In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De minderjarige verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging doodslag, omdat hij op 27 mei 2022 in Beilen een andere jongen met een mes had gestoken. De rechtbank had hem een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte een beroep gedaan op noodweerexces, wat inhoudt dat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging als gevolg van een wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zonder aanleiding door het slachtoffer werd aangevallen en dat hij zich in een noodweersituatie bevond. Het hof oordeelde echter dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden door met een mes te steken, nadat het gevaar was geweken. Desondanks heeft het hof het beroep op noodweerexces gehonoreerd, omdat de overschrijding van de grenzen het onmiddellijke gevolg was van de hevige gemoedsbeweging die de verdachte ervoer. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar was bevonden.