Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 25 juli 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2022;
- het arrest van dit hof van 24 januari 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 maart 2023 en het daarin genoemde H-12 formulier van 16 maart 2023 met bijlagen;
- de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de Gemeente, met bijlagen;
- de akte uitlating producties van [appellant];
- de antwoordakte van de Gemeente.
3.Feitelijke achtergrond
de nog op de boot liggende spullen.”
foto 1”, en dat het algehele onderhoud ervan een slechte indruk maakt, verwijzend naar “
foto 2 t/m 24”. Geconstateerd is “
dat zich over het gehele schip meerdere roestplekken bevonden. Enkele roestplekken waren zodanig slecht dat deze op sommige plaatsen waren doorgerot”. Het andere proces-verbaal betreft de constatering dat de toegangsdeur van de woonboot is dichtgelast. Een medewerker van BRL heeft de toegangsdeur om 9.30 uur geopend, waarbij de deurwaarder verwijst naar “
foto 1 en 2”. De deurwaarder heeft de boot vervolgens betreden. Hij heeft in de boot diverse inboedel aangetroffen. Die is in het proces-verbaal beschreven en ook daarvan zijn foto’s gemaakt (foto 3 tot en met 23). De deurwaarder vermeldt in het proces-verbaal dat hij de boot om 10.30 uur heeft verlaten en dat de deur door een BRL-medewerker opnieuw is dichtgelast.
diverse documenten (diverse kleuren)”.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
De roerende zaken (grieven 1, 9, 10, 11 en 12)
woondehij op het schip en was het voor hem dus niet mogelijk om de inboedel elders onder te brengen, aldus [appellant]. Hij stelt dat hij op geen enkele manier toestemming heeft verleend voor de vernietiging van zijn spullen, terwijl hij er wel degelijk belang in stelde. Zo heeft hij in de brief van 29 september 2016 nog via zijn advocaat laten weten dat hij over de hele kwestie een gesprek met de burgemeester wilde aanvragen. [appellant] bestrijdt dat hij in de gelegenheid is geweest om zijn goederen op te halen. Hij heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat hij, toen hij zich voor zijn spullen op het BRL-terrein had gemeld, geen toegang kreeg tot (de inhoud van) het schip en werd weggestuurd. Ten slotte voert [appellant] aan dat de Gemeente de opslagkosten had kunnen beperken door de goederen af te geven aan het adres dat de Gemeente van [appellant] had.
geenafstand had willen doen. De Gemeente heeft enkele dagen voor de vernietiging van het schip en de inboedel nog ongevraagd enkele persoonlijke documenten van het schip gehaald (het hof begrijpt: de in het woongedeelte door de deurwaarder aangetroffen ‘administratie’). Volgens de Gemeente ging het daarbij om verouderde administratie van onder andere de ziektekostenverzekering en een ingelijste foto. [appellant] heeft deze documenten op 15 mei 2017 opgehaald. Van meer of andere persoonlijke eigendommen waarvan [appellant], zoals de Gemeente moest begrijpen, geen afstand had willen doen is niet gebleken.
7.Beslissing
Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 22 oktober 2024 voor de door [appellant] te nemen akte als omschreven in rechtsoverweging 6.16;
- houdt iedere verdere beslissing aan.