ECLI:NL:GHDHA:2024:1534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
BK-24/246
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020 met betrekking tot AOW- en pensioenuitkeringen als belastbaar inkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 werd bevestigd. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.334, waarbij ook belastingrente in rekening werd gebracht. Belanghebbende had eerder een aangifte ingediend met een inkomen van nihil, maar de inspecteur stelde vast dat belanghebbende uitkeringen had ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, die niet waren aangegeven. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2024 werd de zaak gezamenlijk behandeld met een andere zaak van belanghebbende. Het Gerechtshof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de uitkeringen tot het belastbare inkomen moesten worden gerekend. Belanghebbende had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/246

Uitspraak van 29 augustus 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 maart 2024, nummer SGR 23/1410.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.334 (de aanslag 2020). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 53 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 138. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken met bijlagen ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 14 augustus 2024. De zaak is gezamenlijk behandeld met belanghebbendes zaak ten aanzien van het jaar 2019 (BK-23/961). Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een nader stuk ingediend. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 7 februari 2022 een aangifte IB/PVV 2020 ingediend naar een inkomen uit werk en woning van nihil. Uit deze aangifte volgt:
2020
Sociale Verzekeringsbank
7
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
4
Totaal
11
Af: restant persoonsgebonden aftrek
25
box 1
nihil
Ingehouden loonheffing
22.93
2.2.
Bij brief van 15 augustus 2022 heeft de Inspecteur meegedeeld te zullen afwijken van de onder 2.1 vermelde aangifte en dat hij het belastbare inkomen uit werk en woning zal vaststellen op € 24.334. Volgens de door de Inspecteur ontvangen renseignementen heeft belanghebbende uitkeringen ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (€ 15.930) en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (€ 8.404), waarop geen loonheffing is ingehouden. Tevens heeft de Inspecteur aangekondigd het restant persoonsgebonden aftrek te zullen corrigeren naar nihil.
2.3.1.
Belanghebbende heeft op 6 december 2022 een tweede aangifte IB/PVV 2020 ingediend naar een inkomen uit werk en woning van € 4.000. Uit deze aangifte volgt:
2020
Sociale Verzekeringsbank
25
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
4
Totaal
29
Af: restant persoonsgebonden aftrek
25
box 1
4
Ingehouden loonheffing
30
2.3.2.
Belanghebbende heeft op 25 januari 2023 een derde aangifte IB/PVV 2020 ingediend naar een inkomen uit werk en woning van nihil. Uit deze aangifte volgt:
2020
Sociale Verzekeringsbank
17
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
4
Totaal
21
Af: restant persoonsgebonden aftrek
25
box 1
nihil
Ingehouden loonheffing
120
2.4.
Met dagtekening 27 januari 2023 is de aanslag 2020 aan belanghebbende opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“6. Eiser stelt dat hij recht heeft op vrijstelling van inkomstenbelasting omdat volgens hem sprake is van onbelaste letselschade uitkeringen. De rechtbank oordeelt als volgt. Blijkens de informatie van SPMT en SVB, die tot de gedingstukken behoort, heeft eiser een ouderdomspensioen en een AOW-uitkering ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding niet van die informatie uit te gaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de informatie onjuist is en ook anderszins is dit niet gebleken. Op dergelijke inkomsten is hoe dan ook geen vrijstelling van inkomstenbelasting van toepassing. Aangezien geen inhouding van loonheffing heeft plaatsgevonden is evenmin ruimte voor verrekening daarvan.
7. Eiser, op wie de bewijslast rust, heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een restant persoonsgebonden aftrek. Verweerder heeft deze aftrek dan ook terecht gecorrigeerd.
8. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de aanslag niet te hoog vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
10. In de aanvulling van zijn beroepschrift schrijft eiser “verzoek voorlopige voorziening 144.000 euro”. De rechtbank heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb kan alleen kan worden toegekend indien het beroep gegrond wordt verklaard. Nu het beroep ongegrond is verklaard, wijst de rechtbank dat verzoek reeds om die reden af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is, evenals voor de Rechtbank, of de uitkeringen van de Sociale Verzekeringsbank en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning zijn gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot nihil.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Uitkeringen en premies lijfrente
5.1.
Met inachtneming van de herkansingsfunctie die de partijen in hoger beroep toekomt, is in hoger beroep de onderhavige zaak opnieuw beoordeeld, waarbij alle aspecten van de stellingen van partijen in de overwegingen zijn betrokken. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden ingebracht die niet al in de bezwaarfase of eerste aanleg zijn aangevoerd, noch argumenten gebezigd of nadere onderbouwingen van de in de bezwaarfase en eerste aanleg ingenomen stellingen verstrekt die een zodanig nieuw of ander licht op de onderhavige geschilpunten werpen, dat op grond daarvan de conclusie dient te worden getrokken dat de beslissing van de Rechtbank niet in stand kan blijven. Dit geldt ook ten aanzien van belanghebbendes blote stelling dat geen sprake is van belastbaar inkomen vanwege beslagleggingen op dat inkomen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigd dient te worden.
Belastingrente
5.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en L.D.M.A Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 29 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.