ECLI:NL:GHDHA:2024:1413

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
200.325.572/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire en executoriale beslagen in kort geding tussen Stichting Evenaar en [geïntimeerde]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om de opheffing van conservatoire en executoriale beslagen die door appellanten, waaronder Stichting Evenaar, zijn gelegd op twee panden van de geïntimeerde. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam had eerder de conservatoire beslagen op één van de panden opgeheven, maar de executoriale beslagen bleven in stand. De appellanten vorderden in hoger beroep de opheffing van deze beslagen, maar het hof oordeelde dat de vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd onvoldoende onderbouwd zijn. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de beslagen op het andere pand voldoende zekerheid bieden voor de vorderingen van de geïntimeerde. De zaak is complex, met meerdere processtukken en eerdere uitspraken die de context van de huidige vordering beïnvloeden. Het hof concludeert dat de conservatoire beslagen niet langer gerechtvaardigd zijn en dat de executoriale beslagen moeten worden doorgehaald, maar dat de appellanten niet in hun vorderingen worden ontvangen. De proceskosten worden toegewezen aan de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.325.572/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/647468 / KG ZA 22-935
Arrest in kort geding van 30 juli 2024
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
Stichting Evenaar,
gevestigd in Almere,
appellanten,
advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto, kantoorhoudend in Zaandam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] , [land] ,
verweerder,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal appellanten hierna noemen [appellant 1] en de Stichting, en samen [appellant 1] c.s. (hierna aangeduid in enkelvoud) en zal verweerder hierna noemen [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant 1] c.s. heeft conservatoire en executoriale beslagen gelegd op twee panden van [geïntimeerde] in [plaats]. [geïntimeerde] heeft (een bevel tot) opheffing van de beslagen gevorderd. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft de conservatoire beslagen op één van de panden opgeheven. Daarnaast is [appellant 1] c.s. in dat vonnis veroordeeld om ook de executoriale beslagen op dat pand op te heffen, na een betaalinstructie van [geïntimeerde] aan de notaris om een bedrag van een derdenrekening van de notaris naar [appellant 1] c.s. over te maken. Verder heeft de voorzieningenrechter [appellant 1] c.s. verboden opnieuw conservatoir beslag te leggen op hetzelfde pand. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] ten aanzien van dit pand toegewezen op grond van de overweging dat [appellant 1] c.s. niet heeft aangetoond dat een dringende noodzaak bestond voor het gelijktijdig handhaven van de beslagen op
beidepanden. De beslagen op het andere pand heeft de voorzieningenrechter om die reden in stand gelaten.
1.2
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen. Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de vorderingen waarvoor de conservatoire beslagen zijn gelegd, onvoldoende onderbouwd. Wat betreft de executoriale beslagen volstaat het bedrag dat [geïntimeerde] volgens het vonnis ten behoeve van de doorhaling ervan aan [appellant 1] c.s. moet laten uitbetalen als voldoening van de vorderingen waarvoor die beslagen zijn gelegd.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 januari 2023, waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 december 2022;
  • het arrest van dit hof van 2 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 juni 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant 1] c.s. van 17 oktober 2023, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 28 november 2023, met een bijlage;
  • de akte uitlaten van [geïntimeerde] van 9 januari 2024, met een bijlage;
  • de antwoordakte van [appellant 1] c.s. van 6 februari 2024.

3.Feitelijke achtergrond

De panden

3.1
[geïntimeerde] is eigenaar van de onverdeelde helft van twee appartementsrechten, gelegen aan de [appartement 1] en [appartement 2] te [plaats] (hierna: [appartement 1] en [appartement 2] , en samen de panden).
3.2
Blijkens hypotheekinformatie van het kadaster van 3 november 2022 [1] en 11 oktober 2023 [2] is op [appartement 1] en [appartement 2] een hypotheek ingeschreven voor een bedrag van € 112.000,-. Als hypotheekhouder wordt RNHB B.V. genoemd. Daarnaast vermeldt de hypotheekinformatie nog een hypotheek van € 34.033,- op [appartement 2] , eveneens van RNHB B.V. De door RNHB B.V. verstrekte hypothecaire geldlening is op 9 maart 2021 volledig afgelost door […] Holding B.V. (hierna: [holding A] ), die de hypotheekrechten van RNHB B.V. heeft overgenomen. Dat blijkt uit een vonnis van 2 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam in een procedure tussen enerzijds, [geïntimeerde] , [naam] en [holding A] , en anderzijds, [appellant 1] c.s. (hierna: het vonnis van 2 juni 2022). [3]
Executoriale beslagen
3.3
[appellant 1] c.s. heeft op 25 juli 2019 ten laste van [geïntimeerde] executoriaal beslag laten leggen op de panden voor een bedrag van € 5.882,-, uit hoofde van een proceskostenveroordeling die de Hoge Raad bij arrest van 12 april 2019 heeft opgelegd. In het vonnis van 2 juni 2022 staat onder 2.1 het volgende met betrekking tot deze proceskostenveroordeling:

a.Proceskostenveroordeling arrest Hoge Raad en vonnis rechtbank
Partijen zijn in een procedure verwikkeld. In deze procedure is door de Hoge Raad arrest gewezen in een bevoegdheidsincident, waarna de zaak is (terug)verwezen naar de rechtbank voor de inhoudelijke behandeling. De rechtbank heeft vonnis gewezen; tegen dit vonnis is door gedaagden hoger beroep ingesteld. De appelprocedure bij het hof loopt nog.
