[verdachte],
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de
zaak met parketnummer 83-266211-21 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 83-261201-21 onder 1, 2 en 3, het in de zaak met parketnummer 83-261216-21 onder 1 en 2, het in de zaak met parketnummer 83-261241-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van 10.000 euro met een proeftijd van 3 jaren. In de zaak met parketnummer 83-261455-21 is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de akte instellen hoger beroep niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder parketnummer 83-261456-21 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
De verdachte is door de economische politierechter in de rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 83-261211-21 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 83-261201-21:
1.
zij in of omstreeks de periode van 23 maart 2020 tot en met 6 april 2020, te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland en/of te Naaldwijk, in de gemeente Westland, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
als houder van 9 varkens (te ‘s-Gravenzande in het kassencomplex op de locatie [adres 2] en een wolvarken (te Naaldwijk op de locatie [adres 3]
al dan niet opzettelijk
er geen zorg voor heeft gedragen dat: die 9 varkens en dat wolvarken die ouder dan twee weken waren, permanent beschikten over voldoende vers water zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder d Wet dieren jo 2.26 Besluit houders van dieren)
(Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED)
2.
zij in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 1 april te Monster, in de gemeente Westland en/of te Naaldwijk, in de gemeente Westland in elk geval in Nederland,
als houder van 75 schapen op de locatie [locatie 1] te Monster en/of 13 schapen op de locatie [locatie 2] te Naaldwijk
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat:
een voor dat/die dier(en) toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kreeg/kregen toegediend op een wijze die paste bij het ontwikkelingsstadium van het/de dier(en) immers:
- bevonden zich in een weiland op de locatie [locatie 1] ongeveer 30, althans een of meer scha(a)p(en) met een conditiescore van 1 tot 1,5 (dit terwijl 3 een normale conditiescore is)
- was in het perceel enkel wintergras aanwezig en/of
- beschikten voornoemde dieren niet over bijvoeding van hooi/ kuilvoer en/of energierijke brok
en/of
bevond zich één ziek of gewond schaap die niet onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers bevond zich in een weiland op de locatie [locatie 1] een schaap voorzien van het oormerk 100188741469 met een fractuur aan de schouder en had dat schaap een erg slechte voedingsconditie,
en/of
bevond zich één ziek of gewond schaap die niet onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers bevond zich in de kas op de locatie [locatie 2] een schaap voorzien van het werknummer 41454 liggend op de grond terwijl dit schaap kon niet meer zelfstandig overeind kon komen en/of had dit schaap een erg slechte voedingsconditie, zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder d Wet dieren , 1.7 Besluit houders van dieren Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED)
3.
Zij in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 6 april 2020 te Naaldwijk, in de gemeente Westland, in elk geval in Nederland,
als houder van een varken op de locatie [adres 3] meermalen, althans eenmaal,
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat een beer die jonger was dan 12 maanden over een staloppervlakte van ten minste 4m2 beschikte immers was de oppervlakte maar 1,83 m2,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(artikel 2.2 lid 10 onder c ten 5e 2.20 lid 2 onder a Besluit houders van dieren
Artikel 1 onder 2, 2 en 6 WED)
Zaak met parketnummer 83-261216-21:
1.
Zij op of omstreeks 4 januari 2021 te Naaldwijk, in de gemeente Westland, in elk geval in Nederland,
als houder van meerdere varkens op de locatie [locatie 3]
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat 3 varkens die ouder dan twee weken waren, permanent beschikten over voldoende vers water zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden; (Art 2.2 lid 10 onder d Wet dieren, 2.26 Besluit houders van dieren
Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED)
2.
zij, op of omstreeks
4januari 2021 te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland, in elk geval in Nederland,
als houder van 5 varkens op de locatie [locatie 4],
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat: aan die dieren, die niet werden gehouden in een gebouw, bescherming werden geboden tegen slechte weersomstandigheden, immers werden deze varkens gehouden op een perceel zonder een schuilgelegenheid, zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
Art 1, onder 2e, 2 en 6 Wet op de economische delicten Art 2.2 lid 10 onder b Wet dieren
art 1.6 lid 3 Besluit houders van dieren
Zaak met parketnummer 83-261241-21:
1.
