ECLI:NL:GHDHA:2024:1548

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
200.340.272/01 en 200.342.882/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake jeugdbeschermingsmaatregel en gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen beschikkingen van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de jeugdbeschermingsmaatregel en de gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de gecertificeerde instelling. De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep de bestreden beschikkingen aangevochten, waarin de gecertificeerde instelling was belast met het gezag over de minderjarige voor het geven van toestemming voor medische behandelingen. De moeder betwist de noodzaak van deze maatregel en stelt dat zij altijd bereikbaar is geweest voor medische beslissingen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en het verloop van de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij de moeder op verschillende momenten in hoger beroep is gekomen. De gecertificeerde instelling heeft zich verweerd tegen de verzoeken van de moeder en heeft de noodzaak van de maatregel onderbouwd. Het hof heeft overwogen dat de moeder onbereikbaar is geweest op cruciale momenten en dat het belang van de minderjarige bij onbelemmerde medische behandeling moet prevaleren. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.340.272/01 & 200.342.882/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 24-506 en JE RK 24-577
zaaknummer rechtbank : C/10/675565
beschikking van de meervoudige kamer van 4 september 2024
in de zaken met zaaknummers 200.340.272/01 en 200.342.882/01
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio: Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2024 (200.340.272/01) en 1 mei 2024 (200.342.882/01), uitgesproken onder voormelde zaakgegevens (hierna ook te noemen: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.340.272/01
2.1
De moeder is op 29 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 22 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder op 9 juli 2024 een e-mailbericht van de zijde van de moeder ingekomen.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 11 juli 2024 bericht dat de raad niet ter zitting aanwezig zal zijn.
In de zaak met zaaknummer 200.342.882/01
2.5
De moeder is op 21 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.6
De gecertificeerde instelling heeft op 8 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.7
De raad heeft het hof bij brief van 11 juli 2024 bericht dat de raad niet ter zitting aanwezig zal zijn.
In beide zaken
2.8
Bij het hof is op 18 juli 2024 een e-mailbericht van de zijde van de moeder ingekomen.
2.9
De zaken zijn beide mondeling behandeld op 24 juli 2024. Verschenen zijn:
  • mr. R.W. de Gruijl (waarnemend voor mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl);
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2]
.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raad is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.

3.De feiten in beide zaken

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren [de minderjarige] op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2023 is de minderjarige onder toezicht gesteld tot 13 juni 2024.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 7 november 2023 is de machtiging om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [gezinshuis] gevolgd door een plaatsing in het gezinshuis, verlengd tot 11 mei 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de voormelde bestreden beschikking van 6 maart 2024 heeft de kinderrechter:
  • de gecertificeerde instelling tot 11 mei 2024 belast met het gezag over de minderjarige met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de griffier verzocht om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
  • bepaald dat de gecertificeerde instelling en de belanghebbende zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Rotterdam op 19 maart 2024.
4.2
Bij de voormelde bestreden beschikking van 1 mei 2024 heeft de kinderrechter – voor zover in dit hoger beroep van belang – :
  • de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 11 mei 2025;
  • de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 11 mei 2025;
  • de duur van de uitoefening van het gezag over de minderjarige door de gecertificeerde instelling met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling verlengd tot 11 mei 2025;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen;
  • de griffier verzocht om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
4.3
De moeder is het niet eens met deze beslissingen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen voor zover deze zien op de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling en zij verzoekt het hof de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze af te wijzen.
4.4
De gecertificeerde instelling verweert zich tegen de verzoeken van de moeder en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep in beide zaken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.340.272/01
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:265e lid 1 van het burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter bij de verlening van een machtiging uithuisplaatsing of daarna op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent als dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan dit op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW doen met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling van een kind jonger dan twaalf jaar.
5.2
Ingevolge artikel 800, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen beschikkingen tot machtiging van de gecertificeerde instelling om een minderjarige uit huis te plaatsen, beschikkingen met betrekking tot de voorlopige voogdij en beschikkingen zoals bedoeld in artikel 1:265i, tweede lid BW alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen hun kracht na afloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening kenbaar te maken.
