6.3Het hof is, evenals als de kantonrechter, van oordeel dat [vertegenwoordiger verweerster] niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht en wel om de volgende redenen.
6.3.1Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake was van een omvangrijk en complex juridisch dossier betreffende partneralimentatie en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. Dit wordt door [apellante] ook niet daadwerkelijk bestreden. Verder heeft [vertegenwoordiger verweerster] voldoende – met voorbeelden - onderbouwd dat zij meer tijd dan gebruikelijk nodig heeft gehad voor haar werkzaamheden door de wisselende standpunten die [apellante] innam over de juridische geschilpunten, de diverse verzoeken tot wijziging van de stukken en de discussies over de wijze van procesvoering. Zo moesten van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep dat bij het gerechtshof Amsterdam is ingediend (minstens) vier concepten worden opgesteld. Vast staat dat [vertegenwoordiger verweerster] tezamen met [apellante] gedurende een negen uren durende bespreking het concept geheel met [apellante] heeft doorgenomen en dit in aanwezigheid van [apellante] op haar computer heeft aangepast volgens de wensen van [apellante] . Dit komt voor als een excessief lang durende bespreking. Dat deze bespreking zo lang duurde door toedoen van [vertegenwoordiger verweerster] is door [vertegenwoordiger verweerster] betwist en door [apellante] verder niet onderbouwd. Het hof passeert dan ook het aanbod van [apellante] , wat daar verder van zij, om een geluidsopname (alsnog) in het geding te brengen. Het standpunt van [apellante] dat de concepten steeds opnieuw moesten worden opgesteld omdat deze niet strookten met wat eerder tussen partijen was besproken, heeft zij – in het licht van de betwisting van deze gang van zaken door [verweerster] – onvoldoende onderbouwd. Uit niets blijkt immers dat een en ander tevoren daadwerkelijk anders was besproken dan dat zij achteraf stelt. [vertegenwoordiger verweerster] heeft daarnaast, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, [apellante] ook meerdere keren gewezen op haar hoge uurtarief in verhouding tot enkele eenvoudige opdrachten die [apellante] door haar wenste te zien uitgevoerd, zoals het zwartlakken van bankrekeningen. De visie van [apellante] dat het aantal door [vertegenwoordiger verweerster] bestede uren (beduidend) minder had kunnen zijn en daarmee de kosten lager, deelt het hof dan ook niet.
6.3.2Verder blijkt op geen enkele wijze dat [vertegenwoordiger verweerster] onvoldoende deskundig is op haar vakgebied. De verwijten van [apellante] op dit punt treffen dan ook geen doel. Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van het hof niet anders dan dat [vertegenwoordiger verweerster] in voldoende mate beschikt over de vereiste juridische kennis en inzicht op het gebied van het echtscheidingsrecht. Evenmin is het hof gebleken dat [vertegenwoordiger verweerster] onvoldoende zorgvuldig of voortvarend te werk is gegaan. Ook in de lange lijst met klachten die [apellante] heeft overgelegd, ziet het hof onvoldoende concrete voorbeelden van beroepsfouten die door [vertegenwoordiger verweerster] zouden zijn gemaakt. Daarbij tekent het hof in zijn algemeenheid nog aan dat niet ondenkbaar is dat in een opgesteld stuk weleens een foutje kan sluipen dat wellicht voorkomen had kunnen worden, maar dat dit nog geen wanprestatie oplevert.
6.3.3Het hof heeft dan ook niet kunnen constateren dat de concepten die [vertegenwoordiger verweerster] op heeft gesteld ondermaats waren, zoals [apellante] stelt. [vertegenwoordiger verweerster] heeft ook steeds tijdig de stukken met [apellante] besproken en tijdig ingediend bij de rechterlijke instanties. Aan de klacht van [apellante] , dat zij de definitieve versie van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep zoals dat is ingediend bij het hof Amsterdam niet meer heeft gezien, gaat het hof voorbij. Immers, [vertegenwoordiger verweerster] heeft tijdig, zij het uiteindelijk kort voor 0.00 uur, het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep bij het hof Amsterdam ingediend nadat diverse concepten over en weer waren gegaan en er een zeer uitgebreide bespreking had plaatsgevonden daarover op het kantoor van [vertegenwoordiger verweerster] . In die omstandigheden kon naar het oordeel van het hof niet meer van [vertegenwoordiger verweerster] worden verwacht dat zij deze definitieve versie nogmaals aan [apellante] voor zou leggen alvorens deze in te dienen; sterker nog, als zij dat wel had gedaan, zou zij daardoor in strijd met het belang van [apellante] zich niet aan een termijn hebben gehouden voor het instellen van incidenteel hoger beroep.
