ECLI:NL:GHDHA:2024:1343

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
28 juli 2024
Zaaknummer
22-000831-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schriftelijke bedreiging van een griffiemedewerkster na opzoeken op LinkedIn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1968, werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, voor het schriftelijk bedreigen van een griffiemedewerkster van de rechtbank Den Haag. De bedreiging vond plaats op of omstreeks 1 december 2021, toen de verdachte een brief indiende bij de rechtbank waarin hij de griffiemedewerkster bedreigde met woorden die de indruk wekten dat hij haar leven in gevaar zou kunnen brengen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep bevestiging van het vonnis, maar met een aanpassing van de strafmaat. Het hof oordeelde dat de bedreiging voldoende ernstig was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarvan de uitvoering voorwaardelijk werd gesteld met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de bedreiging, de omstandigheden waaronder deze was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die recent een woning had gevonden na een periode van dakloosheid. Het hof concludeerde dat een voorwaardelijke straf een passende reactie was op het gepleegde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000831-23
Parketnummer: 10-105911-22
Datum uitspraak: 26 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden, waarvan 1 (één) maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2021 te 's-Gravenhage, in elk geval Nederland, [naam], zijnde ambtenaar en werkzaam als griffiemedewerker bij de rechtbank Den Haag, schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij opzettelijk dreigend per brief althans een stuk bij voornoemde rechtbank ingediend met daarin de woorden:
"Wanneer ik de griffier van de schrijven van 24 en 29 november onder ogen kom, sta ik niet voor mezelf in, noodweer-exces. Bij me uit de buurt en van deze zaak afhalen dus”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behalve ten aanzien van de straf, en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, subsidiair 40 (veertig) dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks1 december 2021 te 's-Gravenhage,
in elk geval Nederland,[naam], zijnde ambtenaar en werkzaam als griffiemedewerker bij de rechtbank Den Haag, schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft hij opzettelijk dreigend per brief,
althans een stuk,bij voornoemde rechtbank ingediend met daarin de woorden: "Wanneer ik de griffier van de schrijven van 24 en 29 november onder ogen kom, sta ik niet voor mezelf in, noodweer-exces. Bij me uit de buurt en van deze zaak afhalen dus”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de verdachte – naar het hof begrijpt - niet de bedoeling had om aangeefster [naam] te bedreigen. Ook had de verdachte volgens de verdediging niet de intentie om de bedreiging feitelijk uit te voeren.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft bekend dat hij de brief met daarin de bewezenverklaarde uitingen jegens de griffiemedewerkster heeft ingediend op de griffie van de rechtbank Den Haag, om haar naar eigen zeggen ‘te waarschuwen’. Het slachtoffer is ook daadwerkelijk op de hoogte geraakt van deze schriftelijke bedreiging.
De verdachte, die een belastingzaak had lopen bij de rechtbank Den Haag, heeft dat gedaan nadat hij telefonisch zijn beklag had gedaan over de betreffende medewerkster en haar had opgezocht en een (privé) bericht had gestuurd op haar LinkedIn profiel, waarop ook privé gegevens van deze medewerkster zichtbaar waren.
Het hof acht de bewezenverklaarde bedreigende uitlatingen, van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde bedreigen van een griffiemedewerkster, werkzaam bij de rechtbank Den Haag, met een misdrijf tegen het leven gericht. Deze bedreiging was vervat in een brief, die bij de voornoemde rechtbank is ingediend. In de strafmaat houdt het hof rekening met het feit dat de bedreiging is geuit jegens een overheidsdienaar. Door de uitingen heeft verdachte een grens gepasseerd en om deze reden acht het hof een waarschuwing op zijn plaats.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 januari 2024 blijkt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof houdt - ten nadele van verdachte - rekening met deze omstandigheid in de strafmaat.
Uit het procesdossier en ter zitting is gebleken dat verdachte momenteel niet werkt. In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat hij na lange tijd dakloos te zijn geweest sinds één jaar een eigen woning heeft en vrijwilligerswerk in de Pauluskerk verricht.
Alles overwegende ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Deze voorwaardelijke straf strekt ertoe de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. J.P.L.M. Remmerswaal en mr. J.M. Rowel-Van der Linde, in bijzijn van de griffiers mr. A-L.H. Wilkens en mr. E.C. Sjardin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2024.
Mrs. Wilkens en Rowel-Van der Linde zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.