ECLI:NL:GHDHA:2024:1367

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.321.456/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een zorgregeling en de vaststelling van kinderalimentatie tussen twee ouders na de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap. De ouders, die moeite hebben met communicatie, werken onder leiding van een gecertificeerde instelling aan een uitbreiding van de zorgregeling voor hun twee minderjarige kinderen. De man heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw was vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders al lange tijd in een conflict verwikkeld zijn en dat de situatie van de kinderen stabiliteit behoeft. De gecertificeerde instelling heeft een voorstel gedaan voor de zorgregeling, dat door beide ouders wordt ondersteund. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd ten aanzien van de zorgregeling en een nieuwe regeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de ene week bij de man verblijven van zaterdagochtend tot woensdagochtend en in de andere week van maandagochtend tot woensdagochtend.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de ingangsdatum en het percentage van de zorgkorting bevestigd, en de alimentatie met ingang van 1 januari 2023 geïndexeerd. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de bestreden beschikking is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.321.456/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-312
zaaknummer rechtbank : C/10/589880
beschikking van de meervoudige kamer van 31 juli 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.S. Winter te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.P. Biesbroek te Rotterdam.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 13 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 23 maart 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 8 mei 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Voorts zijn bij het hof ingekomen:
Van de zijde van de man:
- een journaalbericht van 30 januari 2023, met bijlage, ingekomen op 31 januari 2023,
- een journaalbericht van 8 april 2024, met bijlagen, ingekomen op 8 april 2024,
- een journaalbericht van 11 april 2024, met bijlage, ingekomen op 12 april 2024,
Van de zijde van de vrouw:
- een journaalbericht van 21 juni 2024, met bijlagen, ingekomen op 21 juni 2024,
Van de zijde van de gecertificeerde instelling:
- op 8 april 2024 een briefrapportage;
- op 21 juni 2024 een aanvullende briefrapportage.
2.5
De voorzitter heeft op 19 juni 2024 met de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 26 juni 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de gecertificeerde instelling: [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling 1] en [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling 2] ;
- namens de raad: [vertegenwoordiger raad] .
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan te Rotterdam op [datum] 2012. Uit de registratie in de BRP volgt dat het geregistreerd partnerschap is ontbonden op [datum 2] 2021.
3.3
Zij zijn de ouders van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ) en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ),
hierna tezamen: de minderjarigen.
3.4
Bij minderjarigen staan sinds 16 mei 2022 onder toezicht van de gecertificeerde instelling.
3.5
Bij (tussen)beschikking van 20 januari 2021 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken en partijen verwezen naar het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding. De behandeling van de zaak ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderbijdrage is pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn.
Voort is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de minderjarigen bij de man zullen zijn als volgt:
Vanaf 1 november 2022:
iedere dinsdag uit school tot woensdag naar school, waarbij de vrouw de minderjarigen op dinsdag naar school brengt en de man de minderjarigen op dinsdag van school haalt en hij ze op woensdag weer naar school brengt;
iedere donderdag uit school tot 18.30 uur, waarbij de vrouw de minderjarigen op donderdag naar school brengt en de man de minderjarigen van school haalt, waarna de vrouw de minderjarigen om 18.30 uur bij de man ophaalt;
eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 12.30 uur-13.00 uur, waarbij de man de minderjarigen op zaterdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw hen op zondag bij de man ophaalt.
De rechtbank heeft daarbij bepaald dat in het kader van de ondertoezichtstelling vervolgens zal moeten worden toegewerkt naar een uitbreiding van deze regeling met als uiteindelijke doel dat de minderjarigen per 16 mei 2023 drie dagen en nachten in de week bij de man verblijven en vier dagen en nachten in de week bij de vrouw.
Voorts is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2019, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, € 124,- per maand per kind zal voldoen.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende te bepalen:
I. dat [minderjarige 1] dan wel [minderjarige 2] op het adres van de man in de BRP zal worden ingeschreven;
II. dat er een zorgregeling zal gelden waarbij de minderjarigen de ene week drie dagen en de andere week vier dagen - conform het door de man over te leggen overzicht - bij de man zullen verblijven, alsmede de helft van de vakanties, althans een zodanige verdeling vast te stellen als het hof juist acht;
III. dat de man met ingang van 14 oktober 2022 een bedrag van € 124,- per maand aan kinderalimentatie verschuldigd zal zijn, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;,
Kosten rechtens.
4.3
De vrouw verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep van de man en zijn gewijzigde verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van gronden, althans voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
In incidenteel appel verzoekt zij ten aanzien van de zorgregeling en ten aanzien van de hoogte van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen, dat:
II. tussen de man en de kinderen een zorgregeling geldt waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond bij de man verblijven;
III. de man met ingang van 1 oktober 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 179,- per maand per kind aan de vrouw betaalt en te bepalen dat deze bijdrage met ingang van 1 januari 2020 wordt geïndexeerd conform het wettelijke indexeringspercentage.