[geïntimeerde] is door de Hoge Raad (in het bevoegdheidsincident) veroordeeld in de proceskosten. Door gedaagden is aan [geïntimeerde] op basis van het arrest van het hof in het bevoegdheidsincident een bedrag van € 4.036,08 aan proceskosten betaald. Dit bedrag moet nog door [geïntimeerde] worden gerestitueerd. Aan [geïntimeerde] komt uit hoofde van het vonnis van de rechtbank in de bodemprocedure een bedrag van € 2.275,- aan proceskosten toe.
Partijen zijn het erover eens dat, met inachtneming van al het voorgaande, aan gedaagden aan proceskosten, inclusief rente tot en met 31 mei 2022, een bedrag van € 11.715,92 toekomt (…)
3.4
De kantonrechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij mondelinge uitspraak van 5 december 2018, vastgelegd in een proces-verbaal van die datum, in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaars [adres] (hierna: de VvE), enerzijds, en [geïntimeerde] en [naam] , anderzijds, [geïntimeerde] en [naam] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van (i) een bedrag van € 6.002,32, zijnde de VvE-bijdragen voor [appartement 1] tot en met december 2018 en de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.032,96 vanaf 12 maart 2018, (ii) toekomstige VvE- bijdragen voor [appartement 1] van € 237,86 per maand vanaf januari 2019 tot en met 31 december 2019, dan wel tot het einde van het lidmaatschap van [geïntimeerde] en [naam] van de VvE, te vermeerderen met wettelijke rente, en (iii) proceskosten begroot op in totaal € 1.089,91. Bij akte van cessie van 20 mei 2020 heeft de VvE haar vordering op [geïntimeerde] gecedeerd aan [appellant 1] Volgens de akte van cessie bedraagt deze vordering, berekend tot en met 31 maart 2020, € 19.055,37. De VvE heeft op 12 augustus 2020 executoriaal beslag laten leggen op de panden van [geïntimeerde] voor een bedrag van € 12.711,- ( [appartement 1] ), respectievelijk voor € 12.785,- ( [appartement 2] ).
3.5
In het vonnis van 2 juni 2022 is het volgende overwogen met betrekking tot deze vordering:

4.5.2. Blijkens het proces-verbaal is [geïntimeerde] aan de VvE verschuldigd een hoofdsom van € 6.002,32, te vermeerderen met wettelijke rente over € 5.032,96 vanaf 12 maart 2018, de nog verschijnende termijnen over 2019 à € 237,86 per maand en proceskosten van in totaal € 1.089,91.
4.5.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [appellant 1] uit hoofde van het proces-verbaal in combinatie met de akte van cessie de maandelijkse VvE-bijdrage na 1 januari 2019 kan incasseren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het bepaalde onder I van de akte van cessie volgt dat de VvE en [appellant 1] de kennelijke bedoeling hebben gehad om ook de maandelijkse bijdragen na 1 januari 2019 over te dragen. Nu het proces-verbaal een executoriale titel geeft voor de maandelijkse bijdragen tot en met december 2019, dient [geïntimeerde] die bedragen aan [appellant 1] te betalen.
4.5.4.
De voorzieningenrechter oordeelt op grond van het voorgaande dat [appellant 1] uit hoofde van het proces-verbaal en de akte van cessie van [geïntimeerde] te vorderen heeft de hoofdsom van € 6.002,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.032,96 vanaf 12 maart 2018, plus de maandelijkse bijdragen over 2019, zijnde 12 x € 237,86 (in totaal € 2.854,32), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata. Uit de stukken blijkt niet op welke vervaldatum de maandelijkse bijdrage steeds verschuldigd is. Uit praktische overwegingen gaat de voorzieningenrechter uit van de eerste van iedere maand. Tot slot kan [appellant 1] aanspraak maken op de door hem zelf gemaakte betekeningskosten. Niet gebleken is dat de vordering betreffende de VvE gemaakte betekeningskosten aan [appellant 1] is overgedragen. Op basis van het door gedaagden overgelegde exploot van 31 juli 2020 stelt de voorzieningenrechter die kosten vast op € 97,09. Berekend tot en met 31 mei 2022 bedraagt de wettelijke rente over € 5.032,96 een bedrag van € 439,06. De wettelijke rente over de in 2019 vervallen termijnen, vanaf de vervaldata tot en met 31 mei 2022, bedraagt € 172,30. De vordering waarvoor [appellant 1] gebruik kan maken van zijn executoriale titel bedraagt dan ook in totaal, berekend tot en met 31 mei 2022:
Hoofdsom € 6.002,32
Wettelijke rente over € 5.032,96 € 439,06
Bijdragen 2019 € 2.854,32
Wettelijke rente over bijdragen 2019 € 172,30
Betekeningskosten € 97,09
Totaal € 9.565,09
3.6
Verder wordt in het vonnis van 2 juni 2022 het volgende overwogen:

4.5.5. [geïntimeerde] had aan gedaagden op basis van de executoriale titels dus een bedrag van (€ 11.715,92 + € 9.565,09 =) € 21.281,01 moeten voldoen. [holding A] heeft (namens [geïntimeerde] ) een bedrag van € 15.917,14 op de kwaliteitsrekening van de notaris betaald ten behoeve van gedaagden. [appellant 1] heeft derdenbeslag gelegd onder de deurwaarder op het voor [geïntimeerde] van [naam 2] geïncasseerde bedrag van € 2.792,-. Gedaagden zullen via de notaris en de deurwaarder dan ook in totaal € 18.709,14 (kunnen) ontvangen, wat betekent dat aan gedaagden nog € 2.571,87 moet worden voldaan.(...)
