ECLI:NL:GHDHA:2024:1376

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
200.337.126/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in Nederland met toetsing aan openbare orde

In deze zaak heeft MBA Community Loans PLC, gevestigd in Dublin, Ierland, een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Den Haag om een buitenlands arbitraal vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen in Nederland. Dit arbitraal vonnis, gewezen op 22 april 2023, betreft een geschil met [verweerder] over een geldleningsovereenkomst die [verweerder] had gesloten met Prodigy Finance Limited. MBA stelt dat [verweerder] niet aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan en heeft daarom arbitrage aangevraagd. Het hof heeft vastgesteld dat aan alle vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging is voldaan, inclusief de ambtshalve toetsing van het arbitraal beding aan de openbare orde. Het hof oordeelt dat er geen schending van fundamentele rechtsbeginselen heeft plaatsgevonden en dat het arbitraal vonnis bindend is voor partijen. De verzoeker MBA heeft de benodigde documenten overgelegd, waaronder een gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis en de arbitrageovereenkomst. Het hof heeft de kosten van de procedure begroot op € 3.334,84 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.337.126/01
Beschikking van 8 augustus 2024
in de zaak van
MBA Community Loans PLC,
gevestigd in Dublin, Ierland,
verzoekster,
advocaat: mr. S.W. van den Brand, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonend in Rotterdam,
verweerder,
niet verschenen.
Het hof zal partijen hierna noemen MBA en [verweerder] .

1.De zaak in het kort

1.1
MBA verzoekt verlof om een tussen haar en [verweerder] gewezen buitenlands arbitraal vonnis in Nederland te erkennen en ten uitvoer te leggen.
1.2
Het hof wijst dat verzoek toe, omdat aan alle vereisten is voldaan.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 24 januari 2024 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van MBA, met bijlagen;
  • de op 3 april 2024 door de griffie van het hof ontvangen brief van mr. Van den Brand gedateerd 2 april 2024, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het verhoor als bedoeld in artikel 987 jo. 1075 Rv gehouden op 27 juni 2024 en de daarin genoemde stukken.
2.2
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verweerder] heeft op of omstreeks 10 september 2019 met Prodigy Finance Limited, een rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk, een geldleningsovereenkomst gesloten ten behoeve van zijn studie aan de Antwerpen Management School. De geldlening bedraagt in hoofdsom € 21.219,- (€ 20.760,- collegegeld en € 519,- administratievergoeding). De tot de geldleningsovereenkomst behorende leningsvoorwaarden zijn na het sluiten van de geldleningsovereenkomst verschillende malen gewijzigd.
3.2
De rechten uit de geldleningsovereenkomst zijn diverse keren overgedragen, laatstelijk op 2 juli 2021 door Prodigy Finance Limited aan MBA, een internationaal opererende groep van bedrijven die geldleningen verstrekt aan studenten ten behoeve van hun studie en bekostiging van hun levensonderhoud.
3.3
MBA heeft op 21 december 2022 op de voet van artikel 10 van de leningsvoorwaarden een arbitrage aanhangig gemaakt bij het Chartered Institute of Arbitrators (hierna: CIArb). De procedure is bekend onder: Prodigy Finance Case No: DAS-01460-H3K4F-PF106. Overeenkomstig de op de arbitrageprocedure toepasselijke Business Arbitration Scheme Rules (hierna: BAS) is één arbiter benoemd en is Londen (Verenigd Koninkrijk) als de plaats van arbitrage aangewezen.
3.4
Stellende dat [verweerder] niet aan zijn aflossingsplicht uit de geldleningsovereenkomst voldoet, heeft MBA terugbetaling van (het restant van) de geldlening gevorderd. [verweerder] is in de arbitrageprocedure niet verschenen.
3.5
Het CIArb heeft op 22 april 2023 eindvonnis gewezen in deze arbitrageprocedure, waarbij [verweerder] is veroordeeld tot betaling aan MBA van € 25.986,98, vermeerderd met een jaarlijkse rente van 2% vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening (hierna: het arbitraal vonnis).
3.6
Tegen het arbitraal vonnis staat geen rechtsmiddel (meer) open. Het arbitraal vonnis is bindend voor partijen.
3.7
[verweerder] heeft niet (volledig) aan het arbitraal vonnis voldaan.