zij in of omstreeks de periode van 5 februari 2021 tot en met 6 februari 2021 te Naaldwijk, in de gemeente Westland en/of te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland en/of te Monster, in de gemeente Westland en/of te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
- 3 varkens op de locatie [locatie 3] te Naaldwijk en/of - 6 varkens op de locatie [locatie 5] te ‘s-Gravenzande en/of
- 5 varkens op de locatie [locatie 4] te ‘s-Gravenzande en/of
- 7 runderen en/of 3 kalveren op de locatie [locatie 1] te Monster en/of
- 4 runderen op de locatie [locatie 6] te ‘s-Gravenhage en/of
- 2 varkens aan de [locatie 7] te Naaldwijk
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat aan die dieren, die niet werden gehouden in een gebouw, bescherming werden geboden tegen slechte weersomstandigheden, immers werden deze varkens en/of runderen en/of kalveren telkens gehouden op (een) perce(e)len zonder een droge schuilgelegenheid aangezien er telkens geen droge, schone en hygiënische ligplek was voor die dieren,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
Art 2.2 lid 10 onder b Wet dieren art 1.6 lid 3 Besluit houders van dieren,
Artt 1, onder 2e, 2 en 6 Wet op de economische delicten
2.
zij op of omstreeks 8 februari 2021 te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland, in elk geval in Nederland,
als houder van 22 schapen op de locatie [locatie 5] al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat: een voor dat/die dier(en) toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kreeg/kregen toegediend op een wijze die paste bij het ontwikkelingsstadium van het/de dier(en) immers:
- bevonden zich in een weiland ongeveer 22, althans een of meer scha(a)p(en) met een conditiescore van 1 tot 1,5 (dit terwijl 3 een normale conditiescore is)
- was het gehele perceel bedekt met een dikke laag sneeuw - beschikten voornoemde dieren niet over bijvoeding van hooi/ kuilvoer en/of energierijke brok
en/of
die dieren toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit en/of die dieren niet op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen immers
- was het gehele perceel bedekt met een dikke laag sneeuw - waren de waterplassen on het perceel en in de greppeltjes bevroren
- stonden er geen drinkbakken
en/of
aan die dieren, die niet werden gehouden in een gebouw, bescherming werden geboden tegen slechte weersomstandigheden, immers werden deze schapen gehouden op een perceel zonder een droge schuilgelegenheid, zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder b en d Wet dieren , 1.6 en 1.7 Besluit houders van dieren
Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 83-261201-21 onder 1, 2 en 3, in de zaak met parketnummer 83-261216-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 83-261241-21 onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot stillegging van de werkzaamheden van de [verdachte] voor de duur van een jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Algemene overwegingen en de bewijsbeslissing
[verdachte] (hierna: [verdachte]) waarvan de verdachte (hierna: [bestuurder]) bestuurder is, is in 2003 opgericht. De stichting heeft onder andere tot doel het fokken en in stand houden van het schapenras Groot Heideschaap en het houden van een schaapskudde voor het beheer van natuurgebieden. Sinds ongeveer 2015 is de [verdachte] ook varkens en runderen gaan houden. Met betrekking tot de varkens heeft [bestuurder] in eerste aanleg verklaard dat hij vet nodig had om worst te maken en dat de varkens daarnaast de grond omwroeten en daarmee schoon houden ten behoeve van het inzaaien. De runderen heeft de [verdachte] voor de begrazing maar ook voor de melk. De inkomsten van de stichting bestaan uit begrazingsvergoedingen en subsidie.
De [verdachte] doet jaarlijks opgave aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met betrekking tot onder andere het aantal dieren dat wordt gehouden. Op 1 april 2020 betroffen dat 17 runderen, 20 varkens en 163 schapen. Op 1 april 2021 betroffen dat 24 varkens en 197 schapen. Uit het in het dossier opgenomen ‘Overzicht aan- en afvoerstromen vanaf bedrijfshuisvesting’ volgt dat de [verdachte] vanaf 21 juli 2015 de status heeft van RE-bedrijf.
