
 ambulante behandeling;
 begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
 drugsverbod een meewerken aan controle op dit verbod;
 inzetten voor behouden van dagbesteding.
Voorts adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden nu de kans op een misdrijf met schade voor personen naar het oordeel van de reclassering groot is.
Gelet op hetgeen het hof hierboven heeft overwogen, komt hij tot de volgende conclusies.
Conclusies
Nu de conclusies van de psychiater gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt het hof die conclusies over en maakt die tot de zijne. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting waaruit blijkt dat voor bedreiging met zware mishandeling door het inrijden op personen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op zijn plaats is. In strafverhogende zin heeft het hof daarbij in aanmerking genomen dat het hier gaat om feiten gepleegd tegen politieagenten. Verder heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en het geconstateerde vormverzuim.
Gelet op de inschatting van de psychiater dat de kans op recidive hoog is, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij komt dat de reclassering adviseert het toezicht te continueren middels de huidige opgelegde bijzondere voorwaarden, zo blijkt uit een voortgangsverslag toezicht opgesteld ten behoeve van deze zitting in hoger beroep, gedateerd 1 juli 2024. Uit dit rapport blijkt dat het nu beter gaat met de verdachte en dat komt door het ingezette traject van bijzondere voorwaarden. Daarom zal het hof een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De bijzondere voorwaarden, inhoudende – kort gezegd - een meldplicht, een drugsverbod, een ambulante behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en de verplichte inzet tot het behouden van dagbesteding
en het hierop door de reclassering uit te oefenen toezicht, zullen daarom, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [verbalisant 1]
In het onderhavige strafproces heeft [verbalisant 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 200,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich in het geval van een veroordeling gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] .
Vordering tot schadevergoeding [verbalisant 2]
In het onderhavige strafproces heeft [verbalisant 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich in het geval van een veroordeling gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2].
Vordering tot schadevergoeding [verbalisant 3]
In het onderhavige strafproces heeft [verbalisant 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 300,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich in het geval van een veroordeling gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 300,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 3].
Vordering tot schadevergoeding [verbalisant 4]
In het onderhavige strafproces heeft [verbalisant 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 250,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich in het geval van een veroordeling gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 181 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

Verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;

Tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
Stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
Stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd op het adres Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden bij de reclassering zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt, onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die behandelaar vast te stellen. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Inname van medicatie kan een onderdeel zijn van de behandeling gelet op zijn problematiek;
de veroordeelde zal gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de directeur van die instelling verantwoord vindt, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen en hij is verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, gedurende de proeftijd. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde zal zich inzetten voor het behouden van een zinvolle dagbesteding van belang;
Verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
 de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden
 de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de onder nummers 1, 2, 3, 4 en 5 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 mei 2022.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 mei 2022.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 3], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 mei 2022.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 4] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 mei 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. H. Steenhuis, mr. C.M. Derijks en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffier mr. E.R.J. Heuvelman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juli 2024.