ECLI:NL:GHDHA:2024:1411
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de WSNP zonder poging tot buitengerechtelijke schuldregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.E.G. Cordesius, had eerder bij de rechtbank Den Haag een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, maar was niet-ontvankelijk verklaard omdat de rechtbank vond dat er geen deugdelijke poging was gedaan tot een buitengerechtelijke schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat de enkele verzending van een inventarisatiebrief aan de schuldeisers niet voldeed als een serieuze poging tot een dergelijke regeling.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de wet hem niet verplicht om een buitengerechtelijke regeling aan te bieden en dat de omstandigheden rondom zijn schulden, waaronder de uitstaande beschikkingen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het UWV, het onmogelijk maakten om een volledig beeld van zijn schulden te krijgen. Het hof heeft de argumenten van de appellant overwogen en geconcludeerd dat, gezien de bijzondere omstandigheden, het verzoek tot toelating tot de WSNP ontvankelijk was zonder dat er eerst een poging tot een buitengerechtelijke regeling hoefde te worden gedaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en dat aan de voorwaarden van artikel 288 van de Faillissementswet is voldaan. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De zaak is vervolgens terugverwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.