4.4
De man verzoekt de vrouw in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1
Het hof stelt vast dat partijen al lange tijd met elkaar zijn verwikkeld in een moeilijk conflict. Partijen hebben twee kinderen. De voorzitter heeft met de oudste minderjarige, [minderjarige 1] , gesproken. Zij komt over als een krachtig meisje dat zich in het conflict van de ouders probeert staande te houden en er alles aan wil doen om haar beide ouders niet tekort te doen. Dat levert ontegenzeggelijk spanningen voor haar op en vraagt veel van haar, misschien wel teveel. Het hof heeft [minderjarige 2] niet gesproken – hij is daarvoor nog te jong. [minderjarige 2] was nog maar een peuter toen de ouders uit elkaar gingen. Hij kan zich dat niet herinneren. Maar ook [minderjarige 2] bevindt zich middenin de gespannen situatie tussen de ouders, waarin hij moet zien te laveren. Het hof acht het in het belang van beide minderjarigen dat er een situatie komt van rust en stabiliteit, waarin de minderjarigen kunnen profiteren van beide ouders, zonder schuldgevoelens. Dat is een verantwoordelijkheid van beide ouders. Zij moeten een zware inspanning leveren om met elkaar een nieuw en bestendig evenwicht te vinden als ouders van de minderjarigen en een klimaat creëren waarin de minderjarigen zo goed mogelijk tot ontwikkeling kunnen komen, zonder dat de ouders over en weer verwijten blijven uiten. Het hof acht het daarbij tevens de verantwoordelijkheid van de ouders om ervoor te zorgen dat de minderjarigen met zo min mogelijk hinder tussen de ouders heen en weer kunnen gaan, in het bijzonder wat betreft de verplaatsing van de daarbij door hen benodigde boeken, kleren en dergelijke.
Zorgregeling
5.2
In de bestreden beschikking is bepaald dat in het kader van de ondertoezichtstelling zal moeten worden toegewerkt naar een uitbreiding van de zorgregeling met als uiteindelijke doel dat de minderjarigen per 16 mei 2023 drie dagen en nachten in de week bij de man verblijven en vier dagen en nachten in de week bij de vrouw
.
5.3
Ter zitting heeft de gecertifieerde instelling aangegeven dat de zorgregeling tot heden nog niet is uitgebreid op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald, omdat de situatie van de ouders nog (steeds) niet stabiel is. De gecertificeerde instelling heeft daarbij onderkend dat zij in de achterliggende periode onvoldoende heeft doorgepakt om tot een uitbreiding van de zorgregeling te komen. Wel heeft de gecertificeerde instelling inmiddels een concreet voorstel gedaan voor de verdeling van de zorg gedurende de zomervakantie dit jaar. Deze regeling heeft de instemming van de beide ouders en is als volgt:
In de ene week zijn de minderjarigen bij de man van zaterdagochtend tot en met woensdagochtend (4 nachten).
In de andere week zijn de minderjarigen bij de man van maandagochtend tot en met woensdagochtend (2 nachten).
Daarnaast hebben de ouders in het midden van de vakantie aansluitend ieder een week met de minderjarigen.
5.4
De gecertificeerde instelling heeft benadrukt dat het van groot belang is dat deze regeling na de zomervakantieperiode wordt geëvalueerd, gelet op de nog immer gespannen en kwetsbare situatie van de ouders. Het ligt in de handen van ieder van de ouders om de regeling een goede kans van slagen te geven. Als uit de evaluatie blijkt dat deze regeling voor de minderjarigen goed is verlopen, is de gecertificeerde instelling voornemens om de eerste twee bepalingen van deze regeling ook na de zomervakantie als reguliere zorgregeling voort te zetten, met dien verstande dat deze regeling in beginsel ook in de vakanties zal blijven doorlopen.
5.5
De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij zich in het voorstel van de gecertificeerde instelling kan vinden.
5.6
De man heeft ter zitting aangegeven dat ook hij zich kan vinden in die regeling, mits de minderjarigen in het weekend dat zij bij hem zijn al op vrijdag (en niet pas op zaterdag) bij hem komen. De man vindt het fijner voor de minderjarigen als zij op zaterdagochtend bij hem wakker worden en (in pyjama) de dag rustig kunnen opstarten.
5.7
Het hof is van oordeel dat het voorstel van de gecertificeerde instelling tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen en overweegt daartoe als volgt. Het hof verwacht dat die regeling zal bijdragen aan de rust en structuur die de minderjarigen hard nodig hebben, terwijl zij daarmee ook de kans krijgen om een volwaardig contact met beide ouders te hebben en te bestendigen. Het voorstel van de gecertificeerde instelling komt bovendien, in grote lijnen, tegemoet aan de wensen en behoeften van beide ouders. Ook de raad acht het voorstel van de gecertificeerde instelling in het belang van de minderjarigen. Het hof zal daarom deze regeling vaststellen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen. Het hof ziet in hetgeen de man heeft gesteld geen aanleiding om aanvullend op deze regeling ook de zaterdag te wijzigen in de vrijdag. Het neemt daarbij in aanmerking dat de minderjarigen op de vrijdag bij hun opa en oma moederszijde zijn, dat zij een belangrijke en stabiele factor in het leven van de minderjarigen vormen en dat de relatie tussen de man en de opa en oma niet dusdanig is dat het passend is dat de overdracht tussen hen plaatsvindt.
