ECLI:NL:GHDHA:2024:1504

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
200.313.490/01 en 200.313.813/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en eigenaarslasten in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam, waarin onder andere de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de eigenaarslasten aan de orde kwamen. Het hof oordeelt dat de overeenkomst tussen partijen inzake de overname van de woning door de man is vervallen, omdat hij niet tijdig een hypotheekofferte heeft overgelegd. De rechtbank had eerder bepaald dat de woning verkocht moest worden en dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw moest betalen. Het hof bevestigt deze beslissingen en wijst het verzoek van de man om de vrouw in haar grieven niet-ontvankelijk te verklaren af. Daarnaast wordt de verdeling van de eigenaarslasten en de bankrekeningen besproken, waarbij het hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op een deel van de bankrekeningen en de man de helft van de eigenaarslasten moet betalen. De vrouw heeft ook verzoeken gedaan om informatieverschaffing en de verdeling van een kunstcollectie, maar deze verzoeken worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
Uitspraak : 22 mei 2024
Zaaknummers : 200.313.490/01 en 200.313.813/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 19-5197
Zaaknummer rechtbank : C/10/576200

In de zaak met nummer 200.313.490/01

[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Veken te Rotterdam
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 19 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 september 2021 en de beschikking van 28 april 2022 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 11 oktober 2022 een verweerschrift ingediend. Op 17 oktober 2022 heeft hij een ‘Akte houdende correctie ingediend’.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 10 augustus 2022 een V-formulier van 9 augustus 2022 met bijlagen;
- op 26 februari 2024 een e-mailbericht met bijlagen, deels ook betrekking hebbende op het hoger beroep van de man.

In de zaak met nummer 200.313.813/01

[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam
tegen
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Veken te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 27 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 april 2022 van de rechtbank Rotterdam, alsmede van alle eerdere tussenbeschikkingen in deze zaak.
De vrouw heeft op 12 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 29 augustus 2022 een e-mailbericht met bijlagen;
- op 26 februari 2024 een e-mailbericht met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 26 februari 2024 een e-mailbericht met bijlagen, deels ook betrekking hebbende op haar eigen hoger beroep.

In beide zaken

Beide zaken zijn op 8 maart 2024 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de gemachtigde van de vrouw, zijnde haar zuster [de zus van de vrouw] , bijgestaan door de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, vanwege haar psychische gesteldheid niet verschenen. Zij heeft een medische verklaring overgelegd alsmede de door haar afgegeven schriftelijke machtiging aan haar voornoemde zuster om haar tijdens de zitting te vertegenwoordigen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2019, de beschikking van 22 januari 2021, de beschikking van 23 september 2021 en de beschikking van 28 april 2022 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de zaak ten aanzien van de verzochte nevenvoorzieningen aangehouden.
Bij de beschikking van 22 januari 2021 is een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald en is de behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.
Bij de beschikking van 23 september 2021:
- is bepaald dat de man vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk aan de vrouw een gebruiksvergoeding dient te betalen gelijk aan de helft van de maandelijkse eigenaarslasten en dat deze vergoeding zal worden verrekend met het aandeel van de vrouw in die lasten;
- heeft de rechtbank partijen aanwijzingen gegeven over hoe de waarde van de echtelijke woning alsmede van het onroerend goed in [plaats] (Marokko) dient te worden bepaald en welke stukken de man na de taxaties dient over te leggen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling is aangehouden.
Bij de beschikking van 28 april 2022 heeft de rechtbank:
- de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gelast zoals is overwogen onder 3.3 tot en met 3.17 en in de tussenbeschikking van 23 september 2021 onder 2.4 tot en met 2.9 en onder 2.21 tot en met 2.24;
- bepaald dat de echtelijke woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde op de in het dictum van de beschikking omschreven wijze;
- de man toegelaten tot het leveren van tegenbewijs dat de bouwkosten ten behoeve van het onroerend goed in Marokko zijn gefinancierd met een lening van 900.000 MAD van zijn broer en een lening van 800.000 MAD van zijn moeder en dat deze leningen (nog) niet zijn afgelost;
- bepaald dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beschikking;
- bepaald dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 1 augustus 2022 pro forma.
VASTSTAANDE FEITEN
Het hof gaat uit de volgende feiten:
- partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2003 te [huwelijksplaats] ;
- partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De man had ten tijde van de huwelijkssluiting de Marokkaanse nationaliteit;
- de echtscheidingsbeschikking is op 13 december 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

In de zaak met nummer 200.313.490/01

2. De vrouw verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2021 en van 28 april 2022, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, partieel te vernietigen voor zover de grieven daartoe strekken:
I. de inboedel van de echtelijke woning toe te delen aan de man, onder verrekening van de helft van de waarde daarvan met de vrouw;
II. te bepalen dat de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW van toepassing is waarbij de man zijn aandeel in de helft van de waarde van het onroerend goed/de onroerende goederen in Marokko alsmede zijn aandeel in de helft van de waarde van het banksaldo van de bankrekening(en) op naam van de man in Marokko heeft verbeurd aan de vrouw;
III. te bepalen dat de man aan de vrouw binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking de volgende bescheiden dient te overleggen:
- de eigendomsakte van de woning van de Marokkaanse echtgenote van de man, woonachtig in Marokko, alsmede een beëdigde vertaling in het Nederlands daarvan;
- voor wat betreft de (andere) appartementen in Marokko: de eigendomsakte(s)
alsmede stukken waaruit blijkt wie de belastingen betaalt over het eigendom,
alsmede een beëdigde vertaling in het Nederlands daarvan;
- voor wat betreft het perceel grond in Marokko: de hypotheekakte en een overzicht van de openstaande hypotheekschuld, alsmede een beëdigde vertaling in het Nederlands daarvan;
