ECLI:NL:GHDHA:2024:104

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
200.323.810/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding voor werkzaamheden en overeenkomst van aanneming van werk tussen Randridge International Limited en MHF Contracting B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Randridge International Limited en MHF Contracting B.V. over de vergoeding voor werkzaamheden die MHF Contracting heeft verricht in het kader van de bouw van een nieuwe terminal op de Maasvlakte. Randridge had de Turkse vennootschap Treysan de opdracht gegeven om vier onderverdeelstations te leveren en te installeren, waarbij MHF Contracting door Treysan was ingeschakeld voor de montage. Door problemen met de samenwerking tussen MHF Contracting en Treysan heeft MHF Contracting haar werkzaamheden neergelegd en is zij in overleg gegaan met Randridge om te kijken of zij rechtstreeks met elkaar konden contracteren. Er werd echter geen overeenstemming bereikt over de voorwaarden van een overeenkomst, maar MHF Contracting heeft op verzoek van Randridge toch doorgewerkt. Randridge heeft betalingen verricht aan MHF Contracting, maar de partijen zijn het niet eens over de hoogte van de vergoeding. MHF Contracting vordert een bedrag van € 278.456,66, terwijl Randridge stelt dat zij niets meer verschuldigd is. De rechtbank heeft de vorderingen van MHF Contracting gedeeltelijk toegewezen, maar Randridge is in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat MHF Contracting geen aanspraak kan maken op de volledige aanneemsom, omdat partijen het daarover niet eens zijn geworden. Wel oordeelt het hof dat Randridge 50% van de door MHF Contracting gemaakte kosten moet vergoeden, omdat er wel afspraken zijn gemaakt die voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover Randridge is veroordeeld tot betaling van € 145.754,86 en veroordeelt Randridge tot betaling van € 43.684,75 aan MHF Contracting, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.323.810/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/642649 / HA ZA 22-626
Arrest van 6 februari 2024
in de zaak van
Randridge International Limited,
gevestigd in Bray, County Wicklow, Ierland,
appellante in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
MHF Contracting B.V.,
gevestigd in Hellevoetsluis,
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna Randridge en MHF Contracting noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Randridge heeft de Turkse vennootschap Treysan de opdracht gegeven vier onderverdeelstations te leveren, te monteren en te installeren in het kader van de bouw van een nieuwe terminal op de Maasvlakte. Treysan heeft op haar beurt MHF Contracting ingeschakeld voor het monteren van de vier stations en om de wanden en de plafonds te bekleden met panelen. Omdat de samenwerking tussen MHF Contracting en Treysan niet goed verliep en Treysan een factuur van MHF Contracting niet betaalde, heeft MHF Contracting Randridge meegedeeld dat zij haar werkzaamheden ging neerleggen. MHF Contracting is vervolgens met Randridge in overleg gegaan om te kijken of zij rechtstreeks met elkaar konden contracteren. Over de voorwaarden voor een overeenkomst werd geen overeenstemming bereikt, maar MHF Contracting is in de tussentijd op verzoek van Randridge wel doorgegaan met de werkzaamheden. Randridge heeft in verband daarmee ook betalingen verricht aan MHF Contracting. MHF Contracting stelt dat Randridge een nadere vergoeding verschuldigd is. Randridge meent dat zij niets meer hoeft te betalen.
1.2
Het hof oordeelt dat MHF Contracting geen aanspraak kan maken op de door haar geclaimde aanneemsom omdat partijen het daarover niet eens zijn geworden. Om die reden kan MHF Contracting ook geen aanspraak maken op een redelijke prijs in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW. Randridge mocht er echter ook niet op vertrouwen dat het afgesproken doorwerken door MHF Contracting na 30 september 2021 helemaal voor eigen risico van MHF Contracting zou blijven. De tussen partijen wel gemaakte afspraken brengen mee dat Randridge over de periode na 30 september 2021 nog 50% van de door MHF Contracting bestede uren en gemaakte kosten moet vergoeden. Dit omdat een overeenkomst niet alleen de door partijen afgesproken gevolgen heeft, maar ook de gevolgen die uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 maart 2023 met grieven en producties, waarmee Randridge in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2023 (hierna het bestreden vonnis), met de incidentele vordering de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen;
  • de antwoordconclusie in het incident tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis;
  • het arrest van dit hof van 4 april 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 april 2023;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van MHF Contracting, met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van Randridge;
  • de akte overlegging productie in het incident en in de hoofdzaak van Randridge, met productie.
