ECLI:NL:GHDHA:2024:1159

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
200.340.139/01 en 200.341.529/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 2 april 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 28 maart 2024, waarin machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De vader heeft op 30 mei 2024 eveneens hoger beroep ingesteld tegen dezelfde beschikking. Beide ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen.

De moeder stelt dat de gronden voor uithuisplaatsing niet aanwezig zijn en verzoekt om terugplaatsing van de minderjarige bij haar familie. De vader betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en vraagt om benoeming van een bijzondere curator. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, verzet zich tegen de verzoeken van de ouders en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De ouders hebben beiden een problematische geschiedenis en de minderjarige heeft ernstige hechtingsproblematiek en trauma's opgelopen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst de verzoeken van de ouders af. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, die rust, structuur en hulpverlening nodig heeft voor een gezonde ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummers : 200.340.139/01 en 200.341.529/01
zaaknummers rechtbank : C/09/663091 / JE RK 24-473 en C/09/663700 / JE RK 24-561
beschikking van de meervoudige kamer van 26 juni 2024
inzake
in de zaak met zaaknummer 200.340.139/01
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.G. Nieman te Leiden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
in de zaak met zaaknummer 200.341.529/01
[de vader] ,
verzoeker in hoger beroep,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.G. Nieman te Leiden
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 28 maart 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.340.139/01
2.1
De moeder is op 2 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 16 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Van de zijde van de moeder zijn op 16 april 2024 en 27 mei 2024 e-mails met bijlage bij het hof ingekomen.
In de zaak met zaaknummer 200.341.529/01
2.4
De vader is op 30 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
In beide zaken
2.5
De raad heeft het hof bij brief van 24 mei 2024 bericht niet ter zitting vertegenwoordigd te zullen zijn.
2.6
De zaken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 31 mei 2024. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
Bijzondere toegang is verleend aan de heer [grootvader] , grootvader moederszijde.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De vader heeft de minderjarige erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
3.4
Bij beschikking van 13 september 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 13 september 2022.
3.5
Bij beschikking van 31 juli 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van 31 juli 2023 tot 11 augustus 2023.
3.6
De minderjarige is op 31 juli 2023 met spoed uithuisgeplaatst en geplaatst in een pleeggezin, alwaar hij tot 6 januari 2024 verbleef.
3.7
Bij beschikking van 9 augustus 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling) voor de duur van 11 augustus 2023 tot 31 oktober 2023.
3.8
Bij beschikking van 30 oktober 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van 31 oktober 2023 tot 31 oktober 2024 en is machtiging verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 31 oktober 2023 tot 31 juli 2024.
3.9
Bij (tussen)beschikking van 5 januari 2024 heeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 5 januari 2024 tot 19 januari 2024. De beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden.
3.1
Bij beschikking van 18 januari 2024 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is, voor zover in dit hoger beroep van belang, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 19 januari 2024 tot 31 juli 2024 en bepaald dat het gezag over de minderjarige, voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling, wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling tot 15 februari 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 maart 2024 tot 28 juni 2024. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen.
4.2
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing.
4.3
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 maart 2024 tot 28 juni 2024 af te wijzen, waarbij het de bedoeling van de moeder is dat plaatsing bij haar familie plaatsvindt, met uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beschikking van het hof.
4.4
De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (ambtshalve) een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te benoemen, bij voorkeur mevrouw Van Teijlingen, en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de gecertificeerde instelling gemachtigd is de minderjarige uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en dit verzoek alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader om het verzoek tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor een kortere periode en intussen onderzoek te laten doen naar de minderjarige en zijn perspectief, bijvoorbeeld door een kinderpsycholoog of het NIFP.