- de jaaroverzichten 2016 t/m 2018 van de bankrekening op naam van de man bij de [bank] ;
- de jaaroverzichten 2018 t/m 2020 van de bankrekening op naam van de man bij de [naam bank] bank in Marokko;
- rekeningafschriften van de bankrekeningen op naam van de man in Marokko over de periode 31 december 2012 t/m 25 maart 2019;
- rekeningafschriften van de creditcardrekening op naam van de man met rekeningnummer [nummer] over de periode 31 december 2012 t/m 25 maart 2019;
- rekeningafschriften van de bankrekening op naam van de man met rekeningnummer [nummer] over de periode januari 2016 t/m 25 maart 2019;
- gegevens omtrent de verkoop van het appartement van partijen in [plaats 2] (Marokko), zoals de verkoopovereenkomst en meer in het bijzonder het bewijs van storting van de verkoopopbrengst op de bankrekening van de man in Marokko;
- een door de man ten overstaan van een door het hof te benoemen notaris in Marokko afgelegde verklaring, met daarin een overzicht van de activa welke gedurende het huwelijk van partijen op naam van de man zijn geregistreerd;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man niet aan het bovenstaande voldoet;
IV. ten aanzien van de saldi van de volgende bankrekeningen te bepalen:
a. aan de man wordt toebedeeld:
1. het banksaldo van € 2.463,29 van de op zijn naam gestelde bankrekening
[nummer] , met vergoeding bij helfte aan de vrouw;
b. aan de vrouw wordt toebedeeld:
1. het banksaldo van € 4.341,- van de op haar naam gestelde bankrekening bij de ABN AMRO, met vergoeding bij helfte aan de man;
2. het (bruto) banksaldo van € 8.243,97 van de lijfrente spaarrekening op haar naam met rekeningnummer [nummer] , met vergoeding (na aftrek van 30% belastinglatentie) bij helfte aan de man;
V. te bepalen dat de man een dwangsom van € 500,- verschuldigd is voor elke dag dat hij niet voldoet aan hetgeen de rechtbank heeft bepaald in rechtsoverweging 4.2 en 4.3 (1e t/m 3e streepje) van de beschikking van 28 april 2022 en bovendien dat, wanneer een bedrag aan dwangsommen van € 5.000,- is bereikt en de man nog immer niet heeft voldaan aan het hiervoor bepaalde, deze beschikking in de plaats treedt van zijn wilsverklaring, medewerking en handtekening(en) die nodig is of zijn om de verkoopopdracht aan de makelaar te verstrekken, alsmede dat deze uitspraak in de plaats komt van de voor de verkoopovereenkomst, eigendomsoverdracht/levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of zijn handtekening;
VI. te bepalen dat partijen bij helfte dienen bij te dragen in de kosten van de taxatie van het onroerend goed van partijen in [plaats] (Marokko), zijnde een bedrag van € 243,-.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vrouw in haar grieven niet te ontvangen, met veroordeling van de vrouw in de kosten in hoger beroep.
4. Bij voormelde ‘Akte houdende correctie’ verzoekt de man de laatste alinea bij de bespreking van grief 3 van de vrouw waar staat: “Dit verklaart dat de taxatie op 21 september plaats vond” te lezen als: “Dit verklaart dat de man het vliegticket voor zijn noodzakelijke reis naar Marokko op 21 september had besteld (…)”.

In de zaak met nummer 200.313.813/01

5. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (
het hof begrijpt: beschikkingen) te vernietigen (
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt vastgesteld als volgt:
- de echtelijke woning wordt aan de man toebedeeld voor € 285.000,- dan wel voor
€ 300.000,-, onder de verplichting de hypotheekschuld op zijn naam te zetten en de vrouw daarvan te vrijwaren;
- de grond en appartementen in Marokko aan de man toe te delen en te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van de onderwaarde van € 39.000,-, ofwel € 19.500,-;
- de vrouw te veroordelen om ter zake van het erfdeel aan de man te voldoen de somma van € 20.000,-;
- de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen de somma van € 25.000,- ter zake van de bestanddelen zoals omschreven in grief 8;
- dat de vrouw de helft van eigenaarslasten (over de periode april 2019 tot heden) dient te betalen;
- dat de vrouw de helft van woonlasten (over de periode april 2019 tot november 2019) dient te betalen;
- dat de vrouw de schade dient te dragen die de man als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van de vrouw (niet nakomen van afspraken) heeft geleden en nog zal lijden;
met bekrachtiging van punten 3.15 t/m 3.17 van de bestreden beschikking (
naar het hof begrijpt: van 28 april 2022).
Kosten rechtens.
6. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de man in zijn beroepschrift, nieuwe verzoeken en verzochte proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.

In beide zaken

7. Het hof stelt voorop dat nu de rechtbank tussentijds appel heeft opengesteld van haar beschikking van 28 april 2022, de geschilpunten – voor zover ontsloten door de grieven – volledig aan het hof voorliggen.
8. Het hof zal hierna de grieven van beide partijen gezamenlijk per onderwerp behandelen.
9. Partijen verzoeken in de kern om een beslissing inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, ieder op de eigen verzochte wijze. Het hof stelt voorop dat de rechter die de wijze van verdeling gelast op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW een grote discretionaire bevoegdheid heeft en niet gebonden is aan hetgeen partijen over en weer hebben verzocht.
Voormalige echtelijke woning
Verdeling
10. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking van 28 april 2022 onder meer bepaald dat de voormalige echtelijke woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde op de in het dictum van die beschikking omschreven wijze.
11. De man is het daar niet mee eens. Volgens hem gelden nog steeds de afspraken die partijen in de overeenkomst van 30 november 2020 ten aanzien van de woning hebben gemaakt. De woning dient aan hem te worden toegedeeld voor € 285.000,- (de in februari 2019 tussen partijen overeengekomen waarde) dan wel voor € 300.000,- (de op 30 november 2020 tussen partijen overeengekomen waarde). Doordat de vrouw niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de tussen partijen gemaakte afspraken, heeft de man niet tijdig een bindende hypotheekofferte kunnen krijgen en is de ontbindende voorwaarde dat de woning uiterlijk op 1 april 2021 aan de man geleverd moet zijn, vervuld. De man wenst alsnog nakoming van de afspraken tussen partijen dan wel stelt hij de vrouw op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg van haar tekortkoming heeft geleden en nog zal lijden (grief 2 en 3).
12. De vrouw stelt dat zij de overeenkomst van 30 november 2020 heeft vernietigd op grond van dwaling omtrent de waarde voor meer dan een kwart. Daarnaast wijst zij er op dat de man er nadien weer niet in geslaagd is om de door de rechtbank gestelde voorwaarde van bewijs van financiering vóór 1 april 2021 te vervullen alsmede dat hij van onjuiste gegevens is uitgegaan omdat de spaarhypotheek niet in de offerte was verwerkt.
13. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikkingen van 23 september 2021 en 28 april 2022 terecht heeft geoordeeld dat de overeenkomst van 30 november 2020 tussen partijen inzake de woning is vervallen nu de man niet vóór 1 april 2021 een hypotheekofferte heeft overgelegd waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat hij staat is de overname van de woning (en de bankspaarrekening) tegen een waarde van € 300.000,- te financieren. Omdat de overname van de woning niet op 1 april 2021 is geëffectueerd, is de ontbindende voorwaarde in vervulling gegaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank ten aanzien van de voormalige echtelijke woning over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Partijen hebben ieder een andere voorstelling van zaken wat betreft de financiering die de man rond zou moeten krijgen voor het overnemen van het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning. Volgens de man is het aan de vrouw te wijten dat hij er niet tijdig in is geslaagd de financiering rond te krijgen. Volgens de vrouw laat de man op geen enkele manier zien dat hij de woning kan financieren. Wat daar verder ook van zij, vast staat dat het de man niet is gelukt om vóór de afgesproken datum van 1 april 2021 een hypotheekofferte in te brengen waaruit zou blijken dat hij de woning kan financieren. Daarmee is de ontbindende voorwaarde voor de door partijen gemaakte afspraak in werking getreden. In hoger beroep is niet vast komen te staan dat het noodzakelijk zou zijn dat de vrouw zou moeten meewerken aan het verkrijgen van (eigen) financiering door de man. Zoals de vrouw in haar verweer in hoger beroep terecht stelt, heeft de man in hoger beroep geen ter zake dienend bewijsaanbod gedaan door getuigenbewijs aan te bieden van een adviseur van de Vereniging Eigen Huis die volgens hem onder meer zou kunnen toelichten waarom de medewerking van de vrouw in dit geval noodzakelijk was voor het verkrijgen van een bindende hypotheekofferte. De man wil hiermee, naar het hof begrijpt, bewijzen dat voor een bindende hypotheekofferte een akte van verdeling nodig is waaraan de vrouw moet meewerken maar gesteld noch gebleken is dat de vrouw niet zou willen hebben meewerken aan een dergelijke akte. Het hof gaat dan ook aan dit bewijsaanbod voorbij. Dat de man niet tijdig een bindende offerte heeft overgelegd komt naar het oordeel van het hof dan ook voor zijn rekening en risico.
14. Gelet op het vorenstaande dienen de bestreden beschikkingen te worden bekrachtigd voor zover daarin is bepaald dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde op de door de rechtbank voorgeschreven wijze. Wat het aandeel van partijen in de netto verkoopopbrengst dan wel de draagplicht van partijen met betrekking tot een eventuele onderwaarde betreft, verwijst het hof naar r.o. 27 hierna. Dit alles brengt mee dat het hof niet meer toekomt aan het beroep van de vrouw op vernietiging van de overeenkomst tussen partijen alsmede dat de verzoeken van de man strekkende tot nakoming en schadevergoeding door de vrouw moeten worden afgewezen.
15. Aangezien de verhoudingen tussen partijen zijn verhard en om te voorkomen dat de onverdeeldheid tussen partijen nog langer blijft bestaan, zal het hof – zoals de vrouw met haar grief 7 voorstaat – bepalen dat wanneer de man weigert om de rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woning aan een derde, de onderhavige beschikking van het hof ex artikel 3:300 lid 1 en lid 2 BW in de plaats treedt van de door de man te verrichten rechtshandelingen. Het opleggen van een dwangsom acht het hof dan niet meer geëigend. Het hof zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw afwijzen.
Gebruiksvergoeding
16. De rechtbank heeft in het dictum van haar bestreden beschikking van 23 september 2021 bepaald dat de man vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk een gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te betalen gelijk aan de helft van de maandelijkse eigenaarslasten en dat deze vergoeding zal worden verrekend met het aandeel van de vrouw in die lasten. De echtscheidingsbeschikking is op 13 december 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
17. Het hof stelt vast dat voormelde beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking van 23 september 2021 inzake de gebruiksvergoeding een eindbeslissing betreft, waarvan de man binnen drie maanden hoger beroep had dienen in te stellen. De man had daarvoor geen toestemming van de rechtbank nodig. Nu de man heeft nagelaten dit hoger beroep in te stellen, zal het hof hem niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek aangaande de gebruiksvergoeding.
18. Hiermee staat de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding vast, namelijk 13 december 2019. Tevens staat hiermee de hoogte van de gebruiksvergoeding vast. Deze is gelijk aan het door de vrouw te dragen aandeel in de eigenaarslasten, te weten de helft van die lasten. Hetgeen partijen hierover nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking.
Eigenaarslasten van 26 maart 2019 tot 13 december 2019
19. Uit grief 6 van de man en de toelichting daarop begrijpt het hof dat de man onder eigenaarslasten verstaat: de hypotheeklasten (rente en aflossing) en de overige eigenaarslasten. Het hof sluit zich hierbij aan.
20. In de bestreden beschikking van 28 april 2022 heeft de rechtbank haar beslissing dat de man vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk een gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te betalen gelijk aan de helft van de maandelijkse eigenaarslasten en dat deze vergoeding zal worden verrekend met het aandeel van de vrouw in die lasten aangevuld. De rechtbank heeft aanvullend beslist dat de vrouw vanwege de bijzondere omstandigheden aan haar zijde (de vrouw is onder behandeling geweest voor psychiatrische klachten en heeft gedurende langere perioden van het huwelijk niet in de woning gewoond) op grond van artikel 1:81 BW geen bijdrage in de maandelijkse eigenaarslasten hoeft te betalen over de periode tot de ontbinding van het huwelijk.
21. De man is het niet eens met deze beslissing. De vrouw dient overeenkomstig artikel 3:172 BW de helft van de eigenaarslasten te dragen tot aan de datum waarop de woning aan de man dan wel een derde is geleverd, aldus de man. De vrouw wil volgens hem wel de lusten, maar niet de lasten (grief 6).
22. Volgens de vrouw heeft zij tot en met oktober 2019 de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning gedragen. Ook na oktober 2019 heeft zij feitelijk de helft van de woonlasten gedragen doordat deze worden weggestreept tegen de door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding.
