ECLI:NL:GHDHA:2024:1485

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
2200045824
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksueel misbruik van minderjarige dochter, veroordeling voor verkeersmisdrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen van jarenlang seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. Hoewel het hof de verklaringen van de dochter als betrouwbaar beschouwde, ontbrak het aan steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor twee verkeersmisdrijven, waarvoor een gevangenisstraf van drie weken en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid werd opgelegd. Het hof oordeelde dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, wat leidde tot een vermindering van de straf. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte voor de seksuele misbruikzaken werd vrijgesproken en de schade door een derde was vergoed in het geval van de gemeente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000458-24
Parketnummers: 10-209387-21 en 10-119586-23 (gevoegd)
Datum uitspraak: 26 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 10-209387-21 (hierna: dagvaarding I) vrijgesproken van het onder 3 en veroordeeld voor het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde.
In de zaak met parketnummer 10-119586-23 (hierna: dagvaarding II) is de verdachte veroordeeld voor het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde.
Aan de verdachte is opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, alsmede (ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 2 en 3 tenlastegelegde) een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar. Voorts is aan de verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, inhoudende contactverboden. Ten slotte is een beslissing genomen over de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Namens de verdachte is beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, te weten uitsluitend tegen de veroordeling van de bij dagvaarding I tenlastegelegde feiten 1 en 2 en de bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten 2 en 3.
Dat betekent dat het bewezenverklaarde van de volgende feiten niet in appel voorligt en het hof geen oordeel toekomt met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van die feiten: dagvaarding I, feiten 4 en 5 en dagvaarding II, feit 1. Wél zal het hof in geval van vernietiging ten aanzien van de straf toepassing moeten geven aan het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 december 2017 tot 07 september 2019 te Zwijndrecht, in elk geval in Nederland, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, te weten met zijn kind [aangeefster](geboren op [geboortedatum]), handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], namelijk het, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- brengen en/of (vervolgens) houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- met zijn, verdachtes, hand betasten van en/of wrijven over de vagina, althans de schaamstreek, van die [aangeefster] en/of
- met zijn, verdachtes, hand bevoelen en/of betasten van en/of wrijven over de borsten van die [aangeefster];
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 september 2019 tot 17 juni 2021 te Zwijndrecht, in elk geval in Nederland, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met zijn kind [aangeefster] (geboren op [geboortedatum]), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- brengen en/of (vervolgens) houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [aangeefster],
- met zijn, verdachtes, hand betasten van en/of wrijven over de vagina, althans de schaamstreek, van die [aangeefster] en/of
- met zijn, verdachtes, hand bevoelen en/of betasten van en/of wrijven over de borsten van die [aangeefster];
Dagvaarding II:
2.
hij, op of omstreeks 26 maart 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de openbare weg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- meermalen, althans eenmaal, op de Rietlaan en/of de Sophialaan en/of de Krommeweg en/of de Laan van Welhorst en/of het Ridderspoor en/of de Ambachtsezoom met een snelheid van ongeveer 80 km/h, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h heeft gereden, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- op de Krommeweg, zijn snelheid niet zodanig had geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, op een afstand van ongeveer 10 centimeter, in elk geval op een te korte afstand achter een andere personenauto gaan en/of blijven rijden en/of
- ( vervolgens) op de Sophialaan en/of de Rietlaan een voor hem rijdend voertuig is gaan inhalen en/of heeft ingehaald en/of daarbij een (dubbel) doorgetrokken streep heeft genegeerd en/of (vervolgens) het ingehaalde voertuig heeft afgesneden door met een (abrupte) stuurbeweging zijn voertuig voor het ingehaalde voertuig te plaatsen, waardoor hij, verdachte, met zijn voertuig een slinger beweging maakte en/of een of meerdere band(en) begon(nen) te piepen en/of over de weg begon te stuiteren en/of (vervolgens) (daarbij) met zijn voertuig een aldaar gelegen berm in is gereden en (vlak) langs een boom is gereden en/of
- ( vervolgens) op de kruising en/of splitsing van de Rietlaan, bij het afslaan naar rechts, een op de Rietlaan rijdende bestuurder van een personenauto, die op hetzelfde kruispunt rechtdoor ging, niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan deze bestuurder hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen en/of