Op verschillende momenten in de jaren 2020 en 2021 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controles uitgevoerd op een aantal locaties waar zich dieren van de [verdachte] bevonden. Volgens de NVWA was sprake van overtredingen van het Besluit houders van dieren (hierna: het Besluit) die – kort gezegd – zagen op de watervoorziening van de varkens, de voedselvoorziening voor de schapen en de huisvesting van de varkens, runderen en schapen. De verwijten die aan de [verdachte] worden gemaakt, zijn onder drie verschillende parketnummers tenlastegelegd. In totaal gaat het in hoger beroep om zeven verschillende feiten. Deze feiten zien op overtreding van bepalingen uit het Besluit. Tenlastegelegd zijn overtredingen uit hoofdstuk 1 van het Besluit en hoofdstuk 2, meer specifiek paragraaf 4 van het Besluit. Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen. Hoofdstuk 2 gaat over het houden van dieren voor landbouwdoeleinden. Paragraaf 4 ziet op het houden van varkens voor productie.
De verdediging heeft een aantal bewijsverweren gevoerd. Deze verweren hebben betrekking op 1) de verzorging van zieke/gewonde dieren (parketnummer 83-261201-21, feit 2), 2) de voedselvoorziening voor de schapen (parketnummer 83-261201-21, feit 2, parketnummer 83-261241-21, feit 2), en 3) de bescherming van de dieren tegen slechte weersomstandigheden (parketnummer 83-261216-21, feit 2, parketnummer 83-261241-21, feiten 1 en 2). Deze verweren zullen in het hiernavolgende worden besproken.
1) De verzorging van zieke/gewonde dieren (parketnummer 83-261201-21, feit 2)
Ten aanzien van het verwijt dat de [verdachte] er geen zorg voor heeft gedragen dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd, overweegt het hof als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [bestuurder] dan wel iemand anders namens de Stichting de zieke en/of gewonde schapen eerder heeft gezien/opgemerkt dan wel had moeten zien of opmerken. Derhalve is het hof van oordeel dat de [verdachte] ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het zieke schaap op de locatie [locatie 2] merkt het hof aanvullend het volgende op. Uit het dossier volgt dat de NVWA nadat men tijdens de controle stuitte op een schaap dat medische hulp nodig had, telefonisch contact had opgenomen met [bestuurder] met het verzoek direct een dierenarts in te schakelen ter behandeling van het schaap. Uit het dossier volgt tevens dat toen [bestuurder] ter plaatse kwam aan de [locatie 2], hij de dierenarts nog niet had ingeschakeld. Dat is vervolgens gebeurd. De dierenarts die een half uur later arriveerde, heeft het schaap vervolgens geëuthanaseerd. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat ook in dit geval niet kan worden vastgesteld dat de [bestuurder] dan wel iemand anders namens de [verdachte] het zieke schaap eerder heeft gezien/opgemerkt dan wel had moeten zien of opmerken. Derhalve is het hof van oordeel dat de [verdachte] ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
2) De voedselvoorziening voor de schapen (parketnummer 83-261201-21, feit 2, parketnummer 83-261241-21, feit 2)
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat niet geconcludeerd kan worden dat de schapen niet een toereikende hoeveelheid gezond en voor de leeftijd en voor de soort geschikt voer toegediend kregen. Alle overige koppels schapen van de [verdachte] die niet in de strafzaak zijn betrokken en die onder dezelfde omstandigheden werden gehouden, zijn namelijk goed de winter doorgekomen. Volgens de verdediging dient gekeken te worden naar de specifieke soort schapen. Door [bestuurder] is aangevoerd dat de slechte voedingsconditie van de schapen in 2020 te wijten was aan het te laat ontdekken en behandelen van leverbot. Tevens heeft [bestuurder] betoogd dat de door de NVWA toegepaste conditiescore voor de schapen, niet kan worden gebruikt bij een dier dat nog in ontwikkeling is.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig het overgelegde schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de NVWA met betrekking tot de controle op 30 maart 2020 (locatie [locatie 1]) volgt dat ongeveer 30 van de daar aanwezige schapen een conditiescore hadden van ongeveer 1 tot 1.5 (op een schaal van 1 t/m 5). Zij verkeerden volgens de NVWA in een slechte voedingsconditie. De schapen verbleven in een weiland met oud/wintergras met weinig tot zeer weinig voedingswaarde. Uit de veterinaire verklaring van [dierenarts], toezichthoudend dierenarts bij de NVWA, volgt dat bij veel schapen grote delen van de wol uit de vacht aan het loslaten was en in lange slierten op de grond hing, hetgeen volgens hem duidt op tekorten in de voeding en sterke tekorten aan mineralen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de NVWA met betrekking tot de controle op 8 februari 2021 (locatie Poelkade) volgt dat het perceel bedekt was met een dikke laag sneeuw en dat het gras onder de sneeuw oud gras/wintergras betrof met weinig tot zeer weinig voedingswaarde. Volgens de dierenarts waren de schapen zeer mager en niet bestand tegen de huidige winterse weersomstandigheden. Ze hadden bijvoeding nodig. Uit de veterinaire verklaring van [dierenarts] volgt dat op 9 februari 2021 alle schapen zijn gecontroleerd. Twee schapen scoorden een BCS (
body condition score) van 1,5, één scoorde 1,25. Alle andere schapen scoorden 1,0 op één na, die scoorde een BCS van minder dan 1 (uitzonderlijk slecht, zéér ernstig vermagerd).