5.8
Het hof zal derhalve de navolgende zorgregeling vaststellen:
In de ene week zijn de minderjarigen bij de man van zaterdagochtend tot en met woensdagochtend (vier nachten).
In de andere week zijn de minderjarigen bij de man van maandagochtend tot en met woensdagochtend (twee nachten).
5.9
Het hof onderschrijft het standpunt van de gecertificeerde instelling dat het van belang is dat deze regeling volledig wordt geëvalueerd, omdat de situatie van de ouders nog steeds niet stabiel is. Ook de raad heeft dat belang onderschreven. Het hof heeft ter zitting zelf ook waargenomen hoe moeilijk het is voor de ouders om elkaar in de communicatie te vinden en een brug te slaan naar de toekomst. De ouders hebben daarin nog een grote stap te zetten. De gecertificeerde instelling is in het kader van de lopende ondertoezichtstelling naar het oordeel van het hof de aangewezen partij om de zorgregeling te evalueren en de ouders te begrenzen of anderszins in te grijpen als dat in het belang van de minderjarigen nodig is. Het hof benadrukt in dit kader dat de regie over de zorgregeling dus bij de gecertificeerde instelling zal liggen, in die zin dat zij zal bepalen of het al dan niet in het belang van de minderjarigen is om deze als gepland voort te zetten.
Hoofdverblijfplaats
5.1
Het hof zal de hoofdverblijfplaats van de beide minderjarigen bij de vrouw in stand laten en overweegt daartoe als volgt. Het hof begrijpt dat het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van één van de minderjarigen bij hem te bepalen, is ingegeven vanuit zijn betrokkenheid als ouder en vanuit zijn behoefte om een ‘gelijke’ positie als de vrouw in te nemen. Het hof beoordeelt deze kwestie vanuit het belang van de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat het belang van de minderjarigen erin is gelegen dat zij gelijk worden behandeld en op hetzelfde adres staan ingeschreven. Ook de gecertificeerde instelling is die mening toegedaan. Inschrijving op verschillende adressen vereist daarnaast veel afstemming tussen de ouders en een goede onderlinge communicatie, waarvan hier geen sprake is. Gesteld noch gebleken is dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw in strijd is met de belangen van de minderjarigen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom op dit onderdeel bekrachtigen.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie)
Ingangsdatum
5.11
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de ingangsdatum van de kinderalimentatie op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden, na eigen afweging, over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de man in hoger beroep heeft aangevoerd betreft kwesties die los staan van de kinderalimentatie of kan aan het door de rechtbank overwogene anderszins niet afdoen.
Zorgkortingspercentage en indexering
5.12
Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank terecht heeft gerekend met een zorgkorting van 35%. Het is juist dat de regeling, waarbij de man (gemiddeld) drie dagen en nachten per week de zorg voor de minderjarigen heeft, lang op zich heeft laten wachten, maar de bedoeling was wel om die uitbreiding al (veel) eerder dan thans het geval is, te realiseren. Het hof acht het daarom redelijk voor de gehele periode met dit percentage te rekenen. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij in de achterliggende periode zorgkosten voor de minderjarigen heeft gemaakt. Bij deze stand van zaken zal de kinderalimentatie niet wijzigen in de door de vrouw voorgestane zin, maar kan het door de rechtbank bepaalde bedrag worden bekrachtigd. Nu de wettelijke indexering niet van rechtswege van toepassing is ten aanzien van een door de rechter over het verleden vastgesteld bedrag aan kinderalimentatie, is het hof van oordeel dat de man daarmee ook geen rekening behoefde te houden. Het hof zal het verzoek van de vrouw in incidenteel appel om (alsnog) bepalen dat het door de rechtbank per 1 oktober 2019 bepaalde bedrag met ingang van 1 januari 2020 jaarlijks dient te worden geïndexeerd conform het wettelijke indexeringspercentage, dan ook afwijzen. Het hof tekent daarbij aan dat het door de rechtbank vastgestelde bedrag wel van rechtswege met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks dient te worden geïndexeerd met het wettelijk indexeringspercentage, nu de kinderalimentatie in het jaar voorafgaande aan 1 januari 2023 door de rechtbank is vastgesteld.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling, zoals die met ingang van heden dient te gelden en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarigen bij de man zijn:
- in de ene week van zaterdagochtend tot en met woensdagochtend (vier nachten);
- in de andere week van maandagochtend tot en met woensdagochtend (twee nachten);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het onderworpen voor het overige, met dien verstande dat ingevolge het wettelijke indexeringspercentage de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2023 € 138,- per kind per maand zal bedragen en met ingang van 1 januari 2024 € 146,- per kind per maand zal bedragen;
en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, L. Koper en A.F. Mollema, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en is op 31 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.