- bij/tijdens het verlaten van een garage op of aan de (Rietlaan) met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse was geboden is weggereden en/of (vervolgens) (daarbij) tegen de rijrichting in is gaan rijden en/of blijven rijden (richting de Rietlaan) en/of (vervolgens) bij/tijdens het (rechts) afslaan, zijn snelheid niet of nauwelijks, althans onvoldoende heeft aangepast en/of voornoemde bocht (naar rechts) met een te hoge snelheid heeft genomen, waardoor hij, verdachte, met zijn voertuig dwars op de rijbaan/rijstrook kwam te staan en/of
- op de Rietlaan met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse was geboden heeft gereden en/of (vervolgens) (daarbij) een aldaar op de Rietlaan rijdend voertuig heeft ingehaald en/of vervolgens met zijn voertuig 180 graden is gedraaid en/of (vervolgens) tegen een aldaar aanwezige lantaarnpaal botste, waardoor het ingehaalde voertuig moest remmen, teneinde een aanrijding te voorkomen;
- op de Sophialaan en/of de Rietlaan zich als bestuurder links bevond van een tussen rijstroken of paden aangebrachte doorgetrokken streep terwijl het verkeer aldaar in beide richtingen beweegt
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 maart 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht, als bestuurder van een personenauto daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
- meermalen, althans eenmaal, op de Rietlaan en/of de Sophialaan en/of de Krommeweg en/of de Laan van Welhorst en/of het Ridderspoor en/of de Ambachtsezoom met een snelheid van ongeveer 80 km/h, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h heeft gereden, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- op de Krommeweg, zijn snelheid niet zodanig had geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, op een afstand van ongeveer 10 centimeter, in elk geval op een te korte afstand achter een andere personenauto gaan en/of blijven rijden en/of
- ( vervolgens) op de Sophialaan en/of de Rietlaan een voor hem rijdend voertuig is gaan inhalen en/of heeft ingehaald en/of daarbij een (dubbel) doorgetrokken streep heeft genegeerd en/of (vervolgens) het ingehaalde voertuig heeft afgesneden door met een (abrupte) stuurbeweging zijn voertuig voor het ingehaalde voertuig te plaatsen, waardoor hij, verdachte, met zijn voertuig een slinger beweging maakte en/of een of meerdere band(en) begon(nen) te piepen en/of over de weg begon te stuiteren en/of (vervolgens) (daarbij) met zijn voertuig een aldaar gelegen berm in is gereden en (vlak) langs een boom is gereden en/of
- ( vervolgens) op de kruising en/of splitsing van de Rietlaan, bij het afslaan naar rechts, een op de Rietlaan rijdende bestuurder van een personenauto, die op hetzelfde kruispunt rechtdoor ging, niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan deze bestuurder hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen en/of
- bij/tijdens het verlaten van een garage op of aan de (Rietlaan) met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse was geboden is weggereden en/of (vervolgens) (daarbij) tegen de rijrichting in is gaan rijden en/of blijven rijden (richting de Rietlaan) en/of (vervolgens) bij/tijdens het (rechts) afslaan, zijn snelheid niet of nauwelijks, althans onvoldoende heeft aangepast) en/of voornoemde bocht (naar rechts) met een te hoge snelheid heeft genomen, waardoor hij, verdachte, met zijn voertuig dwars op de rijbaan/rijstrook kwam te staan en/of
- op de Rietlaan met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse was geboden heeft gereden en/of (vervolgens) (daarbij) een aldaar op de Rietlaan rijdend voertuig in heeft gehaald en/of vervolgens met zijn voertuig 180 graden is gedraaid en/of (vervolgens) tegen een aldaar aanwezige lantaarnpaal botste, waardoor het ingehaalde voertuig moest remmen, teneinde een aanrijding te voorkomen
door welke gedraging(en) van verdachte op de weg, te weten de Rietlaan en/of de Sophialaan en/of de Krommeweg en/of de Laan van Welhorst en/of het Ridderspoor en/of de Ambachtsezoom, gevaar werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Hendrik-Ido-Ambacht op/aan De Rietlaan, op of omstreeks 26 maart 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten een lantaarnpaal en/of bosschages van de Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht) letsel en/of schade was toegebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I onder 1 en 2 en bij dagvaarding II onder 2 primair en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een contactverbod, zal worden opgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv, een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand zal bepalen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak dagvaarding I, feiten 1 en 2
Het verwijt
De verdachte wordt verweten dat hij vanaf 21 december 2017 tot 17 juni 2021 zijn toen minderjarige dochter [aangeefster] (geboren op [geboortedatum], en hierna te noemen: [aangeefster]) stelselmatig seksueel heeft misbruikt. Dat misbruik ging verder dan het onzedelijk betasten van [aangeefster], de verdachte zou daarbij ook op sommige momenten haar vagina met zijn vingers hebben gepenetreerd.