4.5
De gecertificeerde instelling verweert zich tegen de verzoeken en verzoekt het hof om het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel evenals het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder niet aanwezig zijn. De moeder wil dat de uithuisplaatsing van de minderjarige wordt beëindigd en dat hij bij haar teruggeplaatst wordt, zij het dat dit dan bij haar familie plaatsvindt. Tijdens het verblijf van de minderjarige in een gezinshuis zou zijn gebleken dat hij baat heeft bij veel beweging in de natuur en dat hij ervan geniet om met andere kinderen en vooral dieren te zijn. Daarnaast zou hij baat hebben bij structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Omdat geen beschikbare plek in een gezinshuis kon worden gevonden, is hij aangemeld bij een zorgboerderij. Onduidelijk is waarom de optie van een plaatsing bij de familie van de moeder niet is onderzocht. De minderjarige zou dan ook een zorgboerderij kunnen bezoeken in de vorm van dagbesteding en/of daar met regelmaat logeren. De familie van de moeder is vanaf de geboorte van de minderjarige bij hem betrokken en hij heeft daar ook gewoond. Zij zijn in staat om de minderjarige een trauma-sensitieve opvoeding te geven en staan open voor hulpverlening. Van spanningen met de vader is geen sprake meer.
5.2
De vader stelt dat onvoldoende is gebleken van de noodzaak tot uithuisplaatsing van de minderjarige. De vader wijst op artikelen van het IVRK en EVRM en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De minderjarige is beter af bij de vader die zijn hele leventje al voor hem heeft gezorgd. De vader heeft destijds hulp gevraagd, omdat hij tijdelijk de zorg voor de minderjarige niet aan kon. Inmiddels gaat het stukken beter met de vader. Er zijn ook geen spanningen meer met de familieleden van de moeder. De vader heeft een stabiele relatie met een vrouw die zelf ook kinderen heeft. Bovendien is de vader bereid om alle hulpverlening te aanvaarden. Dat het steeds slechter gaat met de minderjarige, dat hij weer in zijn broek plast en niet naar school gaat, acht de vader zeer zorgelijk. Ook het feit dat de minderjarige op een derde locatie is geplaatst binnen een tijdsbestek van vijf maanden en verstoken was van contact met zijn ouders acht de vader schadelijk. Het contact tussen de vader en de minderjarige is pas op 25 april 2024 hersteld. De bezoeken gaan goed. Slechts een keer heeft de vader het bezoek na een half uur afgebroken, omdat hij emotioneel werd over uitspraken van de minderjarige, waaruit de vader opmaakte dat de minderjarige mogelijk gediscrimineerd wordt. De vader moet passende bijstand worden geboden ter ondersteuning van zijn opvoedvaardigheden en de gecertificeerde instelling dient te werken aan hereniging van ouder en kind. Er moet diagnostiek komen om duidelijkheid te verkrijgen over het perspectief van de minderjarige.
5.3
De gecertificeerde instelling stelt dat de minderjarige eerst in een crisispleeggezin is geplaatst, maar dat met spoed een andere plek moest worden gevonden omdat het pleeggezin de zorg voor de minderjarige niet langer aankon. Vervolgens is de minderjarige overgeplaatst naar een gezinsgerichte voorziening waar hij maximaal twaalf weken kon verblijven. Het vinden van een vervolgplek voor de minderjarige in de regio van de ouders is lastig gebleken. De minderjarige is langdurig blootgesteld aan de strijd tussen de vader en de familie van de moeder. Dit is van grote invloed geweest op de minderjarige, die hierdoor in een loyaliteitsconflict is terechtgekomen. De gecertificeerde instelling heeft de minderjarige aangemeld voor traumatherapie. De minderjarige stelt vanuit zichzelf geen vragen over de moeder of de grootouders moederszijde. De strijd tussen de familie van de moeder en de vader heeft uiteindelijk tot de uithuisplaatsing geleid, omdat de vader zonder de hulp van de grootouders niet de zorg voor de minderjarige aankon. De vader heeft de minderjarige geslagen en sprak hem niet op kindniveau aan. De ouders wensten niet in contact te treden met de gecertificeerde instelling waardoor contactherstel lange tijd is uitgebleven. Inmiddels is het contact tussen de vader en de minderjarige hersteld.