23. Aan het hof ligt de vraag voor over de draagplicht van partijen met betrekking tot de eigenaarslasten in de periode van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap op
26 maart 2019 (datum inleidend verzoek tot echtscheiding) tot aan de ontbinding van het huwelijk op 13 december 2019. De man heeft de stelling van de vrouw dat zij tot en met oktober 2019 haar aandeel in de eigenaarslasten heeft voldaan, niet gemotiveerd weersproken, zodat het hof daarvan uitgaat. Wat de periode van 1 november 2019 tot 13 december 2019 betreft, is het hof van oordeel dat de tussen de deelgenoten geldende redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staat dat de vrouw aan de man over die periode nog een bijdrage in de eigenaarslasten zou moeten betalen. Het hof verwijst daarbij naar de psychiatrische problemen van de vrouw en het feit dat zij niet naar de woning kon terugkeren, omdat de man daar eerst alleen en later met zijn nieuwe echtgenote woonde. De bestreden beschikking van 28 april 2022 dient in zoverre te worden bekrachtigd.
24. Met uitzondering van de kosten van de zonnepanelen, is het hof van oordeel dat de door de man aangevoerde kosten ten behoeve van de woning (productie 2 bij e-mailbericht van 26 februari 2024), die alle ruim na de ontbinding van het huwelijk van partijen zijn gemaakt, reguliere onderhoudskosten betreffen. Gelet op de verrekening met de door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding hoeft de vrouw daarin niet bij te dragen. Wat de aanschaf van de zonnepanelen betreft, is gesteld noch gebleken dat de vrouw als mede-eigenaar van de woning daarvoor de nodige toestemming heeft verleend, zodat deze kosten voor rekening en risico van de man dienen te blijven.
Met de hypothecaire geldlening verbonden bankspaarrekening
25. In zijn beroepschrift stelt de man zich op het standpunt dat de met de hypothecaire geldlening verbonden bankspaarrekening, met op 1 juli 2019 een saldo van € 49.672,95, zo dient te worden verdeeld dat de vrouw alleen recht heeft op het saldo in april 2019 vermeerderd met de marktconforme spaarrente in de periode april 2019 tot het moment van verdeling. Volgens de man heeft hij namelijk vanaf april 2019 de volledige inleg voor deze bankspaarrekening alleen gedragen (grief 5).
26. Volgens de vrouw dienen partijen na verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning aan derden gelijkelijk te delen in de verkoopopbrengst van die woning en in de opbrengst van de aan de hypotheek gekoppelde polissen, zoals de rechtbank in r.o. 4.3 van de bestreden beschikking van 28 april 2022 heeft bepaald. Immers, doordat de door de vrouw te dragen eigenaarslasten, inclusief de maandelijkse inleg op de bankspaarrekening, worden weggestreept tegen de door haar van de man te ontvangen gebruiksvergoeding voor de woning, heeft zij mede bijgedragen aan de waarde-opbouw van de woning.
27. Het hof overweegt als volgt. Anders dan de man kennelijk meent, heeft de rechtbank niet onder r.o. 3.16 en 3.17 maar onder r.o. 4.3 van de bestreden beschikking van 28 april 2022 geoordeeld over het in de verdeling betrekken van de met de hypothecaire geldlening verbonden bankspaarrekening. Het saldo van deze rekening wordt niet separaat verdeeld, maar dient te worden aangewend voor de aflossing van de op de woning rustende hypothecaire schuld. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vrouw bij verkoop en levering van de woning aan derden voor de helft meedeelt in de netto overwaarde van de woning dan wel de helft van een eventuele onderwaarde moet dragen. Immers, de vrouw heeft vanaf 13 december 2019 door de verrekening van de door de man aan haar te betalen gebruiksvergoeding met de door haar aan de man te betalen helft van de eigenaarslasten impliciet voor haar aandeel (de helft) meebetaald aan de premie voor de met de hypothecaire geldlening verbonden bankspaarrekening. Daarmee heeft de vrouw bijgedragen aan de waarde-opbouw van de woning. In de periode vóór 13 december 2019 moet het ervoor worden gehouden dat zij eveneens de helft van de premie heeft voldaan. Het hof verwijst naar r.o. 23. De bestreden beschikking dient in zoverre dan ook te worden bekrachtigd.
Inboedel
28. De vrouw wenst toedeling van de inboedel aan de man onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw (grief 1).
29. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in februari 2019, in de zomervakantie van 2019 en bij haar uiteindelijk vertrek uit de echtelijke woning in november 2019, meer dan 60% van de inboedel heeft meegenomen. Zij dient de meegenomen inboedel terug te brengen zodat partijen alsnog tot verdeling bij helfte kunnen overgaan. Ook zouden partijen wat de man betreft kunnen afspreken dat ieder onder zich houdt hetgeen ieder thans aan inboedel onder zich heeft, zonder verdere verrekening.
30. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar verzoek betreffende de inboedel onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft niet concreet gemaakt om welke vermogensbestanddelen het gaat en wat de waarde daarvan is. Het hof heeft dan ook onvoldoende informatie om over de verdeling van de inboedel te kunnen beslissen en zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw afwijzen.
Kunstcollectie van de vrouw
31. De man stelt dat de vrouw over een kunstcollectie van waardevolle schilderijen, tekeningen en kunstwerken beschikt waarvan hij de waarde schat op meer dan € 25.000,-. De vrouw heeft deze collectie in [land] opgebouwd en zij heeft zelf ook een groot aantal kostbare schilderijen geschilderd. Volgens de man heeft de vrouw haar aandeel in de kunstcollectie ex artikel 3:194 lid 2 BW aan de man verbeurd, dan wel dient zij de helft van de collectie aan de man over te dragen (grief 8). De man biedt in dit verband bewijs aan van twee getuigen.
32. De vrouw weerspreekt de stellingen van de man. De door haar gemaakte schilderijen vertegenwoordigen geen enkele waarde en zijn bovendien in de woning achtergebleven. Zij biedt aan foto’s in het geding te brengen. Het door de man aangeboden getuigenbewijs dient volgens de vrouw geen doel en is enkel verspilling van tijd en geld.