3.7
[appellant 1] c.s. heeft op 10 maart 2021 de notaris opdracht gegeven de panden te veilen. In het vonnis van 2 juni 2022 is hierover als volgt geoordeeld:

(...)
4.6.
Nu het door [geïntimeerde] aan gedaagden verschuldigde bedrag is bepaald, komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling of gedaagden misbruik maken van hun bevoegdheid als zij de executie van de appartementsrechten zoals bedoeld in de beschikking van 6 januari 2022 zouden voortzetten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat het geval is. Het bedrag dat gedaagden uit hoofde van de executoriale titels kunnen incasseren is nog slechts € 2.571,87. De rest kunnen zij via de notaris en deurwaarder uitbetaald krijgen. Er is sprake van een zodanige wanverhouding tussen het nog te incasseren bedrag en de gevolgen van het voortzetten van de executie van de appartementsrechten, dat dit misbruik van bevoegdheid zou opleveren.
4.7
De voorzieningenrechter zal gedaagden daarom verbieden om de executie van de appartementsrechten voort te zetten. De door eisers gevorderde daaraan te verbinden dwangsom, te verbeuren na betekening van het vonnis, zal worden toegewezen, tot een maximum van € 500.000,-.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat de op basis van de executoriale titels gelegde beslagen nog steeds doel treffen. Hoewel het nog maar een beperkt bedrag betreft, is er geen reden om deze beslagen op te heffen. Deze beslagen vervallen na voldoening van de (restant)vordering van gedaagden. Wel zal de voorzieningenrechter het gevorderde verbod om nieuwe executoriale beslagen te leggen uit hoofde van de akte van cessie en het arrest van de Hoge Raad, tegen welke vordering gedaagden geen specifiek verweer hebben gevoerd, toewijzen. Voor de daaraan te verbinden dwangsom geldt hetzelfde als onder 4.7 overwogen.(…)
3.8
Van het bedrag van € 15.917,14 dat door [holding A] namens [geïntimeerde] op de kwaliteitsrekening van de notaris is betaald, is op 16 juni 2022 een bedrag van € 8.731,05 aan [appellant 1] overgemaakt. In een e-mail van de advocaat van [geïntimeerde] aan de notaris van 6 januari 2023 staat het volgende:

(…)
U kunt het resterende saldo op uw kwaliteitsrekening zoals dat door [holding A] is gestort doorstorten aan mr. [appellant 1] en/of de Stichting Evenaar.
Kunt u mij een bevestiging van de doorbetaling zenden?
Conservatoire beslagen
3.9
Op 28 mei 2015 is op verzoek van [appellant 1] en [de stichting] (thans Stichting Evenaar) door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam verlof verleend om conservatoir beslag te leggen op de panden. Het beslag op de panden is op 2 juni 2015 gelegd voor een bedrag van € 55.530,-. Op 10 december 2019 is op verzoek van dezelfde partijen verlof verleend voor het verhogen van het bedrag van het eerste beslag. Dit aanvullende conservatoire beslag op de panden is op 12 december 2019 gelegd voor een bedrag van € 20.000,-.
3.1
Bij vonnis van 24 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam [appellant 1] en de [de stichting] veroordeeld het op 2 juni 2015 gelegde beslag op te heffen onder de voorwaarde dat [geïntimeerde] voor een bedrag van € 55.530,- zekerheid stelt voordat notariële levering van de panden plaatsvindt. Het op 12 december 2019 gelegde beslag voor een bedrag van € 20.000,- is bij dit vonnis opgeheven. [geïntimeerde] heeft geen zekerheid gesteld.
3.11
Op 27 mei 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland de vordering waarvoor [appellant 1] en de [de stichting] beslag legden, afgewezen. Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest van 18 oktober 2022 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
3.12
Op 29 september 2022 is op verzoek van [appellant 1] c.s. wederom verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de panden. Dit beslag is op 18 oktober 2022 gelegd voor een bedrag van € 19.000,-.
Overige feiten
3.13
Bij arrest van 15 december 2023 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van Stichting Evenaar tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 oktober 2022 verworpen.