De rechtbank heeft de daarop betrekking hebbende twee feiten bewezenverklaard. Het eerste feit ziet op het misbruik tot het twaalfde levensjaar van [aangeefster], het tweede feit vanaf daarna.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich bij requisitoir aangesloten bij de bewezenverklaring(en) van de rechtbank.
Namens de verdachte is echter een integrale vrijspraak bepleit. De raadsvrouw wijst er allereerst op dat de verdachte stellig ontkent [aangeefster] ooit seksueel te hebben misbruikt. Vervolgens stelt zij dat de verklaringen van [aangeefster] onbetrouwbaar zijn en dat, tot slot, er onvoldoende steunbewijs voorhanden is om tot enige veroordeling te kunnen komen.
De beoordeling
De verklaringen van [aangeefster]
[aangeefster] heeft tegenover de politie (22 juli 2021) en later tijdens een zogenaamd studioverhoor (30 januari 2023) verklaard dat zij jarenlang en stelselmatig seksueel is misbruikt door haar vader, de verdachte. Samenvattend komt het hier op neer.
Het misbruik begon al in de woning aan de [adres]. Het bleef aldaar echter beperkt tot het heel kort aan haar borsten zitten. Waarschijnlijk omdat zij toen een stapelbed samen met haar oudere broer [broer aangeefster] deelde. Later, vanaf december 2017, na het betrekken van de nieuwe woning aan de [adres], nam het misbruik in frequentie en intensiteit toe. [broer aangeefster] en zij hadden in die woning ieder een eigen slaapkamer. De verdachte ging voor het slapengaan altijd eerst kroelen met [broer aangeefster] in diens bed. Daarna ging hij voor langere tijd in haar bed liggen om haar vervolgens te misbruiken. Soms had hij dan zijn handen al met vaseline ingesmeerd. Soms had hij net gedoucht en kwam hij naakt naast haar liggen. Het misbruik bestond uit het wrijven met zijn hand over haar vagina en borsten. Op sommige dagen ging het misbruik verder dan dat: dan stopte hij zijn vettige vingers in haar vagina. Als ze zei: “niet doen”, ging hij meestal na een korte pauze gewoon verder met het misbruik. Haar slaapkamerdeur stond altijd open, al dan niet op een kier.
Dé kenmerkende en specifieke omstandigheden rondom het misbruik waarover [aangeefster] heeft verklaard zijn de volgende. Het door de verdachte steeds langere tijd (naakt) naast haar in bed liggen, zijn met vaseline ingesmeerde handen en het door [aangeefster] zeggen van “niet doen” (of soortgelijke woorden).
Het hof stelt vast dat [aangeefster] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over het misbruik.
Het hof heeft op voorhand geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Een definitief betrouwbaarheidsoordeel kan echter pas dan worden bereikt na bespreking van andere bewijsmiddelen (die mogelijk als steunbewijs kunnen gelden ten aanzien van het tenlastegelegde misbruik).
Het hof zal eerst het relevante juridische beoordelingskader uiteenzetten.