4.Het verzoek en de bevoegdheid van het hof

4.1
MBA verzoekt het hof om bij (uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) beschikking het arbitraal vonnis te erkennen en haar verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure. MBA baseert haar verzoek primair op artikel 1075 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in verbinding met de artikelen III en IV van het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (het Verdrag van New York, hierna ook: het Verdrag) en subsidiair op artikel 1076 Rv.
4.2
Op dit verzoek is het Verdrag van New York van toepassing, nu zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk daarbij partij is. Op grond van artikel 1075 lid 2 Rv is het hof absoluut bevoegd om kennis te nemen van het verzoek en zijn de artikelen 985-990 Rv van overeenkomstige toepassing, voor zover het Verdrag geen afwijkende voorzieningen inhoudt. Nu [verweerder] woonachtig is in Rotterdam – zie hierna onder 4.4.1-4.4.5 – is dit hof ook relatief bevoegd (artikel 985, derde volzin, Rv).
4.3
Op grond van artikel 987 Rv dient voor het verlenen van verlof de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verlangd, te worden opgeroepen voor verhoor. Deze oproeping geschiedt door een vanwege de verzoeker uitgebracht deurwaardersexploot. Omdat [verweerder] een natuurlijk persoon is, die – zoals hierna zal worden overwogen – woonplaats heeft in Nederland, dient oproeping overeenkomstig artikel 46 Rv in beginsel te geschieden door het laten van een afschrift aan hem in persoon, of, indien het laten van een afschrift aan een van de (andere) personen als bedoeld in artikel 46 lid 1 Rv onmogelijk is, overeenkomstig de wijze als omschreven in artikel 47 Rv. Daaruit volgt dat de deurwaarder het afschrift achterlaat in een gesloten envelop of, indien ook dat feitelijk onmogelijk is, een afschrift terstond ter post bezorgt.
4.4
Omdat [verweerder] niet in deze procedure is verschenen, moet eerst worden beoordeeld of [verweerder] voor de zitting van 27 juni 2024 behoorlijk is opgeroepen. [verweerder] is naar het oordeel van het hof behoorlijk opgeroepen als bedoeld in 4.3 hiervoor. Daartoe overweegt het hof als volgt.
4.4.1
Mr. Van den Brand heeft bij haar door de griffie van het hof op 3 april 2024 ontvangen brief bewijzen van oproeping overgelegd. Daaruit volgt dat namens MBA twee exploten met bijlagen zijn uitgebracht aan [verweerder] en wel op 21 februari 2024 aan het adres Parkweg 274 te Schiedam waarbij [verweerder] is opgeroepen om te verschijnen op de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 en waarbij ook het verzoekschrift en bijlagen zijn gevoegd, en op 27 maart 2024 aan het adres Galvanistraat 739 te Rotterdam, alwaar op die datum een herstelexploot is uitgebracht.
4.4.2
Uit de exploten blijkt dat deze steeds in een gesloten envelop zijn achtergelaten op het in het exploot genoemde adres.
4.4.3
Mr. Van den Brand heeft op de mondelinge behandeling van 27 juni 2024 toegelicht (1) dat de deurwaarder die zij heeft geïnstrueerd tot betekening van het exploot over te gaan voorafgaand aan de betekening op 21 februari 2024, het woonadres van [verweerder] heeft gecontroleerd in de Burgerlijke Registratie Persoonsgegevens (BRP), (2) dat zij daarna nog een e-malbericht van [verweerder] heeft ontvangen waarin hij vermeldt dat hij is verhuisd naar het adres Galvanistraat 739 te Rotterdam en (3) dat de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot op 27 maart 2024 ook dit adres heeft gecontroleerd in de BRP.
4.4.4
Op verzoek van het hof heeft mr. Van den Brand tijdens de mondelinge behandeling van 27 juni 2024, na een daartoe ingelaste schorsing, e-mails van de deurwaarder voorgelezen waarin de deurwaarder bevestigt dat voor de betekeningen van de beide exploten de adresgegevens van [verweerder] zijn nagegaan in de BRP. De berichten komen erop neer dat de adresgegevens bij het uitbrengen van een exploot door de deurwaarder standaard worden nagegaan in de BRP en dat dit ook op 18 maart 2024 is gebeurd, voorafgaand aan het uitbrengen van het tweede exploot. Uit die gegevens bleek dat [verweerder] inmiddels naar de Galvanistraat 739 in Rotterdam was verhuisd. Uit een laatste check door de deurwaarder tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 is hem gebleken dat [verweerder] daar nog steeds woont.
4.4.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van den Brand het hof ook inzage gegeven in de e-mail van [verweerder] aan haar van 7 maart 2024. Daarin staat geschreven: “
Also 1 am moving out and my new address is Galvinstraat 739,[bedoeld zal zijn: Galvanistraat, toevoeging hof]
3029AD Rotterdam. Please update it in your records, so in case you need to send me something, 1 kindly ask you to let me know in advance so I can arrange the picking.”
4.5
Uit het voorgaande blijkt dat [verweerder] behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, namelijk via een exploot, achtergelaten in een gesloten envelop op het adres dat hij zelf heeft doorgegeven aan mr. Van den Brand en dat ook sinds 8 maart 2024 als zijn adres in de BRP is geregistreerd

