ECLI:NL:GHDHA:2024:1157

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
200.338.851/01 en 200.340.450/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtmatigheidstoets machtiging uithuisplaatsing en verzoek tot benoeming bijzondere curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige en de benoeming van een bijzondere curator. De moeder en de vader van de minderjarige zijn in hoger beroep gekomen van de beslissingen van de rechtbank, die machtigingen tot uithuisplaatsing hebben verleend. De moeder verzoekt om de bestreden beschikkingen te vernietigen en de uithuisplaatsing te beëindigen, terwijl de vader een bijzondere curator wil laten benoemen. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de problematiek van de ouders en de noodzaak van de uithuisplaatsing. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend, gezien de problematiek van de ouders en de ontwikkeling van de minderjarige. De vader's verzoek om een bijzondere curator te benoemen wordt afgewezen, omdat er geen belangenstrijd is aangetoond. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikkingen van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummers : 200.338.851/01 en 200.340.450/01
zaakgegevens rechtbank : C/09/659418 / JE RK 24-26
beschikking van de meervoudige kamer van 26 juni 2024
inzake
in de zaak met zaaknummer 200.338.851/01
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.G. Nieman te Leiden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
in de zaak met zaaknummer 200.340.450/01
[de vader] ,
verzoeker in hoger beroep,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.G. Nieman te Leiden
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 5 en 18 januari 2024, uitgesproken onder voormelde zaakgegevens (hierna ook te noemen: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.338.851/01
2.1
De moeder is op 12 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 11 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Van de zijde van de moeder zijn op 16 april 2024 en 21 mei 2024 e-mails met bijlagen bij het hof ingekomen.
In de zaak met zaaknummer 200.340.450/01
2.4
De vader is op 4 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.5
De gecertificeerde instelling heeft op 24 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
In beide zaken
2.6
De zaken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 31 mei 2024. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
Bijzondere toegang is verleend aan de heer [naam] , grootvader moederszijde.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De vader heeft de minderjarige erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
3.4
Bij beschikking van 13 september 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 13 september 2022.
3.5
Bij beschikking van 31 juli 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van 31 juli 2023 tot 11 augustus 2023.
3.6
De minderjarige is op 31 juli 2023 met spoed uithuisgeplaatst en geplaatst in een pleeggezin, waar hij tot 6 januari 2024 verbleef.
3.7
Bij beschikking van 9 augustus 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling) voor de duur van 11 augustus 2023 tot 31 oktober 2023.
3.8
Bij beschikking van 30 oktober 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van 31 oktober 2023 tot 31 oktober 2024 en is machtiging verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 31 oktober 2023 tot 31 juli 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij voormelde (tussen)beschikking van 5 januari 2024 heeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 5 januari 2024 tot 19 januari 2024. De beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden.
4.2
Bij de beschikking van 18 januari 2024 heeft de kinderrechter, voor zover in dit hoger beroep van belang, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 19 januari 2024 tot 31 juli 2024 en bepaald dat het gezag over de minderjarige, voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling, wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling tot 15 februari 2024.
4.3
De ouders zijn het niet eens met deze beslissingen.
4.4
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikkingen (gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening met ingang van respectievelijk 5 januari 2024 tot 19 januari 2024 en met ingang van 19 januari 2024 tot 31 juli 2024, af te wijzen waarbij het de bedoeling van de moeder is dat plaatsing bij haar familie plaatsvindt.
Subsidiair verzoekt de moeder het hof om het verzoek tot verlening van een machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening toe te wijzen voor de duur van maximaal drie maanden.
Voorwaardelijk/voor zover het verzoek tot verlening van een machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening wordt afgewezen, verzoekt de moeder het hof om het verzoek om toekenning van gedeeltelijke uitoefening gezag (aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling) aan de gecertificeerde instelling, af te wijzen,
met uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beschikking.
4.5
De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (ambtshalve) een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te benoemen, bij voorkeur mevrouw Van Teijlingen, en de bestreden beschikkingen te vernietigen voor zover de gecertificeerde instelling daarbij gemachtigd is de minderjarige (op diverse locaties) uit huis te plaatsen en de verzoeken alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader om het verzoek tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor een kortere periode en intussen onderzoek te laten doen naar de minderjarige en zijn perspectief, bijvoorbeeld door een kinderpsycholoog of het NIFP.
