ECLI:NL:GHDHA:2024:1516

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
22-001413-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontslag van alle rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweerexces voor minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De minderjarige verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging doodslag, omdat hij op 27 mei 2022 in Beilen een andere jongen met een mes had gestoken. De rechtbank had hem een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte een beroep gedaan op noodweerexces, wat inhoudt dat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging als gevolg van een wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zonder aanleiding door het slachtoffer werd aangevallen en dat hij zich in een noodweersituatie bevond. Het hof oordeelde echter dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden door met een mes te steken, nadat het gevaar was geweken. Desondanks heeft het hof het beroep op noodweerexces gehonoreerd, omdat de overschrijding van de grenzen het onmiddellijke gevolg was van de hevige gemoedsbeweging die de verdachte ervoer. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar was bevonden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001413-23
Parketnummer: 18-131756-22
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van één jaar, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2022 te Beilen, althans in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal in de rug, althans het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte door het steken welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van het steken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) met een boogvormig uitklapbaar mes van ongeveer 20 centimeter lang, door middel van een bovenhandse steekbeweging in
de rug heeft gestoken. Het mes heeft verdachte weg gegooid en het is niet terug gevonden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het plaatje van het mes op pagina 359 van het procesdossier het meeste lijkt op het mes waarmee hij heeft gestoken. Op die foto is te zien dat het mes aan de onderkant van het lemmet een puntig uitsteeksel heeft.
Op de foto van het letsel van [slachtoffer] in het dossier is te zien dat [slachtoffer] een wat grotere verwonding boven in de rug heeft en daar ongeveer 10 centimeter onder een kleinere verwonding. Blijkens de aangifte moest de grootste verwonding gehecht worden.
Gelet op de vorm van het mes en meer in het bijzonder de vorm van het lemmet, is het naar het oordeel van het hof zeer goed mogelijk dat deze verwondingen door één steekbeweging gemaakt zijn.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of er bij de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] is geweest. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat noch uit de verklaringen van de verdachte, noch anderszins is gebleken dat de verdachte het oogmerk (het volle opzet) had om [slachtoffer]om het leven te brengen. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als er sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien er een aanmerkelijke kans is dat dit gevolg zal intreden en verdachte deze kans welbewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof concludeert op grond van de hiervoor vastgestelde feiten dat de verdachte [slachtoffer] eenmaal met een mes in de rug heeft gestoken. Het dossier bevat geen letselverklaring of andere objectieve medische informatie over het letsel van [slachtoffer]. Derhalve kan niet worden vastgesteld met welke kracht de verdachte heeft gestoken of hoe diep de steekverwonding is geweest. Het hof is op grond van deze feiten, omstandigheden en bevindingen van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer]. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Wel komt het hof tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, door [slachtoffer] met een mes in zijn rug te steken, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks27 mei 2022 te Beilen,
althans in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althanséénmaal in de rug
, althans het lichaamheeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:

Poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces, en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het beroep op noodweerexces, met ontslag van alle rechtsvervolging als rechtsgevolg.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die in deze zaak en in dit verband van belang zijn.
De verdachte was met een vriend vanuit Zoeterwoude met de trein naar Beilen gereisd om een vriendin te ontmoeten die hij had leren kennen via een online game. Bij de ontmoeting in Beilen waren verdachte, zijn vriend en deze vriendin gaan zitten op een bankje in een park om een broodje te eten. De verdachte werd vervolgens door een jongen die op enige afstand kwam aanlopen geroepen. De verdachte stond op en liep op hem af. De jongen, [slachtoffer], sloeg de verdachte uit het niets met een vuist in zijn gezicht. De verdachte rende weg, maar [slachtoffer] bracht hem ten val en sloeg hem opnieuw meerdere keren op zijn hoofd. De verdachte pakte op dat moment een mes uit zijn zak, omdat hij op dat moment dacht dat dat het enige was wat hem kon redden. [slachtoffer] rende vervolgens inderdaad weg, pakte eerst nog het heuptasje van verdachte af en nam dat mee. In het tasje zaten zijn persoonlijke bezittingen zoals de oplader van zijn telefoon, zijn portemonnee, zijn airpods en zijn geld. De verdachte stond direct op, rende twee of drie stappen achter [slachtoffer] aan en stak hem, zelf ook rennend, met een bovenhandse beweging in zijn rug.