2.2
Op 18 september 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in zowel het incident als de hoofdzaak. De advocaten hebben de zaak toegelicht, MHF Contracting ook aan de hand van pleitaantekeningen die zij heeft overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Randridge heeft één grief (grief 7) gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Met inachtneming van deze grief gaat het hof uit van de hieronder weergegeven feiten. Het gaat in deze zaak dan om het volgende.
3.2
MHF Contracting drijft een onderneming die zich bezighoudt met fabricage, modificatie, reparatie en installatie van staalconstructies en leidingwerk binnen de sectoren offshore olie en gas, offshore wind, petrochemische installaties en scheepsbouw. Randridge, gevestigd in Ierland, verleent diensten in de elektrische- en instrumentatie-engineering.
3.3
Op de Maasvlakte werd in opdracht van HES International B.V. (hierna: HES) een nieuwe terminal gebouwd voor de op- en overslag van olieproducten en biobrandstoffen, de HES Hartel Tank Terminal (hierna: HHTT). Randridge was hierbij hoofdaannemer
Electrical & Instrumentation. Randridge heeft opdracht verstrekt aan de Turkse vennootschap Treysan Prefabricated Steel Construction Industry & Trade Corp (hierna: Treysan) voor de levering, montage en installatie van vier onderverdeelstations (hierna:
substations). De bouwmaterialen en geprefabriceerde staalconstructie werden hiervoor door Treysan vanuit Turkije geleverd.
3.4
Treysan heeft op 5 juli 2021 een overeenkomst met MHF Contracting gesloten ter uitvoering van een deel van haar overeenkomst met Randridge. MHF Contracting diende voor vier
substations staalconstructies te monteren en wanden en plafonds te bekleden met panelen (hierna: het werk).
3.5
MHF Contracting is begin juli 2021 met het werk voor Treysan gestart ondanks het ontbreken van een
scope of work, de
released for construction-documentatie (hierna: RFC-documentatie of RFC-tekeningen) en een planning.
3.6
Bij factuur van 30 augustus 2021 heeft MHF Contracting een bedrag van € 76.664,00 bij Treysan in rekening gebracht.
3.7
Vanwege onduidelijkheden over het werk en het niet-betalen van de hierboven genoemde factuur heeft MHF Contracting besloten haar werkzaamheden voor Treysan te beëindigen. [Technisch directeur] , technisch directeur van MHF Contracting, (hierna: [Technisch directeur] ), heeft dit op 13 september 2021 aan [ceo] , CEO van Randridge (hierna: [ceo] ) meegedeeld en aangekondigd de volgende dag te vertrekken van de werklocatie op de Maasvlakte. Randridge heeft MHF Contracting daarop verzocht de werklocatie niet te verlaten. Randridge heeft toegezegd de openstaande factuur van MHF bij Treysan van € 76.664,00 te betalen. MHF Contracting heeft de werklocatie niet verlaten.
3.8
Op 13 september 2021 heeft Randridge het volgende geschreven aan MHF Contracting (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg):
“(…) Please forward on a copy of your invoice to Treysan directly to myself. We will sit with you again on site tomorrow to go through further details.”
3.9
Op 14 september 2021 heeft MHF Contracting haar openstaande factuur bij Treysan aan Randridge gemaild met daarbij een door haar opgestelde
Memorandum of Understanding(hierna: MoU, productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg). In deze mail staat opgenomen: “
I drafted a Memorandum of Understanding, that is of course open for discussion, tot set some basis for the coming days. Perhaps we can go through that tomorrow”. In de MoU staat het volgende:
“Consideration:
MHF-Contracting BV has been invited by Treysan, a steelworks and building supplier from Ankara, Turkey, to execute the site installation works on 4 no. Substation Buildings at the HES Hartel Tank Terminal in Rotterdam Maasvlakte (the Works). