Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.de vennootschap onder firma
[verweerder 2],
[verweerder 3],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 7 januari 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2021;
- het arrest van dit hof van 19 april 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 juni 2022;
- de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder ] tevens eis in incidenteel appel, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in het incident(eel appel) van Drissie, met bijlage;
- productie 15 die [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
€ 2.000,00
kelder doorgraven’ en ‘
kelder doorgraven en doortrekken naar schuurruimte’. Partijen verschillen van mening wat hieronder moet worden verstaan. Het hof overweegt dat de door [appellant] voorgestane lezing dat [verweerder ] de kelder niet alleen moest doorgraven naar de schuur, maar ook moest verdiepen, niet taalkundig uit de tekst van de offerte kan worden afgeleid. Ook als het hof bij de uitleg van de bewoordingen van de offerte mede in aanmerking neemt wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar over en weer mochten verwachten, volgt het hof de uitleg van [appellant] niet. Op de aan de vergunningsaanvraag gehechte tekeningen van Adviesbureau [naam] is geen kelder getekend. De bouwkundige tekeningen betreffen slechts de begane grond en eerste verdieping. De gestelde uitdieping staat daar dus niet op. Een onderbouwing van [appellant] waaruit de afspraak van het uitgraven van de kelder zou moeten blijken ontbreekt terwijl juist [appellant] van deze opdracht de stelplicht en bewijslast draagt. Voor zover de vordering van [appellant] gebaseerd is op het uitdiepen van de kelder, dient deze dan ook te worden afgewezen. Dat is anders voor zover dit het doorgraven van de kelder betreft. Dat was uitdrukkelijk overeengekomen. [verweerder ] betwist niet dat de kelder niet is doorgegraven, maar dichtgemetseld en beroept zich erop dat de werkzaamheden door het ontbreken van de vergunning niet konden worden uitgevoerd. Wat hiervan ook zij, vast staat dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd (minderwerk) en dat aan [appellant] een vergoeding moet worden betaald, zoals ook door [verweerder ] in eerste aanleg is erkend. Het hof begroot deze vergoeding op € 3.000,--, overeenkomstig het door [appellant] overgelegde rapport van Bureau voor Bouwpathologie BB.
€ 3.000,--dient te vergoeden voor post a) en geen vergoeding voor post b).
5.000,--. Het hof volgt de begroting voor de herstelkosten van de vloer door de deskundige niet omdat de deskundige uitgaat van de vervanging van de keukenvloer door een nieuwe vrijdragende vloer terwijl slechts de ondersteuning zal moeten worden vervangen.
€ 2.500,--.
€ 1.231,65toewijzen.
€ 2.000,--zodat dit erkende gedeelte van de vergoeding in stand blijft.
€ 13.731,65. Indien [appellant] slaagt in zijn bewijsopdracht, zal dit bedrag worden vermeerderd met de
kosten van de schilder (post f). Bovendien zal [verweerder ] nog een nader vast te stellen
gematigde contractuele boetemoeten voldoen. Op dit resultaat zal de
openstaande aanneemsom van € 20.099,43(onderdeel III. slottermijn) in mindering moeten worden gebracht (reconventionele vordering).
7.Beslissing
- laat [appellant] toe tot het leveren van bewijs van de stelling dat [verweerder ] geen of onvoldoende waterdichte, waterafstotende verf tot 1,5 meter hoogte heeft aangebracht in het eetgedeelte van het restaurant;
- verwijst de zaak naar de rol van 18 juni 2024 voor het nemen van een akte door [appellant] als bedoeld in rechtsoverweging 6.21;
- houdt iedere verdere beslissing aan.