3.14
Bij e-mail van 20 december 2023 heeft [appellant 1] de deurwaarder verzocht het op 2 juni 2015 op beide panden gelegde conservatoire beslag door te halen.

4.Procedure bij de voorzieningenrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant 1] c.s. gedagvaard en gevorderd:
primair:
  • [appellant 1] c.s. binnen twee dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag, hoofdelijk te veroordelen tot opheffing van de door hem gelegde conservatoire derdenbeslagen op de panden en te bepalen dat, indien aan deze veroordeling niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis is voldaan, het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [appellant 1] c.s. om het beslag op te heffen;
  • [appellant 1] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis het executoriale beslag, ingeschreven in het kadaster op 25 juli 2019 betreffende de proceskostenveroordeling van de cassatieprocedure op de panden, door te (laten) halen, een bewijs daarvan te sturen naar [e-mailadres] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [appellant 1] daarmee in gebreke blijft en te bepalen dat indien aan deze veroordeling niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis is voldaan, het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [appellant 1] c.s. om het beslag op te heffen;
  • [appellant 1] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de door de VvE gelegde executoriale beslagen op de panden, ingeschreven in het kadaster op 12 augustus 2020, door te (laten) halen, een bewijs daarvan te sturen naar [e-mailadres] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [appellant 1] daarmee in gebreke blijft en te bepalen dat indien aan deze veroordeling niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis is voldaan, het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [appellant 1] c.s. om het beslag op te heffen,
  • [appellant 1] c.s. te verbieden opnieuw executoriaal beslag te leggen uit hoofde van de proceskostenveroordeling in de cassatieprocedure, dan wel uit hoofde van het proces-verbaal van 5 december 2018 tussen [geïntimeerde] en de VvE op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 50.000,-,
subsidiair:
- onder de voorwaarde dat de hypothecaire inschrijving op [appartement 1] , als gevolg van de aflossing van de onderliggende vordering, wordt doorgehaald, [appellant 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot opheffing van de door hem gelegde conservatoire derdenbeslagen op [appartement 2] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, en te bepalen dat, indien aan deze veroordeling niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis is voldaan, het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [appellant 1] c.s. om het beslag op te heffen,
meer subsidiair:
  • [appellant 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen de nog in het geding te brengen depotakte binnen twee dagen na de betekening van het vonnis te ondertekenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag, en te bepalen dat, indien aan deze veroordeling niet binnen veertien dagen is voldaan, het vonnis in de plaats treedt van de instemming van [appellant 1] c.s. met de depotakte,
  • de door [appellant 1] c.s. gelegde beslagen op te heffen,
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
  • [appellant 1] c.s. te verbieden nieuwe conservatoire beslagen te leggen op de panden op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 50.000,-,
  • [appellant 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2
[appellant 1] c.s. heeft verweer gevoerd en op zijn beurt gevorderd (in reconventie), opheffing van het in het vonnis van 2 juni 2022 aan hem opgelegde verbod om de executie van de panden voort te zetten.
4.3
De voorzieningenrechter heeft, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in conventie (i) de conservatoire beslagen gelegd op [appartement 2] opgeheven, (ii) [appellant 1] veroordeeld om het executoriale beslag gelegd op 25 juli 2019 op [appartement 2] door te (laten) halen binnen twee dagen na betekening van het vonnis en nadat [geïntimeerde] aan de notaris een instructie heeft gegeven om een bedrag van € 7.186,09 aan (één van) [appellant 1] c.s. te betalen en daarvan een bewijs heeft gestuurd aan de advocaat van [appellant 1] c.s., (iii) [appellant 1] veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis het executoriale beslag gelegd op 12 augustus 20202 op [appartement 2] door te (laten) halen, (iv) [appellant 1] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom van € 250,- per dag te betalen voor iedere dag dat hij niet aan deze veroordelingen voldoet, (v) [appellant 1] verboden nieuwe conservatoire beslagen op [appartement 2] te leggen, en (vi) [appellant 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
4.4
Met betrekking tot de conservatoire beslagen heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [appellant 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat voor verhaal van zijn vorderingen beslag op
beidepanden noodzakelijk is, en dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij belang heeft bij opheffing van het beslag op [appartement 2] , omdat dit pand is verkocht en geleverd moet worden aan de koper. Met betrekking tot de executoriale beslagen heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [geïntimeerde] naast een veroordeling van [appellant 1] ook een veroordeling van Stichting Evenaar had moeten vorderen om de beslagen door te (laten) halen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit niet worden afgedaan als een kennelijke verschrijving. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen daarom uitsluitend toegewezen ten aanzien van [appellant 1] . Verder heeft de voorzieningenrechter ook ten aanzien van de vorderingen waarvoor de executoriale beslagen zijn gelegd, aangenomen dat het beslag op [appartement 1] voldoende zekerheid voor verhaal biedt. De voorzieningenrechter heeft [appellant 1] daarom veroordeeld tot doorhaling van de executoriale beslagen op [appartement 2] . Aan doorhaling van de executoriale beslagen heeft de voorzieningenrechter de voorwaarde verbonden dat [geïntimeerde] aan de notaris de hiervoor genoemde betaalinstructie geeft (zie 8.2 en 8.3 van het vonnis, in samenhang met 6.10). Verder heeft de voorzieningenrechter [appellant 1] c.s. verboden opnieuw conservatoir beslag te leggen op [appartement 2] , aangezien de beslagen op [appartement 1] voldoende zekerheid bieden. De voorzieningenrechter heeft de vordering om eenzelfde verbod op te leggen ten aanzien van de executoriale beslagen afgewezen, omdat dit al is gedaan door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam in het vonnis van 2 juni 2022.
