Op 10 juli 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek tot proceskostenveroordeling na de intrekking van een hoger beroep door belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 juni 2023. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Op 23 mei 2024 trok de belanghebbende het hoger beroep in en verzocht het Hof om de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag te veroordelen in de proceskosten. De Heffingsambtenaar heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de proceskostenvergoeding.
Het Hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep plaatsvond omdat de Heffingsambtenaar tegemoet was gekomen aan de belanghebbende. Het Hof heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen, waarbij de kosten voor de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep zijn vastgesteld op € 1.030. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor rechtsbijstand en griffierechten die aan de belanghebbende moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
De beslissing van het Hof houdt in dat de Heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak is vastgesteld door een meervoudige kamer van het Gerechtshof en is op 10 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.