Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/625570 / HA ZA 21-831
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 1 augustus 2022, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2022;
- het arrest van dit hof van 20 september 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2022;
- de memorie van grieven, tevens houdende verlaging van eis, van [appellante] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Gelijk Regelen, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
vooroplevering, blijkt uit de verwijzing in het vonnis naar artikel 7:758 lid 3 BW dat de rechtbank de in dit artikel bedoelde oplevering op het oog had. [appellante] heeft niet gemotiveerd aangevoerd dat van een oplevering in de zin van artikel 7:758 BW op 31 juli 2020 geen sprake is geweest. Haar enkele stelling aan het eind van de memorie van grieven dat van een oplevering geen sprake is geweest (8.3), is niet onderbouwd en overigens in strijd met haar eigen stellingen over de (voor)oplevering in diezelfde memorie (3.6). Evenmin heeft zij aangevoerd dat zij het gebrek (het ontbreken van een afzonderlijk raam) redelijkerwijs op dat moment niet had behoren te ontdekken.
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2022;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Gelijk Regelen tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en € 1.183,- aan salaris advocaat en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.