ECLI:NL:GHDHA:2024:1360

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.337.268/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing met kinderen en bekrachtiging van de eerdere beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar kinderen naar [plaats 2]. De rechtbank had eerder, op 24 oktober 2023, dit verzoek afgewezen, evenals de zelfstandige verzoeken van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De moeder was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De vader steunde de beslissing van de rechtbank, maar stelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep in voor het geval het hof het verzoek van de moeder zou toewijzen.

Tijdens de zitting op 4 juni 2024 werd duidelijk dat de moeder onvoldoende noodzaak had aangetoond voor de verhuizing, vooral gezien de stabiliteit van de situatie na eerdere incidenten. Het hof oordeelde dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen zou zijn, gezien hun behoefte aan continuïteit en stabiliteit in hun opvoedingsomgeving. De ontwikkeling van het jongste kind, dat een achterstand in taal- en spraakontwikkeling had, zou negatief beïnvloed worden door een verhuizing. Bovendien zou de verhuizing de kans vergroten dat de vader steeds meer op afstand zou komen te staan, wat ook niet in het belang van de kinderen werd geacht.

Het hof concludeerde dat de belangen van de kinderen en de vader zwaarder wegen dan het belang van de moeder bij de verhuizing. Daarom werd het verzoek van de moeder afgewezen en de eerdere beschikking bekrachtigd. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vader werd niet meer besproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.337.268/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-4945
zaaknummer rechtbank : C/09/650480
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juli 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.I. Robert te Utrecht
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M. Schouten te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van [plaats] naar [plaats 2] mag verhuizen.
1.2
De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 24 oktober 2023 het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de zelfstandige verzoeken van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling afgewezen.
1.3
De moeder is het hier niet mee eens en is van deze beslissing in hoger beroep gekomen. Zij wil dat haar verzoek alsnog wordt toegewezen. De vader is het eens met de beslissing van de rechtbank. Wel heeft hij tegen de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld voor het geval het hof het verzoek van de moeder alsnog toewijst.
1.4
In deze beschikking wijst het hof het verzoek van de moeder af. Dit betekent dat het hof geen andere beslissing neemt dan de rechtbank en dat deze beslissing in stand blijft. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe. Daarna legt het hof uit waarom het tot deze beslissing(en) is gekomen.

2.Het geding en het geschil in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In dit beroepschrift verzoekt zij het hof bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen.
2.2
De vader heeft op 2 april 2024 een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift verzoekt hij het hof bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, de bezwaren van de moeder te verwerpen en haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten. De vader heeft daarnaast voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld voor het geval de moeder volhardt in haar standpunt dat zij hoe dan ook zal verhuizen als zij geen vervangende toestemming krijgt dan wel het hof de moeder vervangende toestemming verleent om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen. Hij verzoekt in dat geval:
  • het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen; en
  • een zorgregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen van een weekend per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond 18.00 uur, althans een zorgregeling.
2.3
De moeder heeft op 16 mei 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend. In dit verweerschrift verzoekt zij het hof de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.4
De zitting heeft op 4 juni 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, overeenkomstig zijn bericht van 28 maart 2024, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als in de bestreden beschikking, nu daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen waren met elkaar getrouwd van [datum] 2018 tot [datum 2] 2023 en zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ;
hierna samen ook: de kinderen.
3.3
De ouders oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
3.4
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 december 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover hier van belang, bepaald dat de kinderen als volgt bij de vader zullen zijn:
  • in de even weken: van zondag 10.00 uur tot maandag 18.00 uur;
  • in de oneven weken: van donderdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • de helft van alle vakanties en feestdagen, waaronder ook Islamitische feestdagen, en vrije dagen, waarbij de kinderen de eerste helft van de vakanties bij de vader zijn en de tweede helft bij de moeder.