6.3.4Dat van een onheuse bejegening door [vertegenwoordiger verweerster] jegens [apellante] sprake is heeft het hof evenmin kunnen vaststellen. Uit de door [apellante] vermelde citaten blijkt dat naar het oordeel van het hof in ieder geval nog niet zonder meer. Het ligt op de weg van een advocaat om, zeker in een familierechtelijke zaak, met een kritische blik de door een partij naar voren gebrachte stellingen en de aangebrachte onderbouwing te beoordelen op hun juridische merites, de mogelijke kans van slagen, de eventuele proceskosten, en de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken. Dat betekent dat [vertegenwoordiger verweerster] terecht de risico’s van onder meer het verrekenbeding en de kans van slagen van het algemene bewijsaanbod met [apellante] heeft besproken. Weliswaar kan aan [apellante] worden toegegeven dat [vertegenwoordiger verweerster] – evenals overigens [apellante] zelf – (na verloop van tijd) direct is geweest in de onderlinge communicatie, maar niet dat zij [apellante] onheus heeft bejegend. Net als de kantonrechter is het hof overigens van oordeel dat een eventuele onheuse bejegening, als daarvan wel sprake zou zijn geweest, op zich niet tot gevolg heeft dat de door [verweerster] gedane declaraties niet meer behoeven te worden betaald.
6.3.5Anders dan [apellante] betoogt, heeft [vertegenwoordiger verweerster] tijdig besproken dat zij van plan was om zich te onttrekken als advocaat en levert die onttrekking geen wanprestatie op. Het besluit van [vertegenwoordiger verweerster] om de opdracht neer te leggen en zich uit de zaak terug te trekken, is in het licht van de omstandigheden niet ongerechtvaardigd. De onderlinge verhoudingen tussen [apellante] en [vertegenwoordiger verweerster] waren sterk verslechterd. [apellante] klaagde bij voortduring over de juridische deskundigheid van [vertegenwoordiger verweerster] en stelde haar kwaliteiten en wijze van procederen veelvuldig ter discussie. Aldus was sprake van een ernstige vertrouwensbreuk. Het was ook [apellante] die, zo blijkt uit de overgelegde e-mailwisseling, in gesprek wenste te gaan met [vertegenwoordiger verweerster] over de samenwerking en de facturering. [apellante] weigerde dit gesprek echter plaats te laten vinden op het kantoor van [vertegenwoordiger verweerster] , en persisteerde dat het gesprek op neutraal terrein moest plaatsvinden. Naar aanleiding van dit verzoek hebben [apellante] en [vertegenwoordiger verweerster] op 27 januari 2022 online met elkaar gesproken. Tijdens dit gesprek heeft [vertegenwoordiger verweerster] kenbaar gemaakt dat zij niet langer de belangen van [apellante] kon behartigen vanwege de onwerkbare situatie door het verschil van mening over de wijze waarop de opdracht moest worden uitgevoerd. [vertegenwoordiger verweerster] heeft dit gesprek schriftelijk per e-mail bevestigd op 1 februari 2022. Van een ontoelaatbare ‘contractbreuk’, zoals [apellante] stelt, is dan ook geen sprake, temeer omdat het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, al was ingediend. Het hof passeert het standpunt van [apellante] dat geen sprake is geweest van een fair trial op grond van artikel 6 EVRM, nu deze stelling niet is onderbouwd en daarvan ook voorts in het geheel niet is gebleken.
6.3.6Verder heeft [apellante] in haar brief van 19 januari 2024 betoogd dat [vertegenwoordiger verweerster] wanprestatie heeft geleverd door onjuiste juridische adviezen te geven over de bankrekeningen bij Dexia en de pensioenen in het buitenland. Zij verwijst daarbij naar productie E. Het hof gaat aan dit betoogt reeds voorbij nu het in strijd met de tweeconclusieregel, en dus niet tijdig, is aangevoerd. Ten overvloede merkt het hof nog op dat wat [apellante] hier stelt onvoldoende wordt ondersteund door productie E en dat ook overigens niet duidelijk wordt dat [apellante] op enige wijze schade heeft geleden, en zo ja, of dit het gevolg is geweest van een advies van [vertegenwoordiger verweerster] en welk advies dit dan precies is geweest.
6.3.7Ter zitting heeft [apellante] aangevoerd dat [vertegenwoordiger verweerster] heeft nagelaten een plan van aanpak op te stellen conform gedragsregel 16 lid 1. [apellante] verwijst daarbij naar de uitspraak van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24 maart 2023, ECLI:NL:TADRARL:2023:109 en rechtbank Limburg 2 augustus 2023. Los van de vraag of dit standpunt niet in strijd is met de tweeconclusieregel, is het hof van oordeel dat [vertegenwoordiger verweerster] niet in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 16 (dat overigens niet met zoveel woorden spreekt over de noodzaak van een plan van aanpak). Uit de stukken blijkt immers genoegzaam dat [vertegenwoordiger verweerster] met [apellante] steeds heeft overlegd over de aanpak van de zaken en haar op de hoogte stelde van belangrijke informatie, feiten en afspraken en deze afspraken ook schriftelijk vastlegde. 6.3.8Dit betekent dat het hof op grond van het vorenstaande van oordeel is dat [vertegenwoordiger verweerster] heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van wanprestatie is dan ook geen sprake geweest.