3.1De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is geen expliciete grief gericht. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [appellant] is ondernemer en exploiteert onder andere [bedrijf 1] in Dordrecht en [bedrijf 2] in Zwijndrecht.
[appellant] heeft blijkens een schriftelijke “verkoopovereenkomst” samen met de heer [naam 1] (het hof leest: [naam 1]), als koper, van de heren [namen] als verkopers per 1 december 2019 “[naam onderneming]” in Zwijndrecht (verder ook wel: de onderneming) gekocht voor een bedrag van € 37.200,-. De samenwerking tussen [appellant] en [naam 1] is medio februari 2020 beëindigd, waarna de onderneming als eenmanszaak is voortgezet door [appellant].
Blijkens de inschrijving in het handelsregister zijn [appellant] en [verweerder] op 28 april 2020 een vennootschap onder firma met elkaar aangegaan, die onder de naam [naam vof] V.O.F. de onderneming exploiteert. Er is geen vof-akte opgemaakt.
[verweerder] bemoeit zich sindsdien met de dagelijkse leiding van de onderneming. [appellant] houdt zich voornamelijk bezig met de exploitatie van zijn andere ondernemingen ([bedrijf 1] en [bedrijf 2]).
Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de financiën en over wie het voor het zeggen heeft in de onderneming.
Op 10 augustus 2022 heeft [appellant] aangifte gedaan van bedreiging door [verweerder] op 30 juli 2022.
Op 22 augustus 2022 hebben [appellant], [verweerder] en zes getuigen een document ondertekend, waarvan de inhoud als volgt luidt:
"Betreft: bevestiging besluitvorming
Hierbij verklaar ik `[appellant]' nader dat de heer [verweerder] zich op 22-08-2022 heeft voldaan aan de som van € 30.000-. De overige € 19.000 wordt in 19 termijnen van € 1.000 betaald elke einde van de maand vanaf eind September voldaan. Nu deze rechtshandeling volbracht is, zal de in consensus gepleegde organogram van [naam onderneming] Restoria te Zwijndrecht per direct in gang gaan. Overigens is er door beide belanghebbenden besloten dat deze constructieve verandering onherroepelijk is. De mondelinge afspraken die voorheen golden zullen dan ook niet meer van kracht zijn. Tot slot zou ik zowel de beide belanghebbenden als overige getuigen vriendelijk willen verzoeken om hun paraaf te plaatsen ter bevestiging. (...)"
In de periode van september 2022 tot en met februari 2023 heeft [verweerder] maandelijks
een bedrag van € 1.000,00 aan [appellant] betaald.
i. Bij brief van 7 april 2023 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] aan [verweerder] geschreven dat de samenwerking tussen [appellant] en [verweerder] niet verloopt zoals verwacht mocht worden. Volgens [appellant] is sprake van een onhoudbare situatie, hij roept daarom de onmiddellijke ontbinding van de vennootschap in. In de brief staat daarover onder meer:
“Cliënt zal de vennootschap voortzetten en de Kamer van Koophandel hierover berichten. Er zal een eindbalans moeten worden opgemaakt door de boekhouder. Cliënt zal zo spoedig mogelijk deze eindafrekening laten opstellen. In dat geval zal de vordering bekend worden die cliënt op u heeft.”
Daarbij is [verweerder] verzocht om binnen drie dagen te laten weten of hij instemt met de beëindiging van de vennootschap.
Bij brief van 27 april 2023 van zijn advocaat reageerde [verweerder] als volgt:
“Op 28 april 2020 zijn partijen de vennootschap onder firma [naam vof] VOF aangegaan (…) De activiteit van de VOF bedraagt de exploitatie van een bakkerij in een winkelcentrum. Hiervoor geldt dat cliënt feitelijk zorg draagt voor in- en verkoop en leiding geeft aan het personeel en dat uw cliënt slechts af en toe de winkel bezoekt. Dit leidt doorgaans tot een onwerkbare situatie (…) Vanwege deze onwerkbare situatie zijn partijen overeengekomen op 22 augustus 2022 dat de VOF aan cliënt wordt overgedragen tegen betaling van een bedrag van € 49.000,-. (…) Omtrent de totstandkoming van deze afspraken, berichtte cliënt mij als volgt: `Nadat wij onenigheid kregen op 30-07-2022 en [appellant] mij en het personeel in de zaak negatief behandelde hebben we besloten een vakantie in te lassen t/m 21 augustus. [appellant] en ik zouden dan nadenken over hoe we verder zouden gaan of niet. De onenigheid begon o.a. toen dhr. [appellant] kwam met een brief van de belastingdienst van zijn Inkomstenbelasting en hij vond dat ik de helft van zijn inkomstenbelasting moest betalen zonder reden. Ik gaf aan dat dit niet mijn kosten waren echter hield hij vol van wel en bedreigde hij mij dat als ik niet betaal er consequenties aan vast zaten. Echter kwamen wij tot conclusie na bevestiging van de boekhouder dat dhr. [appellant] hier fout zat en dat hij dit zelf moet betalen. En kwamen we ook achter dat hij € 37.752,33 alleen via de bank heeft overgemaakt aan zijn eigen bedrijf [bedrijf 1] en nog velen duizenden euro's contant geld opnam in naam voor kosten aan [bedrijf 1]. Echter heeft hij nooit facturen aangeleverd aan de boekhouder waardoor onze inkomstenbelastingen hoger uitvielen en ook omzetbelastingen omdat wij heel veel BTW niet konden afschrijven omdat [appellant] de betalingen had opgenomen zonder facturen aan te leveren en tot heden heeft hij geen facturen aangeleverd aan mij en de boekhouder. (…) Op 22 augustus kwamen we tot een akkoord dat ik de Heer [appellant] uitkoop voor een bedrag van € 49.000. Ik zou hem € 30.000 per direct overhandigen hierna zou ik hem nog € 19.000 overhandigen in 19 termijnen van € 1.000 t/m maart 2024. Tot het einde van de 19 termijnen zou ik € 15 per uur rekenen voor mijn arbeid. Na aftrek van alle andere kosten en mijn arbeid zouden we de overgebleven winst 50/50 verdelen. Na 19 termijnen van € 1.000 en 50 % van de winst na aftrek van alle kosten inclusief mijn arbeid zou de heer [appellant] zich uitschrijven in maart 2024 en ik zou alleen verder gaan. (…) Ik wou dit allemaal bij een notaris vastleggen echter zag hij hiervan af en zei dat hij zich aan zijn woord zou houden. Echter heb ik nog verder daarna aangedrongen om het toch vast te leggen bij een notaris hij deed hierover moeilijk en zijn antwoord achter mijn rug was de brief (…) vol met leugens (…).'