4.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming verhuizing
Wat staat er in de wet?
4.1
Artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of op verzoek van een van hen, aan de rechter kunnen worden voorgelegd. In deze zaak hebben de ouders een geschil over de vraag of de moeder met de kinderen naar [plaats 2] mag verhuizen. Dit geschil valt onder de reikwijdte van artikel 1:253a lid 1 BW.
4.2
Dit wetsartikel bepaalt ook dat de rechter de beslissing moet nemen die in het belang van het kind het meest wenselijk is. Om dit te kunnen bepalen moet de rechter een belangenafweging maken waarbij allereerst naar het belang van het kind gekeken wordt. Dat er als eerste naar het belang van het kind gekeken moet worden, betekent echter niet dat dit belang altijd het zwaarste weegt. De rechter moet namelijk rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Het kan voorkomen dat er andere belangen zijn die zwaarder wegen. Uit vaste rechtspraak blijkt met welke omstandigheden de rechter onder andere rekening moet houden, naast het belang van het kind:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin de kinderen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Oordeel van het hof
4.3
Op basis van de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting, is het hof van oordeel dat de rechtbank het verzoek tot verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing op goede gronden heeft afgewezen. Het hof neemt de door de rechtbank genoemde gronden over en maakt deze, na eigen afweging, tot de zijne. Niet gebleken is van feiten en/of omstandigheden die in hoger beroep tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
4.4
Ook in hoger beroep is onvoldoende gebleken dat er vanwege de veiligheid van de moeder voor haar een noodzaak is om naar [plaats 2] te verhuizen. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de situatie tussen partijen is gestabiliseerd en verder is gebleken dat de vader niet is veroordeeld voor het incident dat in maart 2023 heeft plaatsgevonden. Daarnaast woont de moeder sinds de bestreden beschikking weer in de woning in [plaats] en hebben zich sindsdien geen nieuwe incidenten voorgedaan. In het argument van de moeder dat zij voor de vader naar [plaats] is gegaan en geen eigen leven en/of netwerk heeft daar ziet het hof ook onvoldoende noodzaak voor een (terug)verhuizing naar [plaats 2] . Het hof begrijpt dat de moeder graag in een voor haar vertrouwde omgeving zou willen wonen maar ziet geen belemmeringen voor de moeder om een leven en netwerk op te bouwen in [plaats] .
4.5
Daarnaast acht het hof een verhuizing naar [plaats 2] niet in het belang van de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nog jong maar hun ontwikkeling is ook tijdens de procedure in hoger beroep doorgegaan, wat met zich brengt dat hun belang bij continuïteit en stabiliteit in hun opvoedingsomgeving zwaarder is gaan wegen. De kinderen wonen op dit moment in een prettige en rustige omgeving. [minderjarige 2] heeft een achterstand in zijn taal- en spraakontwikkeling en praat hierdoor niet of nauwelijks. Na veel moeite en tussenkomst van een jeugdarts wordt hier op korte termijn iets aan gedaan door de start van [minderjarige 2] op een kinderdagverblijf. Op dit kinderdagverblijf kan [minderjarige 2] zijn taalgevoel ontwikkelen, onder meer door de interactie met andere kinderen. [minderjarige 2] moet hier de rust en tijd voor krijgen. Om die reden acht het hof het niet in het belang van [minderjarige 2] om hem op korte termijn op een ander kinderdagverblijf in [plaats 2] te laten starten. Dit te meer nu niet duidelijk is of er plek is voor [minderjarige 2] op een kinderdagverblijf in [plaats 2] . Hoe dan ook, zal een verhuizing een verandering met zich brengen die bezwaarlijk is voor zijn ontwikkeling. Hetzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] kan na de zomervakantie starten op een school in [plaats] die de ouders gezamenlijk hebben uitgekozen. Of dit ook in [plaats 2] mogelijk is, is het hof niet duidelijk geworden. Een verhuizing zal voor haar tot onzekerheid leiden. Tot slot is het onduidelijk waar de moeder met de kinderen zal gaan wonen in [plaats 2] . De moeder heeft in dit kader weliswaar benoemd dat zij altijd bij haar ouders terecht kan met de kinderen, maar de onzekerheid over de huisvesting en tijdelijk onderdak bij de ouders van de vrouw, waarbij de kinderen mogelijk ook tijdelijk op een kinderdagverblijf en school zullen worden ingeschreven, acht het hof niet in het belang van de kinderen. Daar komt bij dat in de woning van de ouders ook andere familieleden van moeder wonen en zij overwegend Marokkaans met elkaar spreken. Het hof acht dit, gelet op de spraak/taal problematiek van [minderjarige 2] evenmin in zijn belang.
4.6
Verder acht het hof het in het belang van de kinderen dat zij dezelfde mate van contact blijven houden met de vader. De vrees van de vader dat dit bij een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats 2] niet gaat lukken acht het hof terecht. De huidige zorgregeling is niet de zorgregeling die is vastgesteld in de beschikking van 13 december 2022. In die beschikking is bepaald dat de vader de kinderen in de oneven weken van donderdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij zich zal hebben. Dit gebeurt al langere tijd niet. De vader heeft ter zitting toegelicht dat hij deze regeling in de wintermaanden niet in het belang van de kinderen achtte maar dat het nu, al langere tijd, wel weer de bedoeling is dat de oorspronkelijke regeling wordt uitgevoerd. Dat is tot op heden nog niet gebeurd omdat het partijen niet lukt om (hierover) met elkaar om de tafel te gaan. Het hof is gebleken dat het voor partijen niet mogelijk is om in onderling overleg, zonder tussenkomst van hulpverlening (Enver, Stichting Zo en het traject parallel solo ouderschap), afspraken met elkaar te maken over (bijvoorbeeld) de zorgregeling. Naar het oordeel van het hof is dat in dit geval een contra-indicatie voor verhuizing. Gelet op de huidige verstandhouding tussen partijen acht het hof de kans dat de vader bij een verhuizing naar [plaats 2] steeds meer op afstand zal worden gezet groot. Het hof acht ook dit niet in het belang van de kinderen.
4.7
Het hof komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat de belangen van de kinderen en het belang van de vader zwaarder moeten wegen dan het belang van de moeder bij een verhuizing met de kinderen naar [plaats 2] . Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. Gelet hierop behoeft het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vader geen bespreking meer.
4.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.J. van Elden, C.M. Warnaar en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 10 juli 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.