ECLI:NL:GHDHA:2024:1345

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
28 juli 2024
Zaaknummer
22-003189-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1990, was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een incident op 14 augustus 2022, waarbij de verdachte met zijn auto op korte afstand van zijn ex-vriendin tot stilstand kwam, wat leidde tot een situatie waarin de ex-vriendin zich bedreigd voelde. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging, en dat er voldoende bewijs was voor opzet, afgeleid uit camerabeelden. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak en vernietigde het vonnis van de politierechter voor het overige. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld en dat zijn handelen een bedreigende situatie voor het slachtoffer had gecreëerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003189-22
Parketnummer: 10-206605-22
Datum uitspraak: 26 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 november 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1990,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Voorts is aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep (feit 2)
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2022 te Dordrecht, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een voertuig op die [slachtoffer] in te rijden, althans met verhoogde, althans enige, snelheid in de richting van die [slachtoffer] te rijden en/of (vervolgens) op korte afstand van die [slachtoffer] te remmen, althans tot stilstand te komen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of
omstreeks14 augustus 2022 te Dordrecht, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door met een voertuig
op die [slachtoffer] in te rijden, althansmet
verhoogde, althans enige,snelheid in de richting van die [slachtoffer] te rijden en
/of(vervolgens) op korte afstand van die [slachtoffer]
te remmen, althanstot stilstand te komen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsvoering
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu bij de verdachte de vereiste opzet ontbrak. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er bij het slachtoffer geen redelijke vrees is ontstaan door de gedragingen van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is op 14 augustus 2022 te Dordrecht met zijn auto naar de woning van het slachtoffer, zijn ex-vriendin, gereden om, aldus de verdachte, met haar te praten. Een eerder gesprek met de verdachte diezelfde avond had het slachtoffer beëindigd, omdat zij niet verder wilde praten. Omdat zij niet thuis was, heeft de verdachte haar opgewacht. Op camerabeelden van de desbetreffende avond is te zien dat het slachtoffer met haar auto naar haar woning terugkeerde en haar auto parkeerde. De verdachte is in zijn auto met snelheid op de geparkeerde auto van het slachtoffer af gereden om met haar te kunnen praten voordat zij de ingang van haar woning had bereikt. Hoewel op de beelden de precieze afstand waarop de auto van verdachte voor de geparkeerde auto van het slachtoffer tot stiltand komt niet valt te bepalen, komt daaruit wel naar voren dat verdachte op de auto van het slachtoffer komt afrijden en met een snelheid die strookt met zijn bedoeling om snel bij haar te zijn en haar letterlijk de pas af te snijden zodat zij niet vóór haar auto langs de voordeur van haar woning zou kunnen bereiken. De blijkens de oplichtende remverlichting korte remafstand in combinatie met de snelheidsafname van zijn auto bevestigen die indruk. Daaruit leidt het hof af dat verdachte zijn auto op een korte afstand van het slachtoffer tot stilstand heeft gebracht. Op de beelden is te zien dat het slachtoffer zich snel uit de voeten maakt.
Gelet op het voorgaande, kon naar het oordeel van het hof naar objectieve maatstaven bij het slachtoffer de redelijke vrees ontstaan dat zij door verdachte met zijn auto zou worden aangereden waardoor zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof stelt vast dat het slachtoffer blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft verklaard ‘doodsbang’ te zijn geweest en aangifte heeft gedaan van bedreiging en poging doodslag.
Uit het hiervoor omschreven handelen van de verdachte volgt naar het oordeel van het hof dat hij door zijn auto met zodanig afremmen op zodanig korte afstand vóór de geparkeerde auto van het slachtoffer en daarmee ook voor het uitstapte slachtoffer tot stilstand te brengen, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de bedreiging van het slachtoffer. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging tegen het leven gericht of met zware mishandeling en verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door met zijn personenauto op het slachtoffer af te rijden. Hij heeft hiermee een bedreigende en beangstigende situatie voor het slachtoffer doen ontstaan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Het hof ziet anders dan de politierechter en met de advocaat-generaal geen aanleiding om aan de verdachte, die sindsdien geen contact meer heeft met het slachtoffer, een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contact- en een locatieverbod op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. J.P.L.M. Remmerswaal en mr. J.M. Rowel-Van der Linde, in bijzijn van de griffiers mr. A-L.H. Wilkens en
mr. M. van der Bom.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2024.
Mrs. Rowel-Van der Linde en Wilkens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.