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Ingevolge artikel III van het Verdrag dient Nederland scheidsrechterlijke uitspraken die zijn gewezen in andere verdragsluitende staten te erkennen en ten uitvoer te leggen als is voldaan aan de voorwaarden van het Verdrag.
5.2
Artikel IV lid 1 van het Verdrag bepaalt dat de partij die de erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt bij haar verzoek dient over te leggen: (a) het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan; (b) het origineel van de arbitrageovereenkomst of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan.
5.3
Het hof heeft vastgesteld dat MBA een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van zowel het arbitraal vonnis als de arbitrageovereenkomst heeft overgelegd en overweegt daartoe het volgende.
5.3.1
Op 3 april 2024 heeft de griffie van het hof een brief ontvangen van mr. Van den Brand met daaraan gehecht een bij elkaar gebonden bundel, bestaande uit de navolgende documenten:
(i) een gewaarmerkte verklaring van notaris [notaris] , gedateerd 27 december 2023, waarin hij verklaart dat de daarachter opgenomen documenten die zijn gekenmerkt A, B, C, D, E gewaarmerkte kopieën zijn van “
a general power of attorney dated 15th February 2019, a loan agreement, a letter dated 13th September 2019, an email dated 31st October 2019, and an award dated 22nd April 2023 between MBA Community Loans PLC, a public limited company incorporated under the laws of Ireland with registration number 486917, and [verweerder] , made by Mr. [persoon], FCIArb, case number "Prodigy Finance Case No: DAS-01460- H3K4F-PF106”, en
(ii) de door de notaris in zijn verklaring genoemde en door hem aangehechte documenten die in handschriftzijn aangemerkt als respectievelijk A, B, C, D, en E.
5.3.2
De verklaring van de notaris is voorzien van de vereiste apostille, gedateerd 10 januari 2024, afkomstig van het kabinet van de Staatssecretaris van Buitenlandse zaken in Londen, en bevat een lakzegel en een handtekening waarvan het hof heeft vastgesteld dat ze origineel zijn.
5.3.3
Bij het verzoekschrift is als productie 4 een e-mail van de notaris aan mr. Van den Brand gevoegd van 23 januari 2024 waarin hij onder meer schrijft: “
(…) I herewith come back to my certificate, dated 27 December 2023, regarding, amongst others, an arbitration award dated 22 April 2023 between MBA Community Loans PLC and [verweerder] (…). Furthermore, document D includes, in addition to the above description, also varied loan conditions, an email dated 25th May 2021, and — again — varied loan conditions (…).
5.3.4
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat het arbitraal vonnis is gemerkt met de letter E en dat blijkens de geldleningsovereenkomst (die in de bundel is gemerkt met de letter B), de arbitrageovereenkomst is neergelegd in artikel 10 van de van toepassing zijnde (meest recent op 25 mei 2021 gewijzigde) leningsvoorwaarden die onderdeel uitmaken van de documenten die in de bundel zijn gemerkt met de letter D.
5.4
Uit de verklaring van de notaris van 27 december 2023, de in de bundel opgenomen documenten en de toelichting van de notaris in zijn e-mail aan mr. Van den Brand van 23 januari 2024 volgt dat het gaat om behoorlijk gewaarmerkte afschriften van het arbitraal vonnis en de arbitrageovereenkomst.
5.5
In artikel V lid 1 van het Verdrag is geregeld op welke gronden erkenning en tenuitvoerlegging geweigerd zullen worden. Artikel V lid 2 onder (b) van het Verdrag bepaalt dat erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis eveneens kunnen worden geweigerd als de rechter in het land waarin erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht constateert dat dit in strijd zou zijn met de openbare orde van dat land.
5.6
Het hof overweegt dat geen fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Uit het arbitraal vonnis blijkt dat [verweerder] zich in het arbitraal geding waarin dat vonnis is gewezen, niet tegen de daarbij toegewezen vordering van MBA heeft verweerd. Uit het arbitraal vonnis blijkt verder dat [verweerder] bekend was met het arbitraal geding en dat hem in het arbitraal geding gelegenheid is gegeven tot het voeren van verweer. Er heeft dus gelegenheid voor wederhoor bestaan, waarvan op grond van de inhoud van het arbitraal vonnis niet kan worden gezegd dat deze ontoereikend is geweest en daarmee evenmin dat inbreuk is gemaakt op het in de Nederlandse rechtsorde fundamentele beginsel van hoor en wederhoor.