33. Het hof stelt vast dat de man zijn verzoek inzake de gestelde kunstcollectie van de vrouw in hoger beroep heeft gewijzigd. De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof is niet gebleken van strijd met de goede procesorde, zodat het hof uitgaat van het gewijzigde verzoek van de man. Het hof overweegt als volgt. Op de man rust de stelplicht en de bewijslast dat de vrouw op de peildatum een kunstcollectie bezat met een waarde van meer dan € 25.000,- die in de verdeling had moeten worden betrokken maar die de vrouw opzettelijk voor de man heeft verzwegen. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld om überhaupt te kunnen vaststellen dat de vrouw op de peildatum een kunstcollectie met een substantiële waarde had. Nu de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht zal het hof zijn verzoek afwijzen. Aan het bewijsaanbod van de man – wat daar verder ook van zij – komt het hof dan ook niet toe.
Giften aan de familie van de vrouw
34. Volgens de man zijn met medeweten en instemming van de vrouw vanaf in ieder geval december 2011 in [land] jarenlang en met enige regelmaat door haar familieleden geldsommen opgenomen van de tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behorende Nederlandse bankrekening op naam van de vrouw. De vrouw heeft nagelaten de man ex artikel 1:88 BW om toestemming te vragen voor de gedane bovenmatige giften en schenkingen. De man doet een beroep op vernietiging van die rechtshandelingen ex artikel 1:89 BW. Het hiermee, door het hof te bepalen, gemoeide bedrag moet door de vrouw aan de huwelijksgoederengemeenschap worden vergoed en alsnog bij helfte tussen partijen worden verdeeld. Daarnaast wenst de man een compleet en gespecificeerd overzicht te ontvangen van alle transacties en betalingen die in de periode maart 2004 tot en met maart 2019 in [land] met de bankpas of creditcard van de vrouw zijn gedaan (grief 7).
35. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man. Volgens de vrouw was de man er volledig van op de hoogte dat de vrouw haar familie in [land] financieel ondersteunde, waartoe zij zich moreel verplicht voelde gelet op de welstand van haar familie. Zij deed dit al voor het huwelijk van partijen. De man regelde zelfs die financiën. De bankrekening die de vrouw en haar familie gebruikten, werd mede gevoed door stortingen van haar broer. De man onderbouwt niet om welke schenkingen het gaat en wat daar bovenmatig aan zou zijn. Toestemming van de man was niet vereist, dan wel is het verzoek tot vernietiging van de gestelde giften door de man verjaard en niet tegen de juiste personen ingeroepen. Het verzoek van de man om een financieel overzicht te verstrekken moet worden afgewezen nu de man reeds over die stukken beschikt en de vrouw niet tot rekening en verantwoording jegens de man is gehouden.
36. Het hof stelt vast dat de man zijn verzoek inzake de gestelde giften van de vrouw aan haar familie in [land] in hoger beroep heeft gewijzigd. De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof is niet gebleken van strijd met de goede procesorde, zodat het hof uitgaat van het gewijzigde verzoek van de man. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:90 BW is een echtgenoot bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van artikel 1:97 BW, tot het bestuur van goederen van een gemeenschap. De vrouw was derhalve bevoegd tot het bestuur over de op haar naam gestelde bankrekening. Op grond van artikel 1:88 lid 1 onder b BW behoeft een echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot voor het doen van giften, met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de bedragen afkomstig van de bankrekening op naam van de vrouw die aan de familieleden van de vrouw ten goede zijn gekomen, bovenmatige giften aan die familieleden zouden zijn. De man was er bovendien van op de hoogte dat de vrouw haar familie financieel ondersteunde vanwege hun levensstandaard. Het hof begrijpt dat dit kennelijk het gebruik was binnen het huwelijk van partijen, aangezien de man ook zijn eigen familieleden in Marokko financieel in hun levensonderhoud ondersteunde. Nu het er voor moet worden gehouden dat sprake is van gebruikelijke, niet bovenmatige giften slaagt het beroep van de man op artikel 1:88 lid 1 onder b BW niet en kan hij ook geen vernietiging van die rechtshandelingen inroepen. Het hof zal het verzoek van de man tot het alsnog in de verdeling betrekken van de door de vrouw aan haar familie gedane giften dan ook afwijzen.
De vrouw hoeft voorts ter zake van het bestuur van de bankrekening op haar naam geen verantwoording aan de man af te leggen. De aard van het huwelijk verzet zich daartegen
(HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6790). Het hof zal het daartoe strekkende verzoek van de man afwijzen.
Verworpen aandeel vrouw in de nalatenschap van haar moeder
37. De man stelt dat de vrouw op 10 juli 2014 in de rechtbank te Sarajevo haar wettelijke erfdeel in de nalatenschap van haar moeder heeft afgestaan aan haar zuster. Zij heeft deze rechtshandeling bewust voor de man verzwegen, waarschijnlijk om hem te benadelen. De vrouw had op grond van artikel 1:88 BW toestemming van de man moeten vragen voor deze verwerping. De man roept op grond van artikel 1:89 BW alsnog de vernietiging van de verwerping in. Het erfdeel van de vrouw van ongeveer € 40.000,- dient volgens de man dan ook in de verdeling te worden betrokken (grief 7).
38. Volgens de vrouw is het verzoek van de man ten aanzien van het door haar verworpen erfdeel tardief. De man was er al mee bekend dat de woning van de ouders van de vrouw te [land] behoorde tot hun nalatenschap en dat de vrouw haar erfdeel in zowel de nalatenschap van haar vader als van haar moeder had verworpen als dringende morele verplichting jegens haar zuster, die daar altijd voor hun moeder en zieke broer heeft gezorgd. De man heeft daartegen destijds geen enkel bezwaar gemaakt. De vrouw biedt bewijs aan van haar stellingen. Volgens haar behoorden beide erfdelen tot haar privévermogen, in ieder geval op grond van de redelijkheid en billijkheid. Voor zover de vrouw al toestemming van de man nodig had, is zijn vordering tot vernietiging verjaard en had hij deze tegen de personen moeten richten met wie de vrouw de rechtshandeling verrichtte. De vrouw betwist ten slotte de door de man gestelde waarde van het erfdeel van € 40.000,-.
39. De rechtbank heeft het verzoek van de man strekkende tot het na vernietiging van de verwerping alsnog in de verdeling betrekken van het door de vrouw verworpen aandeel in de nalatenschap van haar moeder, als in strijd met de goede procesorde afgewezen. Het hof stelt vast dat de man dit verzoek, in gewijzigde vorm, in hoger beroep alsnog heeft gedaan. De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof is niet gebleken van strijd met de goede procesorde, zodat het hof uitgaat van het gewijzigde verzoek van de man.