Uit de processen-verbaal van de NVWA volgt dat men bij het beoordelen van de schapen rekening heeft gehouden met het schapenras. [dierenarts] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de BCS rasoverschrijdend is. Met betrekking tot het heideschaap heeft hij verklaard dat dit weliswaar een sober ras betreft, maar dat ook dit ras een score kent van 1 tot en met 5. Hij heeft tot slot verklaard dat ook in de veterinaire verklaring toch rekening wordt gehouden met het ras.
Gelet op de slechte conditie van de schapen en de omstandigheid dat zij geen voedzaam voer ter beschikking hadden, is het hof van oordeel dat vast kan worden gesteld dat de [verdcahte] er geen zorg voor heeft gedragen dat de schapen een voor die dieren toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die paste bij het ontwikkelingsstadium van de dieren.
Dat de slechte voedingsconditie van de schapen (enkel) te wijten was aan de besmetting met leverbot, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is naar oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Datzelfde geldt voor het verweer dat de BCS niet zou kunnen worden toegepast op jonge dieren.
Het hof verwerpt het verweer.
3) De bescherming van de dieren tegen slechte weersomstandigheden (parketnummer 83-261216-21, feit 2, parketnummer 83-261241-21, feiten 1 en 2)
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening houdend met de specifieke kenmerken van de door de verdachte gehouden dieren de verdachte wel degelijk schuilmogelijkheden heeft aangeboden en aldus niet geconcludeerd kan worden dat opzettelijk
onvoldoende bescherming werd geboden tegen de slechte
weersomstandigheden. De bescherming was, gelet op de
omstandigheden en de specifieke kenmerken van de dieren, afdoende. Met betrekking tot de varkens is bijvoorbeeld betoogd dat deze goed gedijen onder barre omstandigheden en zelf een nest maken om droog te kunnen liggen, beschut tegen de wind. De verdachte dient derhalve van dit tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde, overeenkomstig de beslissing van de economische politierechter, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Artikel 1.6 lid 3 van het Besluit houders van dieren vereist dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen slechte weersomstandigheden.
Uit het dossier, in het bijzonder uit de processen-verbaal van de NVWA, volgt dat in alle tenlastegelegde gevallen er geen dan wel onvoldoende bescherming werd geboden tegen slechte weersomstandigheden. De bevindingen van de buitengewoon opsporingsambtenaar van de NVWA vinden bevestiging in de veterinaire verklaring van de toezichthoudend dierenarts, [dierenarts]. Het hof heeft geen enkele reden aan de inhoud daarvan te twijfelen. Dat varkens zelf nesten zouden maken, ontslaat de verdachte niet van de wettelijke verplichting voor de bedoelde bescherming zorg te dragen. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 83-261201-21 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 83-261216-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 83-261241-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 83-261201-21:
1.
zij in
of omstreeksde periode van 23 maart 2020 tot en met 6 april 2020, te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland en
/ofte Naaldwijk, in de gemeente Westland,
in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
als houder van 9 varkens (te ‘s-Gravenzande in het kassencomplex op de locatie [adres 2]) en een wolvarken (te Naaldwijk op de locatie [adres 3])
al dan nietopzettelijk
er geen zorg voor heeft gedragen dat
:die 9 varkens en dat wolvarken die ouder dan twee weken waren, permanent beschikten over voldoende vers water zulks terwijl voornoemde overtreding
(en
)plaatsvond
(en
)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder d Wet dieren jo 2.26 Besluit houders van dieren)
(Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED);
2.
