ECLI:NL:GHDHA:2024:1532

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
BK-24/46
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van een onroerende zaak en de toekenning van waarde aan een schuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 december 2023. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, een tussenwoning met een schuur, die door de Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk op 1 januari 2022 is vastgesteld op € 465.000. Belanghebbende, de eigenaar van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardering en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2024 is belanghebbende verschenen, terwijl de Heffingsambtenaar niet aanwezig was. Belanghebbende heeft betoogd dat de waarde van de schuur, die circa 50 jaar oud is en in slechte staat verkeert, te hoog is vastgesteld. De Heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de waarde van de schuur niet van invloed is op de uiteindelijke waarde van de onroerende zaak. Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak niet te hoog is. De waarde is in goede justitie vastgesteld op € 456.000, wat leidt tot gegrondverklaring van het hoger beroep.

De uitspraak van de Rechtbank is vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar. De Heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en reiskosten van belanghebbende. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/46

Uitspraak van 29 augustus 2024

in het geding tussen:

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 december 2023, nummer SGR 23/4738.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 465.000 (de beschikking). Tegelijk met deze beschikking zij aan belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (ozb) eigenaren van de [gemeente] voor het jaar 2023 (de aanslag) opgelegd.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 augustus 2024. Belanghebbende is verschenen. De Heffingsambtenaar is, zoals is gebleken door telefonische navraag door de griffier, door een misverstand aan de zijde van de Heffingsambtenaar niet verschenen. De Heffingsambtenaar heeft niet om uitstel van de zitting verzocht. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een tussenwoning gebouwd in 1968, met circa 126 m2 woonoppervlakte, een vrijstaande garage op een perceel van circa 296 m2. Op het perceel rust een recht van overpad. Tot de onroerende zaak behoort een schuur die circa 50 jaar oud is.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 465.000 te hoog is.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot een niet nader genoemd bedrag.
3.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.1.
De waarde van de onroerende zaak wordt ingevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44). De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld.
4.1.2.
Het onderhavige geschil spitst zich toe op de vraag of de Heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak terecht een waarde van € 12.500 aan de schuur heeft toegekend.
4.2.
De Heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat alle KOUDV-factoren op een “drie” kunnen worden gesteld, dat het verlagen van de waarde van de schuur geen invloed zal hebben op de uiteindelijke waarde (omdat de waarde van de schuur bij de referentieobjecten dan ook verlaagd zou moeten worden), alsmede dat wanneer de door belanghebbende genoemde nieuwprijs ad € 4.000 bijvoorbeeld van twintig jaar terug is, dit niet relevant is voor de waardering in dit belastingjaar.
4.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat sprake is van een houten schuur die circa 50 jaar oud is, deels verrot is, en zich in een zeer slechte staat van onderhoud bevindt.
4.4.
Er is geen reden te twijfelen aan de staat van onderhoud zoals door belanghebbende geschetst. Zulks leidt tot het oordeel dat de door de Heffingsambtenaar gehanteerde KOUDV-factoren te hoog zijn vastgesteld.
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Heffingsambtenaar niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft geen bedrag genoemd waarop de waarde van de onroerende zaak zou moeten worden vastgesteld.
4.6.
De waarde van de onroerende zaak wordt in goede justitie bepaald op € 456.000.
Slotsom
4.7.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

5.1.
De Heffingsambtenaar zal aan belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierechten van (€ 50 en € 138 =) € 188 dienen te vergoeden.
5.2.
Belanghebbendes reiskosten worden vastgesteld op € 17,64 voor beroep (overeenkomstig het ingevulde formulier proceskosten) en € 16,08 voor hoger beroep (openbaar vervoer, retour tweede klasse à € 8,04 per rit).

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld op € 456.000;
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
- gelast de Heffingsambtenaar belanghebbende een bedrag van € 188 aan griffierecht te vergoeden;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de reiskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 33,72.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en L.D.M.A Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 29 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.