Het beoordelingskader
Met het voorlopige oordeel van het hof dat de verklaringen van [aangeefster] betrouwbaar zijn (en daarom in beginsel voor het bewijs kunnen worden gebruikt), is nog niet uitgemaakt dat ook sprake is van voldoende wettig bewijs, omdat daarvoor is vereist dat naast die verklaringen, logischerwijze afkomstig van dezelfde bron, nog ander bewijs voorhanden is.
Hoofdregel is namelijk, zo schrijft artikel 342 lid 2 Sv voor, dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring(en) van één getuige. Het is de rechter verboden tot een bewezenverklaring te komen, indien de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Benadrukt moet worden dat dit wettelijk voorschrift de tenlastelegging in haar geheel betreft en dus niet een (specifiek) onderdeel daarvan. Bepalend is of de (door de aangever) gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in het overige door het hof gebezigde bewijsmateriaal. Daarbij mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen die verklaring en dat overige bewijsmateriaal. Niet vereist is dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen.
De verklaringen van de moeder en broer [broer aangeefster]
Net als de rechtbank zal het hof ingaan op hetgeen de moeder van [aangeefster] en haar broer hebben verklaard.
In haar “informatief gesprek zeden” op 2 juli 2021 heeft de moeder van [aangeefster] (hierna: de moeder) aangegeven dat zij midden in de nacht wel eens wakker werd en dan de verdachte naakt in bed naast [aangeefster] aantrof. Het hof acht dit zonder meer een bijzonder belastende en relevante verklaring. Echter, tijdens haar aangifte op 16 juli 2021, komt zij daar op terug. Zij heeft weliswaar de verdachte in bed zien liggen bij [aangeefster], maar hij was niet naakt (hij droeg een onderbroek). Zij heeft de verdachte meermalen, soms ook in de nacht, in bed bij [aangeefster] aangetroffen. Hij was dan (zeer) laat thuis gekomen van het werk, en wou niet bij haar in bed liggen omdat ze (de moeder) snurkte. Ze benadrukte dat de slaapkamerdeur van [aangeefster] altijd open stond, helemaal of op een kier van 15 centimeter. Tot slot heeft zij verklaard dat zij weet dat de verdachte zijn handen insmeerde met vaseline, soms waren deurklinken daar ook vettig van.
[broer aangeefster] heeft op 5 augustus 2021 een verklaring tegenover de politie afgelegd. Hij verhaalt over het -in de woorden van het hof- “avondritueel” tussen hem, [aangeefster] en de verdachte. Het was gebruikelijk dat de verdachte eerst vijf minuten met hem in bed knuffelde, en daarna dat altijd veel langer bij [aangeefster] deed in haar bed.
Op de vraag of het een keer of vaker is geweest dat hij (toen) hoorde dat [aangeefster] iets zei van “nee, niet doen”, antwoordde hij dat dit vaak “lachend” was, het was dan “zo [van] haha niet doen”. Ook heeft hij [aangeefster], wel eens “hou op” tegen de verdachte horen zeggen. Desgevraagd omschrijft hij een specifiek incident. Hij hoorde toen [aangeefster] zeggen “nee, niet doen”. [broer aangeefster] is toen uit zijn kamer gegaan en heeft vervolgens gekeken in de kamer van [aangeefster]. Haar deur stond helemaal open, zoals altijd. Hij zag de verdachte naast [aangeefster] in bed liggen. Na het halen van wat drinken, keek hij nogmaals in haar kamer en er was toen niks aan de hand. De verdachte had toen zijn kleren aan in bed. [broer aangeefster] benadrukt dat de verdachte hem nimmer op een ongepaste wijze (in bed) heeft benaderd.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig met [aangeefster] samen in haar bed lag. Hij benadrukt daarbij dat dit onderdeel was van het gebruikelijke avondritueel, eerst kort bij [broer aangeefster] in bed en daarna voor langere duur bij [aangeefster] in bed. Deze langere duur was omdat er met haar meer viel bij te praten dan met [broer aangeefster] die overdag vaak meehielp in het garagebedrijf van de verdachte. Met hen beiden kroelde en kriebelde hij. Hij was altijd aangekleed op die momenten. Ook is hij soms, helemaal uitgeput zijnde na een veel te lange werkdag, naast [aangeefster] in slaap gevallen. Tot slot heeft hij verklaard met regelmaat zijn handen met vaseline te hebben ingesmeerd. Dit om zijn schrale handen, na het vele handenwassen tijdens zijn garagewerkzaamheden, te verzorgen. Hij ontkent echter dat zijn handen ermee waren ingesmeerd toen hij bij [broer aangeefster] en [aangeefster] in bed lag.