5.4
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op de juiste gronden tot zijn oordeel is gekomen. Het hof neemt de gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne. In hoger beroep is niet van feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel leiden. Uit de overgelegde stukken, waaronder het raadsrapport van 20 oktober 2023 en het plan van aanpak van de gecertificeerde instelling van 26 maart 2024, blijkt dat de minderjarige een lief, intelligent en enthousiast jongetje is van zes jaar oud die in zijn jonge leven al heel veel heeft meegemaakt. De moeder is door haar psychiatrische problematiek nooit in staat geweest om voor de minderjarige te zorgen. Door langdurige opnames vanwege psychoses en alcoholverslaving is zij grotendeels uit het leven van de minderjarige verdwenen. Omgang tussen de minderjarige en de moeder kon enkel begeleid plaatsvinden. De vader heeft de zorg voor de minderjarige op zich genomen. De minderjarige was in de weekenden bij de grootouders moederszijde en van januari tot en met mei 2023 doordeweeks bij hen en in het weekend bij de vader. De vader heeft jarenlang ondersteuning gekregen vanuit [zorginstelling] , die mensen ondersteunt met een (licht) verstandelijke beperking. De vader heeft een belast verleden en toen er ruzie ontstond met de grootouders over het niet nakomen van de afspraken over de omgang tussen de moeder en de minderjarige, kwam hij alleen te staan voor de zorg voor de minderjarige. De vader raakte overbelast en verloor zijn baan. Hij sloeg en strafte de minderjarige, belastte hem met zijn zorgen en zag hem als de oorzaak van het verlies van zijn baan. Hij heeft toen hulp gezocht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin, omdat hij bang was de minderjarige iets aan te doen. De minderjarige kon enkel naar school met 1op1 begeleiding vanwege zijn zorgelijke gedrag. Hij sloeg, beet, schopte en schreeuwde naar andere kinderen en leerkrachten en kwam niet aan leren toe. Hij is met spoed uit huis geplaatst. Hoewel de wisselingen van pleeggezin, gezinshuis en nu de zorgboerderij verre van ideaal zijn geweest, is het hof met de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is. Voordat sprake kan zijn van terugplaatsing van de minderjarige bij de vader, of eventueel (deels bij) de familie van de moeder, dient onderzoek te worden gedaan naar de thuissituatie. Het hof is van oordeel dat de minderjarige zeer ernstig in zijn ontwikkeling is bedreigd aldaar. Onweersproken is dat de vader de minderjarige sloeg en dat hij moeilijk affectie kon tonen voor de minderjarige. Daarbij is de minderjarige langdurig blootgesteld aan de stress en de spanning vanwege de strijd tussen de vader, de moeder en haar familie. De minderjarige kampt met trauma’s en vertoont tekenen van hechtingsproblematiek. De gevolgen die dit voor de ontwikkeling van de minderjarige heeft gehad zullen moeten worden achterhaald. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting verklaard dat per direct kan worden gestart met diagnostiek en vervolgens behandeling van de minderjarige, maar dient daarvoor toestemming te verkrijgen van de ouders. Het hof gaat ervan uit dat de ouders deze toestemming in het belang van de minderjarige per omgaande verlenen. Zonder diagnostiek en behandeling van de minderjarige en een perspectiefonderzoek bij de ouders, kan geen sprake zijn van terugplaatsing. Duidelijk zal moeten worden of het netwerk het belang van de minderjarige structureel voorop kan stellen. De minderjarige is te beschadigd om daarin enig risico te nemen. Hij dient rust en structuur te hebben en hulpverlening om aan een gezonde ontwikkeling toe te komen en onder meer weer naar school te kunnen gaan.
5.5
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog altijd noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding en tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Voor het benoemen van een bijzondere curator ziet het hof in deze geen aanleiding. Het hof zal de bestreden beschikking ook in zoverre bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.E. Sutorius-van Hees en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 26 juni 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.