zij in
of omstreeksde periode van 30 maart 2020 tot en met 1 april
2020te Monster, in de gemeente Westland
en/of te Naaldwijk, in de gemeente Westland in elk geval in Nederland,
als houder van
75schapen op de locatie [locatie 1] te Monster
en/of 13 schapen op de locatie [locatie 2] te Naaldwijk
al dan nietopzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat
die dieren:
een voor
dat/die dier
(en
)toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer
kreeg/kregen toegediend op een wijze die paste bij het ontwikkelingsstadium van
het/de dier
(en
)immers:
- bevonden zich in een weiland op de locatie [locatie 1] ongeveer 30
, althans een of meerscha
(a
)p
(en
)met een conditiescore van 1 tot 1,5 (dit terwijl 3 een normale conditiescore is)
- was in het perceel enkel wintergras aanwezig en
/of
- beschikten voornoemde dieren niet over bijvoeding
van hooi/ kuilvoer en/of energierijke brok
en/of
bevond zich één ziek of gewond schaap die niet onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers bevond zich in een weiland op de locatie [locatie 1] een schaap voorzien van het oormerk 100188741469 met een fractuur aan de schouder en had dat schaap een erg slechte voedingsconditie,
en/of
bevond zich één ziek of gewond schaap die niet onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers bevond zich in de kas op de locatie [locatie 2] een schaap voorzien van het werknummer 41454 liggend op de grond terwijl dit schaap kon niet meer zelfstandig overeind kon komen en/of had dit schaap een erg slechte voedingsconditie,
zulks terwijl voornoemde overtreding
(en
)plaatsvond
(en
)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder d Wet dieren , 1.7 Besluit houders van dieren Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED);
3.
Zij in
of omstreeksde periode van 30 maart 2020 tot en met 6 april 2020 te Naaldwijk, in de gemeente Westland,
in elk geval in Nederland,
als houder van een varken op de locatie [adres 3]
meermalen, althans eenmaal,
al dan nietopzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat een beer die jonger was dan 12 maanden over een staloppervlakte van ten minste 4m2 beschikte immers was de oppervlakte maar 1,83 m2,
zulks terwijl voornoemde overtreding
(en)plaatsvond
(en)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(artikel 2.2 lid 10 onder c ten 5e 2.20 lid 2 onder a Besluit houders van dieren
Artikel 1 onder 2, 2 en 6 WED);
Zaak met parketnummer 83-261216-21:
1.
Zij op
of omstreeks4 januari 2021 te Naaldwijk, in de gemeente Westland,
in elk geval in Nederland,
als houder van meerdere varkens op de locatie [locatie 3] naast de watertoren
al dan nietopzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat 3 varkens die ouder dan twee weken waren, permanent beschikten over voldoende vers water zulks terwijl voornoemde overtreding
(en)plaatsvond
(en)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder d Wet dieren, 2.26 Besluit houders van dieren
Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED);
2.
zij, op
of omstreeks4januari 2021 te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland,
in elk geval in Nederland,
als houder van 5 varkens op de locatie [locatie 4],
al dan nietopzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat:
aan die dieren, die niet werden gehouden in een gebouw, bescherming werd
engeboden tegen slechte weersomstandigheden, immers werden deze varkens gehouden op een perceel zonder een schuilgelegenheid, zulks terwijl voornoemde overtreding
(en)plaatsvond
(en)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
Art 1, onder 2e, 2 en 6 Wet op de economische delicten Art 2.2 lid 10 onder b Wet dieren
art 1.6 lid 3 Besluit houders van dieren;
Zaak met parketnummer 83-261241-21:
1.