40. Het hof overweegt voorts als volgt. De verwerping van een nalatenschap behoeft op grond van artikel 1:88 lid 1 onder b de toestemming van de andere echtgenoot. De man heeft in zijn beroepschrift weliswaar gesteld maar – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw – in het geheel niet onderbouwd dat hij er niet van op de hoogte was dat de vrouw ten behoeve van haar zuster haar aandeel in de nalatenschap van haar moeder had verworpen. Uit de stukken en het ter terechtzitting verhandelde blijkt naar het oordeel van het hof dat de man al ten tijde van de verwerping daarmee bekend moet zijn geweest Zo is hij samen met de vrouw betrokken geweest bij de begrafenissen van haar ouders in [land] . De man heeft dit ter zitting ook niet weersproken. Evenals hiervoor in r.o. 36 is overwogen, neemt het hof hierbij mede in aanmerking dat het gebruikelijk was binnen het huwelijk van partijen dat zij hun familieleden financieel ondersteunden. De man heeft niet binnen de termijn van drie jaren daarna een beroep gedaan op het ontbreken van zijn toestemming daarvoor zodat de vordering van de man tot vernietiging van de verwerping verjaard is. Het hof zal zijn verzoek strekkende tot het alsnog in de verdeling betrekken van het door de vrouw verworpen aandeel in de nalatenschap van haar moeder dan ook afwijzen.
41. Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw geen belang meer bij haar bewijsaanbod. Hetgeen partijen inzake de verwerping van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar moeder verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Onroerend goed in [plaats] , Marokko
Bewijslastverdeling
42. Het hof overweegt dat de man geen belang heeft bij zijn grief 4 wat de in eerste aanleg bepaalde bewijslastverdeling inzake het onroerend goed in Marokko betreft, nu de verdeling van het onroerend goed in Marokko, zoals ter zitting besproken en beide partijen ook willen, in hoger beroep in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorligt.
Waarde woning te Marokko
43. Tussen partijen staat vast dat de waarde van de woning in Marokko 1.300.000,- Marokkaanse dirham (MAD) bedraagt, alsmede dat deze woning tot de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort.
Geldleningsovereenkomsten
44. De man stelt dat het onroerend goed in Marokko is gefinancierd met een lening bij zijn broer van 900.000,- MAD voor de aankoop van de grond en bij zijn moeder van 800.000,- MAD voor de bouw van de woning, derhalve in totaal een bedrag van € 1.700.000,- MAD. Deze geldleningen zijn aangegaan tijdens het huwelijk van partijen en betreffen dus huwelijkse schulden. Volgens de overgelegde geldleningsovereenkomsten (productie 3 bij brief van 19 maart 2021 van de man in eerste aanleg) is op die leningen nog niet afgelost en hoeft pas in 2030 respectievelijk 2033 rente op de leningen te worden betaald omdat de moeder en de broer tot die tijd in de inmiddels gebouwde woning kunnen wonen zonder dat zij daarvoor iets hoeven te betalen (grief 4).
45. De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij wijst op de geringe welstand van de familie van de man in Marokko en het feit dat zijn moeder niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Dat de man geld van zijn familie zou hebben geleend, is daarom onwaarschijnlijk. Volgens de vrouw werd tijdens het huwelijk van partijen maandelijks geld naar Marokko overgemaakt ter aflossing van de schulden inzake het onroerend goed, waardoor die schulden inmiddels volledig zijn afgelost. Het onroerend goed in Marokko dient aan de man te worden toegedeeld onder verrekening van de helft van de (over)waarde met de vrouw.
46. Het hof is van oordeel dat de man met de overgelegde geldleningsovereenkomsten voldoende heeft onderbouwd dat hij voormelde bedragen bij zijn broer en moeder heeft geleend ten behoeve van de aanschaf van de grond voor en de bouw van de woning in Marokko. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat deze leningen inmiddels volledig zijn c.q. zouden moeten zijn afgelost, maar heeft die stelling niet onderbouwd. Zij heeft met name niet aangetoond dat de bedragen die de man tijdens het huwelijk van partijen naar zijn familieleden in Marokko overmaakte, zagen op de daar te bouwen woning in plaats van op een bijdrage in het levensonderhoud van die familieleden. De man heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat zijn moeder van 2014 tot 2016 de dure geneeskundige behandeling van een van zijn broers heeft betaald, maar voordien wel over het vermogen beschikte dat zij eind 2012 aan de man heeft uitgeleend. Het hof ziet voorts geen aanleiding aan de authenticiteit van de overgelegde geldleningsovereenkomsten te twijfelen. Zoals de man desgevraagd ook heeft toegelicht, is het in Marokko niet ongebruikelijk dat mensen die niet kunnen lezen en schrijven hun handtekening door middel van een vingerafdruk zetten. Dat de moeder van de man inmiddels beslag heeft gelegd op het onroerend goed in Marokko, zoals blijkt uit productie 5 bij e-mailbericht van 26 februari 2024 van de man, acht het hof eveneens een valide aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van de man. Het hof zal de leningen derhalve betrekken bij de verdeling van het onroerend goed in Marokko.
Verbeurdverklaring?
47. De vrouw stelt dat zij weliswaar bekend was met het bestaan van de grond en de daarop gebouwde woning in Marokko, maar dat de man steeds geprobeerd heeft dit vermogen buiten de verdeling te houden. Hij deed dit onder meer door te stellen dat hij bij zijn moeder en broer in Marokko geld had geleend om de woning te bouwen. De man heeft de vrouw opzettelijk onjuist voorgelicht, zodat hij op ex artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in de waarde van het onroerend goed heeft verbeurd aan de vrouw (grief 4).
48. De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Zij heeft niet voldaan aan de zware bewijslast die op haar rust om aan te tonen dat de man wist dat het onroerend goed in Marokko tot de gemeenschap behoorde. Gezien de financiering van het onroerend goed door zijn moeder en broer, verkeerde de man in de veronderstelling dat dit niet het geval was. Bovendien staat het onroerend goed in Marokko ‘onder water’. De vrouw dient de helft van de onderwaarde te dragen.
