ECLI:NL:GHDHA:2024:1144
Gerechtshof Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het hoger beroep inzake voorlopige hechtenis en het ontbreken van een tolk
Op 16 mei 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag in raadkamer uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die gedetineerd is in PI Alphen aan den Rijn. De rechtbank Rotterdam had eerder op 11 april 2024 de inhoudelijke behandeling van de zaak aangehouden en de voorlopige hechtenis van de verdachte voortgezet. De verdachte heeft op 12 april 2024 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling in raadkamer was er een beëdigde tolk aanwezig voor de Roemeense taal, die alle gesproken en voorgelezen teksten vertaalde.
De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de rechtbank de behandeling van haar verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis had geweigerd, wat volgens haar leidde tot nietigheid van de zitting. Ook stelde zij dat het ontbreken van een tolk de zitting nietig maakte. Het hof oordeelde echter dat, ondanks de tekortkomingen van de rechtbank, de ernstige bezwaren tegen de verdachte aanwezig waren en dat de voorlopige hechtenis terecht was voortgezet. Het hof concludeerde dat het ontbreken van een tolk niet tot nietigheid leidde en dat de rechtbank terecht had besloten de behandeling aan te houden.
Daarnaast werd er in raadkamer een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan, waarbij de verdachte aanvoerde dat er fouten door de overheid waren gemaakt en dat hij medische klachten had. Het hof overwoog dat voorlopige hechtenis, die gebaseerd is op vluchtgevaar, niet kan worden geschorst, tenzij er uitzonderlijk zware belangen van de verdachte zijn. Dit was in dit geval niet aan de orde, waardoor het verzoek tot schorsing werd afgewezen. Uiteindelijk wees het hof het hoger beroep en het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis af.