4.5
In reconventie heeft de voorzieningenrechter [appellant 1] c.s. niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering en [appellant 1] c.s. hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [appellant 1] c.s. met zijn vordering tot opheffing van het verbod om de executie van de panden voort te zetten, in feite beoogt om het vonnis van de voorzieningenrechter van 2 juni 2022 alsnog te laten vernietigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet mogelijk. Om van dit verbod te worden ontheven had [appellant 1] c.s. hoger beroep moeten instellen tegen het vonnis, of een bodemprocedure moeten beginnen waarin hij een verklaring voor recht vordert dat hij bevoegd is de executie voort te zetten.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant 1] c.s. is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. [appellant 1] c.s. vordert (integrale) afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
5.2
G
rieven 1 tot en met 3van [appellant 1] c.s. komen met verschillende argumenten op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de beslagen op [appartement 2] [appellant 1] c.s. voldoende zekerheid bieden voor het verhaal van de vorderingen van [appellant 1] c.s. en de beslagen op [appartement 1] dus niet nodig zijn. In
grief 2komt in dat verband ook de hoogte van de vorderingen waarvoor executoriaal beslag is gelegd aan de orde.
Grief 4bouwt voort op grief 2 en is gericht tegen het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt dat de vorderingen waarvoor executoriaal beslag is gelegd, nog € 7.186,09 bedragen (op grond waarvan de voorzieningenrechter [appellant 1] c.s. heeft veroordeeld tot opheffing van de executoriale beslagen, nadat [geïntimeerde] de notaris heeft geïnstrueerd dit bedrag aan [appellant 1] c.s. te betalen).
Grief 5keert zich tegen het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod om opnieuw conservatoir beslag te leggen op [appartement 2] .
5.3
[geïntimeerde] voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [appellant 1] c.s. in de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Tegen het vonnis in reconventie is geen beroep ingesteld. Het hof zal dus uitsluitend de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie beoordelen, in het licht van de grieven van [appellant 1] c.s. Het hof zal eerst inventariseren welke beslagen er nu nog liggen op de panden en welke vorderingen van [appellant 1] c.s. tegenover deze beslagen staan.
De beslagen op de panden en de vorderingen die daartegenover staan
(i)
Executoriale beslagen
6.2
Uit hypotheekinformatie van het kadaster van 11 oktober 2023 [4] blijkt dat op [appartement 1] nog één executoriaal beslag van [appellant 1] c.s. ligt, te weten het beslag gelegd op 25 juli 2019 voor € 5.882,- genoemd in 3.3. Recente hypotheekinformatie met betrekking tot [appartement 2] ontbreekt, al blijkt uit het kadastrale uittreksel van 3 november 2022 dat [appellant 1] c.s op 25 juli 2019 ook op dat pand voor dat bedrag executoriaal beslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter heeft [appellant 1] veroordeeld om het executoriale beslag van 25 juli 2019 op het pand [appartement 2] door te (laten) halen, na de betaalinstructie van [geïntimeerde] aan de notaris om het bedrag van € 7.186,09 aan [appellant 1] c.s. over te maken. [geïntimeerde] stelt dat hij deze betaalinstructie heeft gegeven, onder verwijzing naar de e-mail van zijn advocaat van 6 januari 2023 (zie hiervoor in 3.8). Volgens [appellant 1] c.s. is de notaris niet bereid deze betaalinstructie uit te voeren. [geïntimeerde] heeft geen bevestiging van de doorbetaling overgelegd waar zijn advocaat in de e-mail van 6 januari 2023 om heeft gevraagd. Dat had wel op de weg van [geïntimeerde] gelegen. Het hof gaat er daarom vanuit dat het bedrag van € 7.186,09 nog niet aan [appellant 1] c.s. is betaald. Vanwege de cessieovereenkomst van 20 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter [appellant 1] in het vonnis tevens veroordeeld om het executoriale beslag van de VvE van 12 augustus 2020 op het pand [appartement 2] door te (laten) halen.
6.3
Volgens [appellant 1] c.s. staan tegenover deze executoriale beslagen vorderingen ter waarde van ruim € 32.000. Deze vorderingen worden betwist door [geïntimeerde] . Volgens [geïntimeerde] moet voor de hoogte van de vordering van [appellant 1] c.s. worden uitgegaan van het vonnis van 2 juni 2022, waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] op grond van de executoriale titels € 21.281,01 aan [appellant 1] c.s. moet voldoen, en is dat bedrag inmiddels voldaan.