De tussenbeoordeling
Het hof acht aannemelijk geworden dat tussen de verdachte, [broer aangeefster] en [aangeefster] een bestendig avondritueel was ontstaan waarbinnen de verdachte achtereenvolgens bij [broer aangeefster] en [aangeefster] in bed hen kroelde en kietelde. Het hof acht ook plausibel dat de verdachte zijn handen insmeerde met vaseline omdat hij gedurende zijn garagewerkzaamheden zijn handen regelmatig moest wassen; zijn schrale handen hadden dan baat bij de verzorgende vaseline.
Dát de verdachte zijn handen daar soms al mee had ingesmeerd toen hij naast [aangeefster] in bed ging liggen, kan het hof niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen. Het ligt overigens ook niet direct voor de hand, gelet allereerst op de verklaring van [broer aangeefster]. Uit zijn verklaring kan worden afgeleid dat de verdachte zijn handen niet met het plakkerige en vettige vaseline had ingesmeerd toen hij naast [broer aangeefster] in bed ging liggen om te knuffelen en kroelen. Ook heeft [broer aangeefster] verklaard dat zijn slaapkamer en die van [aangeefster] min of meer naast elkaar lagen op zolder en dat hij hoorde dat de verdachte na met hem te hebben geknuffeld op de laminaatvloer doorliep naar de kamer van [aangeefster]. In elk geval kan niet worden vastgesteld dat de verdachte, aldus [aangeefster], na het knuffelen met [broer aangeefster] zijn handen met vaseline had ingesmeerd om vervolgens naar haar toe te gaan.
Anders dan de rechtbank acht het hof de verklaring van [broer aangeefster] juist ontlastend voor de verdachte. Allereerst heeft [broer aangeefster] verklaard dat toen [aangeefster] tegen de verdachte zei om te stoppen, of woorden van gelijke strekking, zij dat op een lacherige manier deed. Ook valt op, en dat volgt ook uit de verklaring van de moeder, dat de slaapkamerdeur van [aangeefster] altijd (al dan niet volledig) openstond toen de verdachte naast [aangeefster] in bed lag. Het zou voor de hand liggen dat de verdachte die deur, op deze gehorige zolderverdieping, zou hebben dichtgedaan als hij daadwerkelijk voornemens was om [aangeefster] te gaan misbruiken om zo een situatie van heimelijkheid en afzondering te bewerkstelligen. Dat heeft de verdachte dus nimmer gedaan, en daardoor hebben zowel de moeder als [broer aangeefster] de verdachte met enige regelmaat kunnen zien toen hij in bed lag met [aangeefster]. Behoudens dat gegeven hebben zij verder geen bijzonderheden opgemerkt.
Voldoendesteunbewijs?
Het hof stelt op grond van al het bovenstaande vast dat de verklaringen van de moeder en [broer aangeefster] bewijsmiddelen zijn die een aantal door [aangeefster] benoemde omstandigheden bevestigen. Dát zij echter geen van de tenlastegelegde misbruikhandelingen hebben waargenomen hoeft een eventuele bewezenverklaring niet in de weg te staan.
In hetgeen de moeder heeft verklaard kan echter niet het (vereiste) steunbewijs voor het tenlastegelegde worden gevonden. Hetgeen zij heeft verklaard is namelijk -bezien in het licht van de grotendeels gelijkluidende en vrijpleitende verklaring van de verdachte- te algemeen en daarmee te ver verwijderd van het tenlastegelegde misbruik.