zij in of omstreeks de periode van 5 februari 2021 tot en met 6 februari 2021 te Naaldwijk, in de gemeente Westland en/of te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland en/of te Monster, in de gemeente Westland en/of te ‘s-Gravenhage,
in elk geval in Nederland,
- 3 varkens op de locatie [locatie 3] te Naaldwijk en
/of- 6 varkens op de locatie [locatie 5] te ‘s-Gravenzande en
/of
- 5 varkens op de locatie [locatie 4] te ‘s-Gravenzande en
/of
- 7 runderen en/of 3 kalveren op de locatie [locatie 1] te Monster en
/of
- 4 runderen op de locatie [locatie 6] te ‘s-Gravenhage en
/of
- 2 varkens aan de [locatie 7] te Naaldwijk
al dan nietopzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat aan die dieren, die niet werden gehouden in een gebouw, bescherming werd
engeboden tegen slechte weersomstandigheden, immers werden deze varkens en
/ofrunderen en
/ofkalveren telkens gehouden op
(een)perce
(e
)len zonder een droge schuilgelegenheid
aangezien er telkens geen droge, schone en hygiënische ligplek was voor die dieren,
zulks terwijl voornoemde overtreding
(en
)plaatsvond
(en
)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
Art 2.2 lid 10 onder b Wet dieren
art 1.6 lid 3 Besluit houders van dieren,
Artt 1, onder 2e, 2 en 6 Wet op de economische delicten;
2.
zij op
of omstreeks8 februari 2021 te ‘s-Gravenzande, in de gemeente Westland,
in elk geval in Nederland,
als houder van 22 schapen op de locatie [locatie 5]
al dan nietopzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat:
een voor
dat/die dier
(en
)toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer
kreeg/kregen toegediend op een wijze die paste bij het ontwikkelingsstadium van
het/de dier
(en
)immers:
- bevonden zich in een weiland ongeveer 22, althans een of meer scha
(a
)p
(en
)met een conditiescore van 1 tot 1,5 (dit terwijl 3 een normale conditiescore is)
- was het gehele perceel bedekt met een dikke laag sneeuw - beschikten voornoemde dieren niet over bijvoeding
van hooi/ kuilvoer en/of energierijke brok
die dieren geen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit en
/ofdie dieren niet op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen immers
- was het gehele perceel bedekt met een dikke laag sneeuw - waren de waterplassen op het perceel en in de greppeltjes bevroren
- stonden er geen drinkbakken
en
/of
aan die dieren, die niet werden gehouden in een gebouw, bescherming werden geboden tegen slechte weersomstandigheden, immers werden deze schapen gehouden op een perceel zonder een droge schuilgelegenheid,
zulks terwijl voornoemde overtreding
(en
)plaatsvond
(en
)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder b en d Wet dieren , 1.6 en 1.7 Besluit houders van dieren
Artikel 1 onder 2 WED, 2 en 6 WED).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft overeenkomstig de door haar overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen betoogd dat het Besluit houders van dieren voor zover dat ziet op de bepalingen over het houden van dieren voor landbouwdoeleinden (hoofdstuk 2) niet van toepassing is.
De dieren van de [verdachte] worden namelijk niet voor landbouwdoeleinden gehouden. De [verdachte] zet zich in voor de natuur en het behouden van zeldzame rassen. De begrazing door schapen en runderen en het omwroeten van de grond door de varkens komt de biodiversiteit ten goede. Dat de dieren ook enkele producten opleveren, is een prettige bijkomstigheid, doch slechts nevengeschikt aan het natuurbeheerdoel. Van intensieve veehouderij of productie is geen sprake.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig het door hem overgelegde schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat het voor de hand ligt om voor het onderscheid tussen ‘voor landbouwdoeleinden gehouden dieren’ en ‘niet voor landbouwdoeleinden gehouden dieren’ het onderscheid te gebruiken tussen het ‘bedrijfsmatig’ en het ‘in de privésfeer’ houden van dieren. Hoewel schapen, varkens en runderen ook als hobby kunnen worden gehouden, levert het een innerlijke tegenspraak op om te zeggen dat in de privésfeer dieren voor landbouwdoeleinden worden gehouden. Zodra sprake is van het bedrijfsmatig houden van schapen, runderen en varkens, is sprake van het houden van dieren voor landbouwdoeleinden.
Het hof overweegt als volgt.