(ii)
Conservatoire beslagen
6.4
Van de door [appellant 1] c.s. gelegde conservatoire beslagen op de panden resteert het conservatoire beslag dat op 18 oktober 2022 is gelegd op [appartement 1] voor een bedrag van € 19.000,-. Het op 2 juni 2015 gelegde beslag op het pand [appartement 2] is opgeheven in het vonnis, terwijl daarnaast het conservatoire beslag van die datum op het pand [appartement 1] op verzoek van [appellant 1] is doorgehaald (zie hiervoor onder 3.14). Het op 12 december 2019 gelegde beslag op beide panden was reeds opgeheven in het vonnis van 24 februari 2020 (zie hiervoor onder 3.10). Het conservatoire beslag van 18 oktober 2022 op [appartement 2] is opgeheven in het vonnis.
6.5
Tegenover het conservatoire beslag op [appartement 1] voor € 19.000,- staan vorderingen van [appellant 1] c.s. van € 10.198,73 en € 4.990,-. De voorzieningenrechter heeft de gegrondheid van deze vorderingen in het midden gelaten (zie 6.7 van het vonnis). [geïntimeerde] betwist deze vorderingen. Volgens [geïntimeerde] is hij uitsluitend het bedrag van € 9.565,09 verschuldigd dat de voorzieningenrechter in 4.5.4 van het vonnis van 2 juni 2022 heeft berekend (zie hiervoor onder 3.5), en is dat bedrag voldaan.
Doorhaling van de executoriale beslagen
6.6
In 3.6 van de memorie van grieven stelt [appellant 1] c.s. dat hij op grond van de executoriale titels (de proceskostenveroordelingen in het arrest van de Hoge Raad en het vonnis van de rechtbank, en de veroordeling tot betaling van VvE-kosten in de mondelinge uitspraak van de kantonrechter) € 32.035,95 te vorderen heeft. Daarvan bestaat volgens [appellant 1] c.s. € 14.209,47 uit geliquideerde proceskosten. [appellant 1] c.s. verwijst voor de begroting van dit bedrag naar zijn pleitaantekeningen in eerste aanleg. In de opsomming in punt 37 van die pleitaantekeningen staat een bedrag van € 1.227,25 voor deurwaarderskosten en betekeningskosten. Uit de desbetreffende nota van de deurwaarder [5] blijkt niet dat het hier gaat om kosten die verband houden met proceskostenveroordelingen. Verder wordt de proceskostenveroordeling van de rechtbank van € 946,- dubbel meegenomen in deze opsomming: het bedrag wordt afzonderlijk opgevoerd in deze opsomming en is ook inbegrepen in de terug te ontvangen proceskostenveroordeling van € 4.036,08, zo blijkt uit productie 12 van [appellant 1] c.s. in eerste aanleg. [appellant 1] c.s. geeft ook geen verklaring voor het verschil tussen het bedrag van € 14.209,47 en het bedrag van € 11.715,92 genoemd in het vonnis van 2 juni 2022, waarover partijen het destijds blijkens dat vonnis eens waren (zie hiervoor, 3.3). Alhoewel dat vonnis slechts een voorlopige beoordeling inhoudt, had het op de weg van [appellant 1] c.s. gelegen een verklaring voor dit verschil te geven. Gezien de hiervoor gesignaleerde onvolkomenheden in de opsomming in de pleitaantekeningen en het ontbreken van een verklaring voor het verschil ten opzichte van het bedrag van € 11.715,92, gaat het hof er voorshands vanuit dat [appellant 1] c.s. op grond van de proceskostenveroordelingen niet meer dan het bedrag van € 11.715,92 toekomt, te vermeerderen met rente vanaf 31 mei 2022.
6.7
De gestelde vordering van € 32.035,95 van [appellant 1] c.s. bestaat verder uit een “
vordering op basis van cessie akte d.d. 14 mei 2020” van € 17.826,48 [6] . Dit bedrag is eveneens gespecificeerd in de pleitaantekeningen van [appellant 1] c.s. in eerste aanleg. [appellant 1] c.s. geeft geen verklaring voor het verschil tussen dit bedrag en het bedrag van € 9.565,09 genoemd in het vonnis van 2 juni 2022 (zie hiervoor, 3.5). De specificatie van het bedrag van € 17.826,48 vermeldt, naast de hoofdsom van € 6.002,32 en de maandelijkse VvE-bijdragen, allerlei deurwaarderskosten. Uit de overgelegde facturen van de deurwaarders voor die kosten [7] blijkt niet wat het verband is tussen deze kosten en de executoriale titel op grond waarvan het beslag is gelegd. Bij gebreke van een deugdelijke toelichting van [appellant 1] c.s. neemt het hof ook hier het vonnis van 2 juni 2022 tot uitgangspunt. Daarvan uitgaande kan [appellant 1] c.s. wat betreft de vordering gecedeerd door de VvE aanspraak maken op het bedrag van € 9.565,09 genoemd in het vonnis van 2 juni 2022.