Ook de verklaring van [broer aangeefster] kan dat (steun)bewijs niet leveren. Integendeel. Het hof heeft al uiteengezet waarom die verklaring juist ontlastend is voor de verdachte.
De conclusies
Uiteindelijk kan het hof, voor zover hier van belang, niet verdergaand vaststellen dan dat de verdachte regelmatig, na het eerst knuffelen van [broer aangeefster] in diens bed, vervolgens samen met [aangeefster] -vaak voor langere tijd- in haar bed ging liggen.
De slotsom is dat het hof niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de verdachte [aangeefster] seksueel heeft misbruikt. Daartoe ontbreekt, zo blijkt uit al het bovenstaande, voldoende wettig en overtuigend (steun)bewijs.
Om die reden zal de verdachte van dat misbruik worden vrijgesproken. De strafrechtelijke bewijsregels dwingen in dit geval het hof daartoe.
Tot slot nog dit. Het voorlopige oordeel van het hof was dat de verklaringen van [aangeefster] betrouwbaar moeten worden geacht. Het hof is niet toegekomen aan een definitief betrouwbaarheidsoordeel. Immers, zelfs al had het hof uitgesproken dat de verklaringen van [aangeefster] voldoende betrouwbaar waren om als bewijsmiddel te kunnen worden ingezet, had het hof ook dan de verdachte moeten vrijspreken (wegens gebrek aan voldoende wettig bewijs).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding II:
2.
hij, op of omstreeks 26 maart 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de openbare weg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- meermalen, althans eenmaal, op de Rietlaan en/of de Sophialaan en/of de Krommeweg en/of de Laan van Welhorst en/of het Ridderspoor en/of de Ambachtsezoom met een snelheid van ongeveer 80 km/h, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h heeft gereden, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en
/of
- op de Krommeweg, zijn snelheid niet zodanig had geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, op een afstand van ongeveer 10 centimeter, in elk geval op een te korte afstand achter een andere personenauto gaan en/of blijven rijden en
/of
- ( vervolgens) op de Sophialaan en/of de Rietlaan een voor hem rijdend voertuig is gaan inhalen en/of heeft ingehaald en/of daarbij een (dubbel) doorgetrokken streep heeft genegeerd en/of (vervolgens) het ingehaalde voertuig heeft afgesneden door met een (abrupte) stuurbeweging zijn voertuig voor het ingehaalde voertuig te plaatsen, waardoor hij, verdachte, met zijn voertuig een slinger beweging maakte en/of een of meerdere band(en) begon(nen) te piepen en/of over de weg begon te stuiteren en/of (vervolgens) (daarbij) met zijn voertuig een aldaar gelegen berm in is gereden en (vlak) langs een boom is gereden en
/of
- ( vervolgens) op de kruising en/of splitsing van de Rietlaan, bij het afslaan naar rechts, een op de Rietlaan rijdende bestuurder van een personenauto, die op hetzelfde kruispunt rechtdoor ging, niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan deze bestuurder hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen en
/of
- bij/tijdens het verlaten van een garage op of aan de (Rietlaan) met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse was geboden is weggereden en/of (vervolgens) (daarbij) tegen de rijrichting in is gaan rijden en/of blijven rijden (richting de Rietlaan) en/of (vervolgens) bij/tijdens het (rechts) afslaan, zijn snelheid niet of nauwelijks, althans onvoldoende heeft aangepast en/of voornoemde bocht (naar rechts) met een te hoge snelheid heeft genomen, waardoor hij, verdachte, met zijn voertuig dwars op de rijbaan/rijstrook kwam te staan en
/of
- op de Rietlaan met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse was geboden heeft gereden en/of (vervolgens) (daarbij) een aldaar op de Rietlaan rijdend voertuig heeft ingehaald en/of vervolgens met zijn voertuig 180 graden is gedraaid en/of (vervolgens) tegen een aldaar aanwezige lantaarnpaal botste, waardoor het ingehaalde voertuig moest remmen, teneinde een aanrijding te voorkomen;
- op de Sophialaan en/of de Rietlaan zich als bestuurder links bevond van een tussen rijstroken of paden aangebrachte doorgetrokken streep terwijl het verkeer aldaar in beide richtingen beweegt
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
3.