Voor zover ooit geoordeeld zou worden dat er (nog) geen sprake is van overeenstemming tussen partijen, wordt de VOF ex artikel 7A:1683 sub 3 BW hierbij opgezegd met onmiddellijke ingang gelet op de onwerkbare situatie die is ontstaan, (…) In dat kader zal cliënt tevens verzoeken dat hij de VOF mag voortzetten nu het bestaan van de VOF daarmee het meest is gediend. Immers onderhoudt cliënt alle contacten met alle stakeholders, waaronder het personeel dat zelfs niet eens voor uw cliënt wil werken.
Daarbij komt ook dat uw cliënt meerdere ondernemingen heeft en dat de bakkerij voor cliënt de enige bron van inkomsten is, zodat het ook alleszins redelijk is dat de VOF aan cliënt wordt toebedeeld. En verder geldt dat uw cliënt op geen enkele wijze betrokken is bij de dagelijkse gang van zaken. (…)”
Bij brief van 10 mei 2023 van zijn toenmalige advocaat schreef [appellant] onder meer als volgt:
“De heer [naam 2], vader van uw cliënt, is vanaf 1 december 2019 werkzaam bij [naam vof] op grond van een oproepovereenkomst. Via die weg is de heer [appellant] in contact gekomen met uw cliënt, de heer [verweerder]. Hoewel de heer [appellant] de bedoeling had dat uw cliënt `slechts' als bedrijfsleider bij [naam vof] te werk zou gaan, is op initiatief en aandringen van uw cliënt de gang naar de Kamer van Koophandel gemaakt. De heer [appellant] ontbeert juridische kennis, heeft onvoldoende doorgevraagd bij de KvK en heeft vervolgens zijn handtekening onder het inschrijfformulier gezet. (…) Gezien de gelijkwaardigheid van de vennoten zal op basis van eenstemmigheid [naam vof]
V.O.F. moeten worden bestuurd. Aangezien de heer [appellant] het merendeel van de tijd in zijn winkel in Dordrecht staat, betekent dit feitelijk dat uw cliënt zorgt draagt voor in- en verkoop en leiding geeft aan het personeel.
Het is juist dat de heer [appellant] [naam vof] af en toe, maar wel regelmatig bezoekt. Dit is gezien de situatie geen ongebruikelijke gang van zaken en zou dan ook niet tot een onwerkbare situatie met het aanwezige personeel moeten leiden. Voordat uw cliënt vennoot is geworden was immer sprake van een vergelijkbare situatie maar dan met de heer [naam 1] die dagelijks in [naam vof] werkzaam was. (…) De heer [appellant] kan dan ook niet tot een andere conclusie komen dan dat uw cliënt om hem moverende redenen het bij [naam vof] aanwezige personeel tegen hem opzet. (…) Ten onrechte wordt gesteld dat op 22 augustus 2022 partijen overeengekomen zouden zijn dat met betaling van een bedrag van EUR 49.000,00 uw cliënt de onderneming [naam vof] zou kopen. Het had voor de hand gelegen dat indien partijen een koopovereenkomst gesloten zouden hebben dit ook schriftelijk bevestigd zou zijn.
Partijen hebben echter slechts de bedoeling gehad dat de heer [verweerder] zich met het bedrag van EUR 49.000,00 zou inkopen in de vennootschap (…) Het had gezien het belang voor de hand gelegen dit schriftelijk over te komen hetgeen niet is geschied. (…)
Ten onrechte meent uw cliënt dat het bestaan van de VOF het meest is gediend indien hij de onderneming voortzet en dat dat alleszins redelijk zou zijn. Nu uw cliënt op oneigenlijke gronden meent dat tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten zal dat een van de overtuigende tegenargumenten zijn waarom de vof juist niet door uw cliënt zou moeten worden voortgezet. (…)
In mijn brief van 7 april 2023 is voldoende uiteengezet dat de oorzaak van het einde van de VOF bij de heer [verweerder] is gelegen zodat de heer [appellant] degene is die redelijkerwijs de onderneming zou moeten voortzetten. (…)”
[verweerder] is nogmaals verzocht om binnen drie dagen te laten weten of hij instemt met de beëindiging, waarbij is opgemerkt dat als hij dat niet doet [appellant] zich genoodzaakt ziet [verweerder] in rechte te betrekken.