De verdachte heeft verklaard dat hij het mes had meegenomen, omdat in het contact met de vriendin naar voren was gekomen dat zij misschien zijn snor ermee zou afscheren. Ook had hij het mes bij zich omdat hij zich zo ver van huis niet helemaal veilig voelde.
Noodweer
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet voor een geslaagd beroep op noodweer sprake zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte
zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. Het kan gaan om de verdediging van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed.
Het hof dient daartoe allereerst vast te stellen of er sprake was van een noodweersituatie.
Het hof overweegt daartoe als volgt. De verdachte werd zonder verdere aanleiding meerdere keren door [slachtoffer] geslagen, is vervolgens ten val gekomen en is daarna, terwijl hij op de grond lag, opnieuw door [slachtoffer] geslagen. De verdachte trok vervolgens een mes om zichzelf te verdedigen. Nadat de verdachte het mes trok en [slachtoffer] dat zag, rende [slachtoffer] weg met de tas van de verdachte.
Het hof ziet het wegnemen van het goed van de verdachte als een onderdeel van de totale wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Het achter [slachtoffer] aanrennen is in de visie van het hof dan ook niet aanvallend maar verdedigend, namelijk gericht op het terugkrijgen van zijn tasje waar voor hem heel belangrijke eigendommen in zaten. Derhalve was er naar het oordeel van het hof sprake van één noodweersituatie.
Ten aanzien van de wijze waarop de verdachte zich heeft verdedigd tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding overweegt het hof dat de verdachte daarin te ver is gegaan. Op het moment dat [slachtoffer] wegliep was er immers geen gevaar meer voor zijn eigen veiligheid, en om zijn goed veilig te stellen was het steken met een mes een veel te vergaande en niet proportionele reactie.
Naar het oordeel van het hof komt de verdachte gelet op het gebrek aan ‘geboden’ verdediging in de vorm van proportionaliteit derhalve geen beroep op noodweer toe, het beroep op noodweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Noodweerexces kan in beeld komen bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’, wanneer aan alle eisen van noodweer is voldaan, met uitzondering van de proportionaliteitseis.
Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan alleen sprake zijn als:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging
veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie.
Oordeel van het hof
Nu is vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen en waartoe ook de noodzaak bestond, maar waarbij de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
De verdachte heeft zijn gemoedstoestand in zijn verklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep beschreven. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij heel hoog in zijn emotie zat, hij wist niet meer wat hij deed. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte dit bevestigd en verklaard dat het allemaal in een fractie van een seconde gebeurde en dat hij op het moment dat hij achter [slachtoffer] aan ging eigenlijk zowel angstig als boos was. Hij heeft verklaard dat hij angstig was, omdat hij machteloos op de grond lag en daar niemand kende, maar ook boos was omdat hij uit het niets werd geslagen en ook nog werd bestolen van zijn tas.
Op grond van hetgeen hiervoor overwogen en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden acht het hof het aannemelijk geworden dat het handelen van de verdachte - het steken met een mes in de rug van [slachtoffer] - veroorzaakt werd door een hevige gemoedsbeweging, namelijk een mix van angst en boosheid, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding die bij verdachte paniekgevoelens opriep. Voorts is het hof van oordeel dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door de verdachte, het onmiddellijke gevolg is geweest van deze hevige gemoedsbeweging.
Het hof honoreert onder deze omstandigheden het beroep op noodweerexces. Daaruit volgt dat de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.989,52, bestaande uit € 1.989,52 aan materiële schade en € 1000,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong als voorzitter, mr. C.M. Derijks en mr. O.E.M. Leinarts, leden, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 augustus 2024.