hij, als degene die
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Hendrik-Ido-Ambacht op/aan De Rietlaan, op
of omstreeks26 maart 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten een lantaarnpaal en/of bosschages van de Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht) letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij dagvaarding II onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

Het bij dagvaarding II onder 3 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto zodanig op de weg gedragen dat hij in korte tijd vele verkeersregels in ernstige mate schond en heeft door zijn gedrag gevaar en hinder veroorzaakt. Hiermee heeft hij niet alleen
zichzelf maar ook andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Het was een levensgevaarlijke dollemansrit, het is bijna een wonder dat andere verkeersdeelnemers niet (wegens een verkeersongeval) ernstig gewond zijn geraakt of wellicht zelfs erger.
Tevens is de verdachte hierbij tegen een lantaarnpaal aangereden en heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat hij schade had toegebracht aan een eigendom van een ander.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een (andersoortig) strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Het hof neemt evenwel in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden met ongeveer zes maanden, nu de verdachte in verzekering is gesteld op 3 augustus 2021 en het vonnis van de rechtbank dateert van 29 januari 2024.
Deze termijnoverschrijding is in het vonnis niet aan de orde gekomen.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding verdisconteren in de strafmaat met dien verstande dat in plaats van de in beginsel passende gevangenisstraf voor de duur van 4 weken een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken wordt opgelegd.
Toepassing van artikel 423, vierde lid, Sv
De rechtbank heeft ten aanzien van zeven feiten (samenlopende misdrijven) één hoofdstraf uitgesproken, en het hoger beroep is niet ingesteld tegen al die feiten. Het hof heeft, zo volgt uit het bovenstaande, die hoofdstraf vernietigd.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen onder het kopje “omvang van het hoger beroep”, zal het hof daarom toepassing moeten geven aan het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv. ten aanzien van de volgende in eerste aanleg bewezenverklaarde misdrijven:
- dagvaarding I: feiten 4 en 5
- dagvaarding II: feit 1.
Dat houdt in dat het hof moet beslissen welk gedeelte van de straf geacht moet worden door de rechtbank te zijn opgelegd ter zake van deze drie feiten, die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het betreft feiten die door de rechtbank achtereenvolgens zijn gekwalificeerd als: mishandeling, handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (voorhanden hebben van een alarmpistool) en vernieling.
De door de rechtbank opgelegde hoofdstraf betreft een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden (waarvan een gedeelte voorwaardelijk). Het hof gaat er van uit dat het absolute zwaartepunt bij die strafbepaling was gelegen in de bewezenverklaring van het seksueel misbruik van [aangeefster] (dagvaarding I, feiten 1 en 2). Het hof heeft de verdachte daarvan vrijgesproken.
Het hof neemt bij de strafbepaling als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden met ongeveer zes maanden en dat dit in het vonnis niet aan de orde is gekomen. Het hof zal deze geconstateerde overschrijding verdisconteren bij de stafoplegging.
Het hof zal de straf terzake van bovengenoemde drie door de rechtbank bewezenverklaarde feiten bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Nu de verdachte ter zake van het in de zaak met bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Vordering tot schadevergoeding Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
In het onderhavige strafproces heeft de Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding II onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 4.006,95.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsvrouw heeft vervolgens bij pleidooi een in haar pleitnota opgenomen bijlage toegelicht. Het betreft een (foto van een) aan de verdachte gerichte brief d.d. 15 september 2023 van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer. Uit die brief blijkt dat deze stichting de door de gemeente geleden schade heeft vergoed.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen omdat deze reeds door een derde schadeloos is gesteld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bij dagvaarding II onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bij dagvaarding II onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht

Wijst de vordering van de benadeelde partij Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de strafvoor het door de rechtbank bewezenverklaarde (dagvaarding I, feiten 4 en 5 en dagvaarding II, feit 1) op een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum, als voorzitter, en mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffiers mr. E.G. Ouwens en mr. L.R.A. Besteman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 augustus 2024.
De griffier mr. L.R.A. Besteman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.