De bepalingen waarop het verweer van de verdediging ziet, betreffen de tenlastegelegde bepalingen 2.20 lid 2 en 2.26 van het Besluit houders van dieren. Deze bepalingen, die zien op de huisvesting en watervoorziening van varkens, zijn opgenomen in paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van het Besluit. Deze paragraaf heeft als opschrift ‘het houden van varkens voor productie’. De overige tenlastegelegde feiten betreffen overtredingen van hoofdstuk 1 van het Besluit dat algemene bepalingen bevat. Tussen partijen staat niet ter discussie dat deze bepalingen van toepassing zijn. Voor de onderhavige zaak is derhalve, gelet op de tenlastelegging, relevant de vraag in hoeverre de varkens van de [verdachte] worden gehouden voor productie.
Naar het oordeel van het hof is hiervan sprake. Uit de verklaring [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg volgt dat hij varkens is gaan houden mede omdat het heideschaap mager vlees heeft en hij vet nodig had om worst te maken. Uit de gegevens van de RVO volgt dat in de periode 21 juli 2015 tot en met 26 februari 2021 11 varkens van de Stichting zijn geslacht. Uit de opgave aan de RVO volgt dat de Stichting in 2020 in totaal één big, zeven vleesvarkens en 12 fokvarkens hield. In 2021 waren dat 20 vleesvarkens en vier fokvarkens. Hieruit leidt het hof af dat de varkens minst genomen
medevoor productiedoeleinden zijn gehouden. Het hof merkt op dat paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van het Besluit houders van dieren niet bepaalt dat deze paragraaf alleen van toepassing is in gevallen waarin een (minimum) aantal varkens wordt gehouden. Dit is wel het geval ten aanzien van enkele andere diersoorten waar het Besluit zich op richt. Naar het oordeel van het hof volgt uit de inhoud van paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van het Besluit echter dat deze paragraaf zich niet alleen richt op bedrijven waar grootschalige intensieve veehouderij wordt toegepast binnen de reikwijdte daarvan vallen. Immers bevat de paragraaf ook bepalingen die zien op zogenaamde
RE-bedrijven. Dit zijn bedrijven waar ten hoogste vier of minder varkens en hun eventuele biggen worden gehouden, oftewel hobbybedrijven. De Stichting is, zoals eerder naar voren gebracht, ook als RE-bedrijf geregistreerd. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de bepalingen uit paragraaf 4 van het Besluit houders van dieren in de onderhavige zaak van toepassing zijn.
Het hof verwerpt het verweer.
Het in de zaak met parketnummer 83-261201-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 83-261241-21 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.2 van de Wet dieren,
begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 83-261201-21 onder 3 en in de zaak met parketnummer 83-261216-21 onder 1 en 2 levert bewezenverklaarde levert telkens op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.2 van de Wet dieren,
begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De Stichting is als houder van vee bij herhaling in meerdere opzichten ernstig en strafbaar tekort geschoten in de verzorging van het van haar afhankelijke vee. Ondanks bestuursrechtelijk
optreden, waaronder een last onder bestuursdwang vanwege geconstateerde onvolkomenheden op het gebied van dierenwelzijn, zijn in de periode daaropvolgend
opnieuw ernstige tekortkomingen geconstateerd bij de Stichting. De bij het proces-verbaal gevoegde foto’s laten zien hoe ernstig de situatie voor de dieren was en bevestigen de beschreven schrijnende situatie. Vanwege hun zeer slechte conditie is een aantal dieren zelfs ter plekke geëuthanaseerd.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op structurele basis niet de benodigde verzorging aan haar dieren kan bieden welke redelijkerwijs wel verwacht mag worden. Als gevolg van het handelen van verdachte is sprake geweest van herhaaldelijk onnodig lijden van meerdere dieren.
Het hof overweegt dat de verdachte verantwoordelijk is voor de zorg van de dieren. De Stichting neemt hierin onvoldoende verantwoordelijkheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 maart 2024, waaruit volgt dat art. 63 Sr. van toepassing is. De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Den haag 6 juli 2023 veroordeeld ter zake van feiten gepleegd na de feiten zoals in de onderhavige strafzaak bewezenverklaard. De economische politierechter heeft in die zaak naast een voorwaardelijke geldboete een voorwaardelijke stillegging van de onderneming opgelegd met een proeftijd van drie jaren. Deze proeftijd loopt tot 19 juli 2026. Mede gelet hierop zal het hof in de onderhavige zaak geen onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming opleggen, zoals geëist.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 2.2 van de Wet dieren en de artikelen 1.6, 1.7, 2.20, 2.26 Besluit houders van dieren, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.