Standpunten van partijen
5.3
De moeder voert het volgende aan. Ten eerste heeft de kinderrechter het onderhavige verzoek ten onrechte aangemerkt als een spoedverzoek, zeker nu niet uit de titel of het petitum op te maken is dat het verzoek als spoedverzoek moet worden aangemerkt. De moeder had, via een toestemmingsformulier in december 2023, reeds toestemming gegeven voor de medische behandeling. Toen er zich op 5 maart 2024 een spoedeisende situatie leek voor te doen werd duidelijk dat de arts desondanks contact wilde met de moeder. De moeder heeft toen alles in het werk gesteld om contact te krijgen met de arts, hetgeen helaas niet is gelukt. Uiteindelijk bleek de situatie niet spoedeisend en werd voor alle betrokkenen duidelijk dat de minderjarige op een wachtlijst voor de duur van drie maanden zou komen te staan. Op het moment dat de gecertificeerde instelling het spoedverzoek deed, was dus al duidelijk dat de situatie niet spoedeisend (meer) was. In de periode tussen de spoedbeslissing en de mondelinge behandeling op 19 maart 2024 heeft de moeder contact gehad met de behandelend arts, aan wie zij nogmaals haar toestemming kenbaar heeft gemaakt. De moeder stelt dat daarmee de noodzaak voor gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling ontbrak. Verder had er nooit zonder zitting op het verzoek op grond van artikel 1:265e BW beslist mogen worden, nu deze maatregel niet in artikel 800 Rv is opgenomen. De gecertificeerde instelling had een verzoek moeten doen op grond van het minder ingrijpende artikel 1:265h BW, waarmee vervangende toestemming gegeven kan worden voor een specifieke medische behandeling, zoals het plaatsen van de PEG-sonde. Het gebruik van artikel 1:265e BW in een situatie waarin artikel 1:265h BW afdoende zou zijn, is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.4
De gecertificeerde instelling voert het volgende als verweer aan. De gecertificeerde instelling heeft al op 5 november 2023 bij de rechtbank informatie aangeleverd die ondersteuning biedt aan de onderbouwing van het verzoek. Het spoedverzoek is ingediend omdat de gecertificeerde instelling moeilijk met de moeder in contact kon komen. Zoals herhaaldelijk aangegeven wil de gecertificeerde instelling graag samenwerken met de moeder, maar daarvoor is het noodzakelijk dat de moeder bereikbaar is. De gecertificeerde instelling heeft eerder ook bij de moeder aangegeven dat er mogelijk een spoedverzoek moet worden gedaan, indien de moeder toch onvoldoende bereikbaar is. Specifiek op 5 maart 2024, toen de artsen aangaven dat zij het aanbrengen van een PEG-sonde in het belang van de minderjarige achtten, is benadrukt dat de moeder bereikbaar moest zijn en blijven vanwege een (vermoedelijk) spoedeisende medische situatie. Het toestemmingsformulier dat de moeder in december 2023 heeft opgestuurd is voor de artsen namelijk onvoldoende gebleken, hetgeen ook door de gezinshuismoeder met de moeder is besproken. Om de medische procedure te versnellen was uitdrukkelijke toestemming van de moeder nodig en moest de operatie voorbesproken worden. De moeder bleek de dagen nadien alsnog niet bereikbaar en bij het gesprek dat daartoe werd gepland is zij uiteindelijk niet aanwezig geweest. Vanwege de onbereikbaarheid van de moeder en de noodzaak van de toestemming, heeft de gecertificeerde instelling toen het spoedverzoek gedaan. Op 1 mei 2024 is ter zitting de vervangende toestemming tot medische behandeling verlengd. De gecertificeerde instelling heeft daartoe verzocht omdat de toestemming anders op 11 mei 2024 zou aflopen.
In de zaak met zaaknummer 200.342.882/01
Wettelijk kader
5.5
Voor het wettelijk kader verwijst het hof naar hetgeen is opgenomen onder r.o. 5.1.
Standpunten van partijen
5.6
De moeder voert het volgende aan. Formeel is er geen sprake geweest van een verzoek, aangezien de wens tot verlenging van de gedeeltelijke belasting met het gezag slechts in de briefrapportage van de gecertificeerde instelling kenbaar is gemaakt. Een beslissing van die ingrijpende aard zou altijd op een schriftelijk verzoek gebaseerd moeten zijn. Het verzoek is door de enkele mededeling van de gecertificeerde instelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd. Dit terwijl op grond van het EVRM vereist is dat goed gemotiveerd moet zijn waarom het gezag deels moet worden overgeheveld. Dat de gecertificeerde instelling eerder ook al heeft verzocht om gedeeltelijk met het gezag te worden belast, doet daaraan niet af. De kinderrechter moet terughoudend omgaan met dergelijke verzoeken, en heeft het verweer van de moeder ten onrechte gepasseerd.