6.8
Het hof gaat er dus voorshands vanuit dat [geïntimeerde] op grond van beide executoriale titels nog een bedrag van € 21.281,01 (€ 11.715,92 + € 9.565,09) aan [appellant 1] c.s. moest voldoen, overeenkomstig 4.5.5 van het vonnis van 2 juni 2022 (zie hiervoor onder 3.6). Volgens [geïntimeerde] heeft [holding A] namens [geïntimeerde] € 15.917,14 bevrijdend betaald door dit bedrag over te maken naar de kwaliteitsrekening van de notaris. [geïntimeerde] stelt dat [appellant 1] deze rekening zelf heeft opgegeven als rekening waarop bevrijdend kan worden betaald, maar onderbouwt deze - door [appellant 1] c.s. betwiste - stelling niet. Verder valt deze stelling niet te rijmen met het feit dat de advocaat van [geïntimeerde] de notaris heeft gevraagd het resterende bedrag op de kwaliteitsrekening aan [appellant 1] c.s. over te maken. Die instructie zou niet nodig zijn geweest als het (laten) overmaken van het bedrag naar de kwaliteitsrekening van de notaris reeds als bevrijdende betaling kon gelden. Het hof neemt van de door [geïntimeerde] verrichte betalingen dus alleen in aanmerking het bedrag van € 8.731,05 waarvan vaststaat dat het van de kwaliteitsrekening van de notaris naar [appellant 1] c.s. is overgemaakt.
6.9
Daarnaast heeft [appellant 1] c.s. een bedrag van € 2.792,- geïncasseerd uit hoofde van een derdenbeslag ten laste van [geïntimeerde] (zie 4.5.5 van het vonnis van 2 juni 2022, hiervoor geciteerd in 3.6). [appellant 1] c.s. stelt dat hij slechts € 292,53 heeft ontvangen, [8] maar dat komt omdat de deurwaarder op het geïncasseerde bedrag van € 2.792,- allerlei kosten in mindering heeft gebracht [9] waarvan het hof bij gebreke van een toelichting van de zijde van [appellant 1] c.s. niet kan nagaan of [appellant 1] c.s. deze kosten aan [geïntimeerde] kan tegenwerpen, en die het hof daarom voorshands buiten beschouwing laat. Verder heeft [appellant 1] c.s. erkend nog een bedrag van € 2.275,- verschuldigd te zijn aan [geïntimeerde] uit hoofde van een proceskostenveroordeling. [10]
6.1
Voorshands neemt het hof dus tot uitgangspunt dat van de oorspronkelijke vordering van € 21.281,01 nog resteert € 21.281,01 - (€ 8.731,05 + € 2.792,- + € 2.275,-) = € 7.482,96.
6.11
[appellant 1] c.s. maakt verder aanspraak op vergoeding van executiekosten gemaakt door de notaris. In 3.7 van de memorie van grieven stelt [appellant 1] c.s. dat deze kosten € 4.746,87 bedragen. Ter onderbouwing daarvan verwijst [appellant 1] c.s. naar productie 23 in eerste aanleg. Deze productie bestaat uit een globale kostenopgave van de notaris, waaruit niet blijkt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Bij antwoordakte stelt [appellant 1] c.s. dat de notaris in een brief van 19 januari 2024 heeft aangegeven dat de gemaakte executiekosten inmiddels ruim € 9.500,- bedragen. Deze brief is niet overgelegd.
In het vonnis van 2 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de door [appellant 1] c.s. in gang gezette executieveiling van de panden misbruik van bevoegdheid opleverde, gelet op de wanverhouding tussen het nog te incasseren bedrag en de gevolgen van het voortzetten van de executie. Daarbij is de voorzieningenrechter ervan uitgegaan dat [appellant 1] c.s. nog slechts een bedrag van € 2.571,87 te vorderen had (zie 4.6 en 4.7 van het vonnis van 2 juni 2022, hiervoor aangehaald in 3.7). Het hof gaat voorshands uit van een vordering van € 7.482,96. Een executieveiling voor een vordering van € 7.482,96 levert niet zonder meer misbruik van bevoegdheid op. Het is echter niet gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en door [appellant 1] c.s. zijn betaald. Daarom laat het hof deze kosten voorshands buiten beschouwing.
6.12
Het hof gaat er dus voorshands vanuit dat tegenover de executoriale beslagen nog een vordering staat van [appellant 1] c.s. van € 7.482,96. Dat bedrag verschilt nauwelijks van het bedrag van € 7.186,09 (het nog resterende bedrag op de kwaliteitsrekening van de notaris) waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan bij zijn beslissing over de vordering tot doorhaling van de executoriale beslagen. Op grond van het dictum van het vonnis is [appellant 1] c.s. pas verplicht om het executoriale beslag op [appartement 2] , ingeschreven op 25 juli 2009, door te (laten) halen na de betaalinstructie aan de notaris om € 7.186,09 aan [appellant 1] c.s. uit te betalen. Tot dat moment blijft dit executoriale beslag liggen, naast de executoriale beslagen op [appartement 1] . Alleen het executoriale beslag van de VvE op [appartement 2] , ingeschreven op 12 augustus 2020 voor een bedrag van € 12.785,- moet op grond van het vonnis (vanwege de door de VvE aan [appellant 1] gecedeerde vordering) zonder meer worden doorgehaald. Aangezien de vordering op grond van de executoriale titels die het hof voorshands tot uitgangspunt neemt, niet meer bedraagt dan € 7.482,96, blijft van deze vordering na ontvangst van een bedrag van € 7.186,09 zo weinig over - ook als rekening wordt gehouden met rente en kosten - dat naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende zekerheid voor het verhaal van deze vordering blijft bestaan als uitvoering wordt gegeven aan het vonnis. In zoverre falen de grieven.
