ECLI:NL:GHDHA:2024:1344

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
28 juli 2024
Zaaknummer
22-000496-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de uithalers-zaak met camerabeelden als bewijs voor wederrechtelijk verblijf op haventerrein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van wederrechtelijk verblijf op een besloten terrein in de Rotterdamse haven op 4 december 2022. De bewezenverklaring was mede gebaseerd op camerabeelden die de verdachte toonden in de nabijheid van het terrein. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, evenals een vrijheidsbeperkende maatregel. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit, ondanks de verdediging die stelde dat de camerabeelden niet voldoende bewijs boden. Het hof verwierp dit verweer en legde een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren op, met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000496-23
Parketnummers: 10-317020-22 en 10-116019-22 (TUL)
Datum uitspraak: 26 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2023 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
BRP-adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 december 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van de [containerterminal] in de Rotterdamse haven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Tevens vordert de advocaat-generaal oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van art. 38v Sr welke ziet op zowel de Maasvlakte als op de Waalhaven voor de duur van 3 jaren waarbij de verdachte per overtreding een week in hechtenis zal worden genomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overweging
Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep bepleit dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zodoende vrijspraak dient te volgen. Daartoe is – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de [auto] waar de verdachte in is aangetroffen, niet hetzelfde voertuig betreft welke drie donker geklede personen oppikt, zoals te zien op de verstrekte camerabeelden van [containerterminal] (hierna: de camerabeelden). Het is donker wanneer de camera vastlegt dat een auto de drie personen bij het terrein oppikt en de camerabeelden zijn op dusdanige afstand vastgelegd dat het automerk en het type niet te herkennen zou zijn. Er zou volgens de verdediging geen sprake zijn van een aaneengesloten reeks waarnemingen waaruit volgt dat verdachte op het terrein is geweest.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de camerabeelden blijkt dat om 04.07 uur drie donker geklede personen uit de richting van stack 303 richting het [gebouw] gebouw, zijnde gebouw 41, op de [containerterminal] rennen. Om 04.07 uur komt vervolgens een donkergekleurde auto in beeld rijden op de Missouriweg. De drie donker geklede personen klimmen vervolgens over het hekwerk van de [containerterminal], waarna ze bij een transformatorhuisje op de Missouriweg op de grond gaan liggen. Het eerder waargenomen donkerkleurige voertuig stopt om 04.09 uur op de Missouriweg nabij de drie personen waarop zij in het voertuig stappen. Het voertuig rijdt vervolgens in de richting van de N15 en verdwijnt om 04.10 uur uit het beeld van de camera. Om 04.12 zagen medewerkers van de Douane, vanaf de oprit van de N218 naar de A15, een zwarte [auto] met hoge snelheid voorbij rijden op het midden van de rijbaan. Het voertuig kwam vanuit de richting van de [containerterminal]. De douanemedewerkers besloten het voertuig te volgen en om 4:27 uur hebben zij een volgteken en vervolgens stopteken gegeven. De vier inzittenden, waaronder de verdachte, worden aangehouden.
Op de – ter terechtzitting getoonde – camerabeelden is te zien dat drie donker geklede mannen vanaf het haventerrein zijn ingestapt in een donkerkleurige auto. Bij het terugkijken van de beelden op het politiebureau is echter door verbalisant [verbalisant], blijkens het door het hof toegevoegde bewijsmiddel (het proces-verbaal van bevindingen dossierpagina 16),
na inzoomenop de beschikbare camerabeelden, geconstateerd dat de donkerkleurige auto een [auto embleem] embleem op de kofferbakklep had. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit ambtsedig opgestelde proces-verbaal. Het hof gaat er alles overwegende dan ook van uit dat de donkergekleurde auto op de camerabeelden dezelfde auto, een zwarte [auto], betreft zoals die waar verdachte in is aangetroffen en aangehouden.
Gelet op voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat de verdachte één van de drie donker geklede mannen is geweest die wederrechtelijk heeft verbleven op het haventerrein van Rotterdam. Het verweer zoals naar voren gebracht door de verdediging wordt daarmee door het hof verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks4 december 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van de [containerterminal] in de Rotterdamse haven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven, luchthaven of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met twee anderen begeven op het door hekken omgeven terrein van de [containerterminal] in de Rotterdamse haven, zonder dat hij daarvoor toestemming had verkregen. Dit illegaal verblijf is strafbaar gesteld in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor een feit als het thans bewezenverklaarde.
Het hof stelt zodoende vast dat verdachte voor wat betreft artikel 138aa Sr een first offender is. In beginsel is in een dergelijk ‘kaal’ geval – zoals inmiddels in een reeks vergelijkbare zaken door (andere zittingscombinaties van) dit hof is beslist - een taakstraf voor de duur van 90 uur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden. Indien het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen (artikel 138aa lid 3 onder b Sr), wordt het uitgangspunt met een derde verhoogd. Van dit laatste is in de thans voorliggende zaak van de verdachte sprake.
In de onderhavige zaak heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan deze first offender van artikel 138aa Sr, zoals de verdachte, een gebiedsverbod op grond van artikel 38v Sr zal worden opgelegd. Het hof ziet geen reden tot oplegging daartoe, nu dit niet in lijn is met de zojuist genoemde jurisprudentie van dit hof inzake artikel 138aa Sr. [1] Daarin is overwogen dat het in dit soort zaken gaat om een ‘slachtofferloos’ delict en de onderliggende strafbepaling van het bewezenverklaarde feit bovendien in feite reeds een gebiedsverbod bevat. Het door middel van een gebiedsverbod trekken van een grotere ‘verboden cirkel’ rond de twee besloten havengebieden in Rotterdam beperkt de bewegingsvrijheid van de verdachte zonder dat de noodzaak daarvan (anders dan dat een verdachte nog eerder kan worden opgepakt, immers ook buiten het besloten terrein dat reeds door de strafbaarstelling van art. 138aa Sr wordt bestreken) door de advocaat-generaal aannemelijk is gemaakt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat uit hoofde van normhandhaving en vergelding - een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd, zulks in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. De voorwaardelijke gevangenisstraf, die het hof zal bepalen op twee maanden, dient de verdachte in te scherpen zich in de toekomst niet meer aan soortgelijke of andersoortige strafbare feiten schuldig te maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2022 onder parketnummer 10-116019-22 is de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest en met het bevel dat die gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben ter terechtzitting in hoger beroep geen standpunt in genomen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er, nu de vordering tenuitvoerlegging in hoger beroep in het geheel niet aan de orde is gesteld, geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Rotterdam van 5 december 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2022, parketnummer 10-116019-22, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. J.P.L.M. Remmerswaal en mr. J.M. Rowel-Van der Linde, in bijzijn van de griffiers mr. A-L.H. Wilkens en mr. E.C. Sjardin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2024.
Mrs. Wilkens en Rowel-Van der Linde zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2022:985.