4.6
De gecertificeerde instelling verweert zich tegen de verzoeken en verzoekt het hof om het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel evenals het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Machtiging tot uithuisplaatsing
5.1
De moeder stelt dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarige niet aanwezig zijn. Sinds de uithuisplaatsing van de minderjarige gaat het veel slechter met hem, zodanig dat hij niet kon blijven in het pleeggezin. De moeder acht het in het belang van de minderjarige dat hij weer bij haar vader en stiefmoeder komt wonen, dan wel bij haar broer. Hoewel het beter met de moeder gaat, begrijpt zij dat de minderjarige op dit moment niet bij haar kan wonen. Grootouders moederszijde hebben altijd een belangrijke rol in het leven van de minderjarige gespeeld. Zij zijn in staat om hem de trauma-sensitieve opvoeding te geven die hij nodig heeft. Van spanningen tussen de vader en de familie van de moeder is geen sprake meer. Uit niets blijkt dat onderzoek heeft plaatsgehad naar plaatsing bij de familie van de moeder. Als het verzoek tot verlening van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening wordt afgewezen, dient het verzoek om toekenning van gedeeltelijke uitoefening van het gezag ten behoeve van de aanmelding bij een onderwijsinstelling eveneens te worden afgewezen. De minderjarige zal dan weer naar zijn oude school kunnen gaan.
5.2
De vader heeft ter zitting zijn hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige ingetrokken, zodat het hof hier niet meer over hoeft te beslissen.
5.3
De gecertificeerde instelling is van mening dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zijzelf stelt dat de minderjarige op dit moment niet bij haar kan wonen. Hiermee bevestigt de moeder de grond voor de uithuisplaatsing. Zij heeft dan ook geen belang bij haar hoger beroep. Hoger beroep leent zich niet voor het enkel bezwaar maken tegen de accommodatie waar de uithuisplaatsing ten uitvoer wordt gelegd. Plaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening was noodzakelijk, omdat het pleeggezin de zorg voor de minderjarige niet langer aan kon. De opvoed- en ondersteuningsbehoefte van de minderjarige overstijgen ernstig de mogelijkheden van een pleeggezin. De gecertificeerde instelling heeft daarom gekozen voor overplaatsing naar een gezinsgerichte voorziening om de minderjarige de noodzakelijk rust, structuur en voorspelbaarheid te kunnen bieden. Een verblijfplek met vaste, professionele opvoeders die continu beschikbaar zijn, is passend voor de problematiek van de minderjarige. Aangezien de ouders geen toestemming gaven voor inschrijving van de minderjarige op een nieuwe school was het noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling dit kon doen. Uit het raadsonderzoek blijkt dat er al geruime tijd zorgen waren over de minderjarige, ook ten tijde dat hij bij de vader verbleef. De moeder heeft zelf gesteld dat de minderjarige geslagen werd door de vader en diverse vriendinnen van de vader mama moest noemen en dat de moeder aan de kant werd geschoven. Ook school maakte zich zorgen over de minderjarige. De minderjarige is langdurig blootgesteld aan de strijd tussen de vader en de familie van de moeder en is hierdoor in een loyaliteitsconflict gekomen. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de minderjarige niet langer werd opgevangen door de grootouders, de vader de volledige zorg moest dragen en de minderjarige met spoed uit huis is geplaatst. De gecertificeerde instelling heeft de minderjarige aangemeld voor traumatherapie. De ouders wensen niet in contact te treden met de gecertificeerde instelling waardoor contactherstel met de minderjarige uitblijft.