Opheffing van de conservatoire beslagen
6.13
Voor de onderbouwing van zijn vorderingen van € 10.198,73 en € 4.990,- verwijst [appellant 1] c.s. naar randnummer 41 van zijn pleitaantekeningen in eerste aanleg. [11] Daaruit maakt het hof op dat de vordering van € 10.198,73 gebaseerd is op de akte van cessie van 20 mei 2020 tussen de VvE en [appellant 1] . In artikel 1 van die akte heeft de VvE aan [appellant 1] gecedeerd “
de vordering blijkende uit de executoriale titel zoals die als productie 1 aan deze overeenkomst is gehecht, bedragende deze vordering, berekend tot en met 31 maart 2020 € 19.055,37”. De executoriale titel die hier wordt bedoeld is het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 december 2018. Daarin is [geïntimeerde] (hoofdelijk, naast [naam] ) veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 9.565,09, zoals berekend in het vonnis van 2 juni 2022. [appellant 1] c.s. gaat er kennelijk vanuit dat hij door de cessie een vordering op [geïntimeerde] heeft verkregen van in totaal € 19.055,37, en dus nog aanspraak kan maken op het verschil tussen dit bedrag en de vordering blijkende uit de mondelinge uitspraak, waarvoor executoriaal beslag is gelegd. Dat volgt echter niet zonder meer uit de akte van cessie. Weliswaar wordt daarin het bedrag van € 19.055,37 genoemd, maar de vordering die wordt gecedeerd is die welke blijkt uit de mondelinge uitspraak, en die bedraagt niet meer dan € 9.565,09. [appellant 1] c.s. licht ook niet toe waaruit de vordering van € 19.055,37 zou moeten bestaan, naast de maandelijkse VvE-bijdragen die reeds zijn inbegrepen in de vordering waarvoor executoriaal beslag is gelegd. Naar voorlopig oordeel van het hof heeft [appellant 1] c.s. dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij op grond van de akte van cessie nog een vordering op [geïntimeerde] heeft van € 10.198,37.
6.14
Uit de pleitaantekeningen van [appellant 1] c.s. in eerste aanleg blijkt dat de tweede vordering geen € 4.990,- maar € 4.490,- bedraagt. Deze vordering heeft blijkens de pleitaantekeningen betrekking op executiekosten van de notaris. Het gaat hier kennelijk om de kosten ten aanzien waarvan het hof hiervoor heeft overwogen dat het deze voorshands buiten beschouwing laat, aangezien [appellant 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat deze kosten onderdeel zijn van de vordering waarvoor het (resterende) conservatoire beslag is gelegd.
6.15
[appellant 1] c.s. verwijst verder naar de vordering die hij heeft ingesteld tegen [geïntimeerde] in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 oktober 2022 (zie hiervoor onder 3.11). Deze vordering komt volgens [appellant 1] c.s. neer op een bedrag van € 17.500,-. Inmiddels heeft de Hoge Raad in deze procedure uitspraak gedaan, waarbij het cassatieberoep van [appellant 1] c.s. tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is verworpen. Daarmee is definitief uitgemaakt dat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
6.16
Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de gelegde conservatoire beslagen dus niet gebaseerd op deugdelijke vorderingen. Daarmee kan de vraag of de conservatoire beslagen voldoende zekerheid bieden voor de vorderingen van [appellant 1] c.s. buiten beschouwing blijven. Verder kan de veroordeling om geen nieuwe conservatoire beslagen te leggen op [appartement 2] in stand blijven. Dat betekent dat de grieven ook voor het overige falen.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant 1] c.s. niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.18
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 343,-
salaris advocaat € 3.035,-
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.556,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis;
  • veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 3.556,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant 1] c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellant 1] c.s niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant 1] c.s. de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant 1] c.s. deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, A.E.A.M. van Waesberghe en R.S. Le Poole, ondertekend door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Productie 18 van [appellant 1] c.s. in eerste aanleg.
2.Productie 28 van [appellant 1] c.s. in hoger beroep.
3.Productie 14 van [geïntimeerde] in eerste aanleg.
4.Productie 28 van [appellant 1] c.s. in hoger beroep.
5.Productie 11 van [appellant 1] c.s. in eerste aanleg.
6.Memorie van grieven, 3.6.
7.Producties 14, 15 en 16 van [appellant 1] c.s. in hoger beroep.
8.Memorie van grieven, 3.7.
9.Zie productie 30 van [appellant 1] c.s. in hoger beroep.
10.Memorie van grieven, 3.7.
11.Memorie van grieven, 3.9.