49. Naar het oordeel van het hof is – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man – niet gebleken dat de man dit onroerend goed opzettelijk voor de vrouw heeft verzwegen, zoek heeft gemaakt of verborgen heeft gehouden. De vrouw was tijdens het huwelijk van partijen op de hoogte van het bestaan van onroerend goed in Marokko en dat de man daar tijdens het huwelijk een woning had laten bouwen met van zijn familieleden geleend geld. Gelet op die leningen en op de onderwaarde van het onroerend goed acht het hof het voldoende aannemelijk dat de man zich eerst gaandeweg de echtscheidingsprocedure heeft gerealiseerd dat het onroerend goed een bestanddeel vormt van de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Deze grief van de vrouw slaagt derhalve niet. De bestreden vonnissen dienen in zoverre te worden bekrachtigd.
Conclusie
50. Gelet op het vorenstaande zal het hof het onroerend goed in Marokko voor een waarde van 1.300.000,- MAD toedelen aan de man onder de verplichting de geldleningen bij zijn broer en moeder per de datum van verdeling (zijnde datum van de onderhavige beschikking), te weten een bedrag van in totaal 1.700.000,- MAD voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen. De vrouw heeft die bedragen op zich niet bestreden. Alsdan resteert een onderwaarde van 400.000,- MAD, die door de vrouw bij helfte, ofwel voor een bedrag van 200.000,- MAD moet worden gedragen.
De man heeft in zijn e-mailbericht van 26 februari 2024 nog gesteld dat hij met ingang van 21 februari 2023 betalingen op de lening van zijn moeder heeft gedaan om een executoriale verkoop van het onroerend goed in Marokko te voorkomen. Tevens zou hij een bedrag van 53.183,- MAD aan belasting voor de woning in Marokko hebben voldaan. Wat de betalingen aan zijn moeder betreft, komt de man geen regres op de vrouw toe aangezien zij door bovenvermelde verdeling de helft van dit bedrag al aan de man heeft voldaan. Wat de door de man gestelde belastingbetaling betreft, overweegt het hof dat de man daaraan geen concrete consequenties heeft verbonden, zodat het hof dit bedrag buiten beschouwing laat.
Taxatiekosten
51. De rechtbank heeft bepaald dat partijen ieder de helft van de taxatiekosten van het onroerend goed in Marokko moeten betalen.
52. Volgens de vrouw heeft de man haar daarnaast de helft van zijn reis- en verblijfskosten laten betalen door die kosten te verrekenen met de partneralimentatie. Zij wenst alleen mee te betalen aan de kosten van de taxateur, zijnde € 243,-. De man heeft voor de taxatie geen aparte reis moeten maken, maar heeft de taxatie in 2021 tijdens een voor hem gebruikelijke en reeds geplande herfstvakantie geregeld (grief 3).
53. De man stelt dat hij geen andere keuze had dan naar Marokko te gaan tijdens de herfstvakantie van 2021 omdat het tijdens de mondelinge behandeling van 27 juli 2021 in eerste aanleg al duidelijk was dat het onroerend goed in Marokko opnieuw getaxeerd moest worden. Overigens betrof dit al de tweede taxatie. Naast de taxatiekosten moeten daarom ook de reis- en verblijfkosten van de man bij helfte door de vrouw worden gedragen.
54. Het hof stelt voorop dat het de op 17 oktober 2022 bij het hof ingekomen ‘Akte houdende correctie’ van de man buiten beschouwing zal laten nu deze geen correctie betreft maar een inhoudelijke wijziging van een eerder ingenomen stelling. Het hof acht dit in strijd met de regels van een goede procesorde.
55. Naar het oordeel van het hof is in hoger beroep niet gebleken dat de man ten behoeve van de taxatie van het onroerend goed reis- en verblijfskosten heeft gemaakt die hij anders niet gemaakt zou hebben. De man heeft niet bestreden dat hij gewend is tijdens de herfstvakanties naar Marokko te gaan om zijn familie te bezoeken. Het hof zal dan ook bepalen dat de vrouw enkel de helft van de taxatiekosten, ofwel (½ x € 243,- =) € 121,50, dient te dragen.
Bankrekeningen
56. Partijen zijn het erover eens dat de saldi van de bankrekeningen moeten worden toegedeeld aan degene op wiens naam de desbetreffende rekening is gesteld, onder verrekening van de helft van het saldo op die rekening met de wederpartij.
57. De vrouw maakt hierbij nog de volgende kanttekeningen (grief 6):
- de vrouw had geen spaarrekening bij de ING-bank maar een betaalrekening, die al vóór de peildatum was opgeheven;
- het saldo van € 2.500,- dat op de Marokkaanse bankrekening van de man staat komt op grond van artikel 3:194 lid 2 BW volledig aan haar toe.
58. Volgens de man heeft de vrouw via haar Nederlandse [bank] -betaalrekening gemeenschapsgelden weggesluisd naar haar familie in [land] . De man betwist dat hij het saldo op zijn bankrekening bij de [naam bank] te Marokko bewust heeft verzwegen. Hij wijst erop dat hij al in een vroeg stadium van de procedure bankafschriften van deze bank heeft overgelegd. Het saldo per peildatum bedroeg volgens de man € 2.468,-.
59. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de op naam van de vrouw gestelde betaalrekening bij de [bank] op de peildatum niet meer aanwezig was, zodat het saldo op deze rekening niet in de verdeling behoeft te worden betrokken. Wat het gestelde wegsluizen van gelden van deze rekening door de vrouw naar haar familie in [land] betreft, verwijst het hof naar r.o. 36. Voorts heeft de man de stelling van de vrouw dat zij op de peildatum geen spaarrekening had bij de [bank] -bank niet weersproken, zodat de bestreden beschikking van 28 april 2022 in zoverre dient te worden vernietigd.
60. Het hof is van oordeel dat niet gebleken is dat de man zijn Marokkaanse bankrekening bewust voor de vrouw verborgen heeft gehouden. De vrouw heeft de gestelde opzet van de man om het saldo van die rekening buiten de verdeling te houden onvoldoende aangetoond. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij door het groot aantal in de procedure aan de orde zijnde punten vergeten was deze bankrekening eerder te melden. Het hof zal het door de man gestelde en door de vrouw niet weersproken saldo per peildatum van € 2.468,- alsnog in de verdeling betrekken. Om proceseconomische redenen zal het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de verdeling van de saldi op de bankrekeningen van partijen geheel vernietigen. Met uitzondering van de Marokkaanse bankrekening van de man, zal het hof hierbij de door de vrouw in haar petitum gemelde saldi van de bankrekeningen van partijen overnemen, nu de man daartegen geen bezwaren heeft gemaakt.