5.4
Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep is gebleken dat de minderjarige op 28 maart 2024 is overgeplaatst naar een zorgboerderij. Ten einde dit te bewerkstelligen heeft de gecertificeerde instelling een nieuw verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige ingediend, welk verzoek op 28 maart 2024 ter zitting van de rechtbank is behandeld. Op dezelfde dag heeft de kinderrechter in de rechtbank daarover uitspraak gedaan. De geldigheid van de bestreden machtiging uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening is daarmee komen te vervallen. Het hof zal desondanks op verzoek van de (advocaat van) de moeder overgaan tot de beoordeling van de rechtmatigheid van de twee bij de bestreden beschikkingen verleende machtigingen tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening vanaf 5 januari 2024. Het hof acht de moeder in zoverre ontvankelijk nu ter zitting is gebleken dat zij wil dat de uithuisplaatsing beëindigd wordt en de minderjarige bij haar teruggeplaatst wordt, waarbij haar vader en stiefmoeder of haar broer dan de zorg voor de minderjarige (grotendeels) op zich nemen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een gezinsgerichte voorziening heeft verleend. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat bij de ouders sprake is van persoonlijke problematiek. Zij hebben beiden een belaste voorgeschiedenis. De moeder kampt met psychiatrische en verslavingsproblematiek en niet gebleken is dat zij de zorg voor de minderjarige thans op zich kan nemen. De vader is overbelast geraakt en heeft hulp gezocht, omdat hij niet langer de zorg voor de minderjarige aan kon en bang was dat hij hem iets aan zou doen. Daarbij vormde de onderlinge strijd tussen de ouders een bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige. Hij heeft hier langdurig getuige van moeten zijn en kampt met zodanige gedragsproblemen dat hij niet meer naar school kon en het de draagkracht van het pleeggezin te boven ging. Hierdoor was plaatsing in een gezinshuis noodzakelijk. Door de uithuisplaatsing van de minderjarige is hij onttrokken aan de strijd tussen de ouders en de vader en de familie van de moeder en krijgt hij de zorg en rust die hij nodig heeft.
5.6
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven en zal deze dan ook bekrachtigen.
Bijzondere curator
5.7
De vader stelt dat de minderjarige binnen vijf maanden op een derde geheime locatie is geplaatst, zonder dat er enige vorm van contact is tussen de vader, de moeder en de familie en de minderjarige. Dit is zeer schadelijk en traumatiserend voor de minderjarige. Dat het steeds slechter gaat met de minderjarige, hij weer in zijn broek plast en niet naar school gaat, acht de vader zeer zorgelijk. De gecertificeerde instelling onderneemt geen dan wel nauwelijks stappen richting hereniging van de minderjarige met zijn ouders. Het geplande bezoek op 23 maart 2024 is afgeblazen omdat de gezinshuisouders de minderjarige niet konden brengen. Dat het gezinshuis een crisisplaatsing was, is ook nooit gemeld door de gecertificeerde instelling. De vader voelt zich buitenspel gezet. Er moet contactherstel en diagnostiek komen. De bestreden beschikkingen zijn onvoldoende gemotiveerd en ondeugdelijk onderbouwd. De minderjarige heeft volgens de vader recht op ondersteuning en deze wordt onvoldoende geboden door de gecertificeerde instelling. De vader verzoekt het hof dan ook om een bijzondere curator te benoemen.
5.8
De gecertificeerde instelling stelt dat de vader in het begin van de kinderbeschermings-maatregelen in geen enkel opzicht openstond voor de inzet van de gecertificeerde instelling dan wel verdere hulpverlening. Het lukte lange tijd niet om met de vader in gesprek te komen. Er is op veel verschillende momenten geprobeerd om de vader telefonisch en schriftelijk te bereiken om hem te kunnen betrekken bij belangrijke zaken rondom de minderjarige, zoals contactherstel en schoolinschrijving. Van een belangenstrijd tussen de minderjarige en de gezaghebbende ouders is geen sprake. De gecertificeerde instelling betwist uitdrukkelijk dat een bijzondere curator kan worden benoemd wanneer sprake is van een belangenstrijd met de jeugdbeschermer.
5.9
Het hof zal het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator afwijzen. Ingevolge artikel 1:250 BW kan de kinderrechter een bijzondere curator benoemen om een minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De kinderrechter kan dit doen als - in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van een minderjarige - de belangen van (één van) de met het gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. Niet gebleken is dat van een zodanige strijd in het geval van de minderjarige sprake is. De nieuwe jeugdbeschermers die zijn aangesteld, hebben voortvarend ingezet op samenwerking met de ouders en het contactherstel tussen de minderjarige en de ouders. Het is nog niet gelukt om dit te bewerkstelligen met de moeder, maar tussen de vader en de minderjarige heeft al contact plaatsgehad en dit zal wekelijks op de maandagen worden voortgezet. Voorts zal per direct psychodiagnostisch onderzoek bij de minderjarige en perspectief onderzoek bij de ouders worden gedaan, zodra de ouders hiervoor toestemming hebben verleend. Het hof gaat ervan uit dat de ouders de noodzakelijke toestemming met de grootst mogelijk spoed zullen verlenen, zodat de onderzoeken zo spoedig mogelijk kunnen worden gestart. Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om tot benoeming van een bijzondere curator over te gaan en zal het verzoek van de vader afwijzen.
5.1
Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 5 januari 2024 en 18 januari 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.E. Sutorius-van Hees en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 26 juni 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.