De moeder merkt op dat het goed met haar gaat en dat zij altijd bereikbaar en beschikbaar is geweest. De zorgbehoefte van de minderjarige is voor haar des te meer reden om altijd bereikbaar te zijn, hetgeen ook ten grondslag lag aan het toestemmingsformulier. De bereidheid van de moeder om toestemming te geven voor medische behandelingen is onveranderd en zij betwist dat zij daaromtrent ambivalent is. De moeder staat achter de behandelingen en ziet in dat deze in het belang van de minderjarige zijn. Dit alles maakt dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het gezag van de moeder ten aanzien van de medische behandelingen te beperken. Ook acht de moeder deze maatregel te ingrijpend en disproportioneel. Ondanks de toezegging van de gecertificeerde instelling dat altijd eerst contact zal worden opgenomen met de moeder, vreest zij dat zij zal worden overgeslagen en dat het ziekenhuis de gecertificeerde instelling voortaan direct zal gaan benaderen. De gecertificeerde instelling handelt niet in het belang van de minderjarige en betrekt de moeder onvoldoende, ten gevolge hiervan zijn onder meer medische afspraken gemaakt door de gecertificeerde instelling zonder voorafgaand overleg. Namens het ziekenhuis is ook excuses aangeboden voor het passeren van de moeder.
5.7
De gecertificeerde instelling voert – onder verwijzing naar het door haar op 17 mei 2024 ingediende verweerschrift – het volgende aan. Er zijn altijd goede afspraken gemaakt met de moeder, waaronder de afspraak dat eerst contact wordt opgenomen met de moeder en dat de gecertificeerde instelling alleen betrokken wordt indien de moeder niet bereikbaar is of niet in staat is om beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De gecertificeerde instelling ziet dat het beter gaat met de moeder dan enige tijd geleden en het is prettig dat zij de afgelopen tijd betrokken is geweest bij de minderjarige. Doordat zij desondanks onbereikbaar is geweest voor de artsen, was het ziekenhuis genoodzaakt om contact op te nemen met de gecertificeerde instelling. Dat het ziekenhuis in gesprek met de moeder iets anders zou hebben gezegd, is voor de gecertificeerde instelling niet na te gaan. De gecertificeerde instelling spant zich in om ervoor te zorgen dat de afspraken nageleefd blijven worden. Ziekenhuisafspraken worden vrijwel altijd met de gezinshuismoeder gemaakt, aangezien zij de alledaagse zorg voor de minderjarige draagt. De gecertificeerde instelling betwist dat zij niet in het belang van de minderjarige handelt en dat de moeder niet betrokken wordt. Zelfs toen de moeder opgenomen was op de psychiatrische intensive care heeft de gecertificeerde instelling meermaals contact gezocht, waar de moeder op basis van eigen overwegingen niet op inging. De moeder heeft uiteindelijk toestemming gegeven voor de medische procedure omtrent de PEG-sonde, maar de medische situatie van de minderjarige is en blijft complex en aan verandering onderhevig. De gecertificeerde instelling blijft zich ervoor inzetten dat de moeder altijd eerst benaderd wordt, maar wil er in het belang van de minderjarige zeker van zijn dat er snel gehandeld kan worden indien nodig.
In beide zaken
5.8
Het hof overweegt allereerst als volgt. De moeder heeft met betrekking tot de beschikking van 6 maart 2024 aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte artikel 800 Rv heeft toegepast Voor zover de moeder meent dat zij hierdoor onvoldoende is gehoord, overweegt het hof dat uit de uitspraak van de Hoge Raad van 26 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1991), rechtsoverweging 3.6, volgt dat hoger beroep er mede toe strekt in eerste instantie gemaakte fouten te herstellen, ook indien deze door de eerste rechter zijn gemaakt. Wat er ook zij van de analoge toepassing van artikel 800 Rv, heeft de moeder in hoger beroep – hoewel zij niet ter zitting is verschenen – de kans gehad om gehoord te worden.
Verder heeft de moeder ten aanzien van de verlenging van de maatregel aangevoerd dat daartoe geen formeel verzoek is gedaan door de gecertificeerde instelling. Uit de briefrapportage van de gecertificeerde instelling blijkt echter dat de gecertificeerde instelling de maatregel wil verlengen. In dit stuk wordt naar het oordeel van het hof door de gecertificeerde instelling voldoende kenbaar gemaakt dat zij een verzoek doet. Ter zitting in eerste aanleg is dit ook als zodanig behandeld, zo is er namens de moeder verweer gevoerd op dit verzoek. Voor zover de moeder meent dat zij desondanks onvoldoende gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren is ook dit verzuim in hoger beroep hersteld. Het hof acht de gecertificeerde instelling daarom ontvankelijk in het verlengingsverzoek.