5.7
Verder is ook niet het fundamentele recht op toegang tot de rechter geschonden, nu uit het arbitraal beding blijkt dat de toepassing van de in artikel 10.4 van de leningsvoorwaarden neergelegde arbitrageclausule niet eraan in de weg staat dat partijen hun rechten (ook) inroepen tegenover de Engelse overheidsrechter, terwijl [verweerder] bovendien in alle gevallen de mogelijkheid houdt om zich met eventuele klachten, per e-mail of via de website, te wenden tot de in artikel 7 van die voorwaarden genoemde Financial Ombudsman Service in Londen. Dat in het arbitraal beding aan [verweerder] geen termijn is gegund van ten minste een maand om zich te beraden over de wijze van geschilbeslechting, maakt het beding naar Nederlands recht op zichzelf weliswaar vernietigbaar (artikel 6:236 aanhef en sub n BW), maar – nu het fundamentele recht op toegang tot de volgens de wet bevoegde overheidsrechter niet is uitgesloten of beperkt – niet in strijd met de openbare orde. Het arbitraal beding is ook niet oneerlijk in de zin van artikel 3 lid 1 Richtlijn 93/16/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de onderhavige arbitrageovereenkomst voorziet in een gereguleerde, laagdrempelige en goedkope manier van procederen aan (internationale) studenten (consumenten). De regeling biedt immers de mogelijkheid om zelf zonder procesvertegenwoordiging en digitaal te procederen, waarbij het ook mogelijk is om de zitting in Londen op afstand via een digitale verbinding bij te wonen (artikel 10.4 onder d van de leningsvoorwaarden). Bovendien is geen griffierecht verschuldigd. Deze wijze van procederen maakt het derhalve mogelijk om eenvoudig en met een minimum aan (reis)kosten aan de procedure deel te nemen, wat vanwege de veelal internationale context waarin de geldlening wordt aangeboden een voordeel biedt aan de (internationale) studenten.
5.8
De conclusie is dat erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis naar het oordeel van het hof niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Van een grond voor weigering van de verzochte erkenning en tenuitvoerlegging is al met al niet gebleken.
5.9
Naar het oordeel van het hof heeft MBA aldus voldaan aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis. Aan het uit artikel IV lid 2 van het Verdrag voortvloeiende vereiste van een vertaling van het arbitraal vonnis en de arbitrale overeenkomst uit het Engels in de Nederlandse taal, gewaarmerkt door een officiële of beëdigde vertaler of door een diplomatiek of consulair ambtenaar is weliswaar niet voldaan, maar daaraan heeft het hof geen behoefte, omdat het de Engelse taal voldoende machtig is om van de inhoud van deze stukken kennis te kunnen nemen.
5.1
De slotsom is dat het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging toewijsbaar is. Deze uitkomst rechtvaardigt dat [verweerder] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 798,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II)
verschotten € 108,84
Totaal € 3.334,84
5.11
De bij de brief van mr. Van den Brand van 2 april 2024 ge\voegde bijlagen worden na het geven van deze beschikking via aangetekende post bij het kantoor van mr. Van den Brand bezorgd.

6.Beslissing

Het hof:
  • erkent het op 22 april 2023 te Londen, Verenigd Koninkrijk, tussen partijen gewezen arbitraal vonnis (met kenmerk Prodigy Finance Case No:DAS-01460-H3K4F-PF106);
  • verleent MBA verlof tot tenuitvoerlegging van het op 22 april 2023, Verenigd Koninkrijk, tussen partijen gewezen arbitraal vonnis (met kenmerk Prodigy Finance Case No:DAS-01460-H3K4F-PF106) in Nederland;
  • veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van MBA begroot op € 3.334,84;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs I. Brand, A.E.A.M. van Waesberghe en M.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.