Lijfrenterekening van de vrouw
61. Volgens de vrouw dient op de te verdelen lijfrenterekening op haar naam eerst nog de belastinglatentie van 30% in aftrek te worden gebracht, zodat een te verdelen bedrag van
€ 5.770,77 resteert (grief 6).
62. De man is niet akkoord met het toepassen van belastinglatentie wat de gespaarde lijfrente betreft aangezien hij naar zijn mening dan dubbel wordt benadeeld. Hij ontvangt 30% bruto minder en moet daarnaast inkomstenbelasting betalen over het hem toekomende bedrag, terwijl de vrouw een aftrekpost ter grootte van dat bedrag heeft.
63. Het hof overweegt als volgt. Op het saldo dat per peildatum 26 maart 2019 op de lijfrenterekening staat, rust een latente belastingclaim. Zoals de vrouw terecht stelt, dient bij het bepalen van de tussen partijen te verdelen waarde van de lijfrente met deze waardedrukkende factor rekening te worden gehouden. De man heeft de door de vrouw gestelde hoogte van de belastinglatentie van 30% niet weersproken en evenmin dat – rekening houdend met deze belastinglatentie – een bedrag van € 5.770,77 voor verdeling in aanmerking komt. Het hof zal dan ook van voormeld bedrag uitgaan. Dat de vrouw het deel van de waarde dat zij aan de man betaalt fiscaal in aftrek mag brengen en dat dat deel bij de man wordt belast, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof zal overeenkomstig beslissen.
Verzoek van de vrouw om informatieverschaffing door de man
64. De vrouw wenst een overzicht van het vermogen van de man in Marokko te ontvangen. De man is op 20 augustus 2020 gehuwd met een Marokkaanse vrouw, die mogelijk in een appartement van de man in Marokko woont dat tot het huwelijksvermogen van partijen behoort. Nu de man steeds informatie achterhoudt, onjuiste verklaringen afgeeft en de vrouw zelf geen informatie in Marokko kan achterhalen, heeft zij er belang bij dat de verzochte informatie alsnog volledig door de man wordt verstrekt. Zij wil slechts inlichtingen, geen rekening en verantwoording (grief 2 en grief 5).
65. De man erkent dat hij op [huwelijksdatum] 2020 in [huwelijksplaats] is gehuwd met zijn huidige echtgenote. Het huwelijk tussen partijen was toen al ontbonden. Eventuele eigendommen van de nieuwe echtgenote doen volgens de man niet ter zake in het kader van de onderhavige procedure. De vrouw is naar de mening van de man bezig met een fishing expedition; zij maakt misbruik van recht en kan veel van de gevraagde informatie zelf opvragen.
66. Het hof ziet geen aanleiding voor toewijzing van de door de vrouw verzochte informatieverschaffing door de man. Over (de eigendom van) het onroerend goed in Marokko en de daarmee samenhangende leningen heeft het hof reeds in deze beschikking beslist. Wat de bankrekeningen op naam van de man betreft, zijn er naar het oordeel van het hof geen concrete aanwijzingen in de stukken of in het verhandelde ter zitting te vinden dat de man nog andere bankrekeningen zou hebben of gelden zou hebben weggesluisd. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de man gelden uit de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen te [plaats] (Marokko) zou hebben achtergehouden. De man is ook geen rekening en verantwoording aan de vrouw verschuldigd over zijn bestuur over het huwelijksvermogen tijdens het huwelijk. Het vorenstaande brengt mee dat de grieven van de vrouw falen en haar verzoeken om informatieverschaffing door de man moeten worden afgewezen.
67. Hetgeen partijen over en weer nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Proceskosten
68. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
69. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek wat de gebruiksvergoeding betreft;
vernietigt de bestreden beschikkingen voor zover daarin een bewijsopdracht inzake (de leningen betreffende) het onroerend goed in Marokko aan de man is verstrekt en, opnieuw beschikkende:
- deelt, uitvoerbaar bij voorraad, het onroerend goed in Marokko tegen een waarde van 1.300.000,- MAD toe aan de man onder de verplichting de geldleningen bij zijn broer en moeder van in totaal 1.700.000,- MAD voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen;
- waarbij de alsdan resterende onderwaarde van 400.000,- MAD, door de vrouw bij helfte, ofwel voor een bedrag van 200.000,- MAD moet worden gedragen;
in aanvulling op de bestreden beschikkingen:
- bepaalt dat de vrouw de helft van de taxatiekosten van het onroerend goed in Marokko, zijnde een bedrag van € 121,50, aan de man dient te vergoeden en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
vernietigt de bestreden beschikkingen voor zover het de verdeling van de saldi van de bankrekeningen van partijen betreft alsmede voor zover het de verdeling van de lijfrenterekening van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
deelt toe aan de man:
- het saldo van € 2.463,29 van de op zijn naam gestelde bankrekening met nummer
[nummer] , onder verrekening van de helft van dit saldo met de vrouw;
- het saldo van € 2.468,- van de op zijn naam gestelde bankrekening bij de [naam bank] te Marokko, onder verrekening van de helft van dit saldo met de vrouw;
deelt toe aan de vrouw:
- het saldo van € 4.341,- van de op haar naam gestelde bankrekening bij de ABN AMRO Bank, onder verrekening van de helft van dit saldo met de man;
- het saldo van € 8.243,97 van de op haar naam gestelde lijfrentespaarrekening met nummer [nummer] , onder verrekening (na aftrek van 30% belastinglatentie) van een bedrag van € 2.885,39 met de man;
bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor zover het de daarin gelaste wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning betreft en, in aanvulling daarop:
- bepaalt dat, wanneer de man weigert om de rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor verkoop en levering van de woning aan een derde, de onderhavige beschikking ex artikel 3:300 lid 1 en lid 2 BW jegens de man in de plaats treedt van de door hem te verrichten rechtshandelingen en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
in aanvulling op de bestreden beschikkingen:
- wijst het verzoek van de vrouw strekkende tot verdeling van de inboedel af;
- wijst het verzoek van de vrouw strekkende tot informatieverschaffing door de man af;
bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A. Zonneveld en M.Th. Linsen Penning-de Vries, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2024.