5.9
Verder overweegt het hof als volgt. Op 5 maart 2024 heeft er zich een medische situatie omtrent de minderjarige voorgedaan, welke situatie op dat moment door de artsen als spoedeisend is gekwalificeerd. De situatie was in ieder geval spoedeisend omdat voor de behandelend arts de acute noodzaak bestond om met de moeder de procedure en bijkomende risico’s te bespreken. Dat de spoedeisendheid van deze behandeling na verloop van tijd is geweken, doet hieraan niet af. Van de moeder had verwacht mogen worden dat zij bereikbaar was voor de artsen, zeker nu zij bekend is met de medische toestand van de minderjarige en herhaaldelijk gewezen is op het belang van haar bereikbaarheid. Dat de moeder een toestemmingsformulier heeft opgesteld, wordt niet betwist. Ondanks dat het hof niet twijfelt aan de bedoeling van de moeder om daarmee ook afdoende toestemming te geven voor de plaatsing van de PEG-sonde, had de moeder er rekening mee moeten houden de artsen niet in alle gevallen genoegen kunnen nemen met het toestemmingsformulier en dat soms nadere actie nodig is. Zeker omdat door onder meer de gecertificeerde instelling en de gezinshuismoeder is benadrukt dat de artsen met de moeder persoonlijk wilden spreken.
5.1
Het hof is het niet eens met de moeder dat in dit geval de minder ingrijpende maatregel op grond van artikel 1:265h BW uitgesproken had moeten worden, nu het in strijd is met artikel 8 EVRM om artikel 1:265e BW te bezigen waar artikel 1:265h BW afdoende zou zijn. De gecertificeerde instelling werd al langere tijd geconfronteerd met de regelmatige onbereikbaarheid en niet-beschikbaarheid van de moeder, zo blijkt onder meer uit het feit dat de gecertificeerde instelling al sinds november 2023 bezig was met de voorbereiding van het betreffende verzoek. Aangezien op basis van de medische toestand van de minderjarige de verwachting gerechtvaardigd is dat er veelvuldig toestemming voor medische ingrepen nodig zal zijn, moet de plaatsing van de PEG-sonde worden beschouwd als onderdeel van een meeromvattend medisch traject. Hierdoor had er in deze situatie niet kunnen worden volstaan met toepassing van artikel 1:265h BW. Daarbij komt dat de plaatsing van de PEG-sonde door de artsen wordt beschouwd als een risicovolle behandeling. Wanneer de toestemming op grond van artikel 1:265h BW beperkt was tot de plaatsing van de PEG-sonde, dan was niet uitgesloten dat er zeer snel nadien opnieuw toestemming had moeten worden gevraagd voor een medische vervolgbehandeling of de behandeling van een eventuele complicatie die voorafgaand aan de plaatsing nog niet voldoende te voorzien was.
5.11
Hoewel het momenteel gelukkig goed gaat met de minderjarige, is zij nog erg jong en is haar medische situatie kwetsbaar. Ieder moment kan er iets gebeuren dat medisch handelen in het belang van de minderjarige noodzakelijk maakt. Dat de moeder als eerste en enige zeggenschap wil over de medische situatie van de minderjarige is begrijpelijk. Hoewel het hof niet twijfelt aan de goede wil van de moeder, is zij onbereikbaar gebleken op cruciale momenten en is zij niet aanwezig geweest ter zitting, waardoor zij niet zelf haar zienswijze heeft kunnen toelichten. Het belang van de minderjarige bij onbelemmerde medische behandeling wanneer dat noodzakelijk is, dient te worden afgewogen tegen het belang van de moeder om alleen medische beslissingen te mogen en kunnen nemen. Het hof is van oordeel dat het belang van de minderjarige moet prevaleren. De moeder vreest dat zij gepasseerd zal worden, het hof gaat er vanuit dat de gecertificeerde instelling zich houdt aan de in de stukken en ter zitting uitdrukkelijk gedane toezegging dat de moeder altijd eerst benaderd zal worden.
5.12
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, J.M. van de Poll en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. S.V.B. Bours als griffier en is op 4 september 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.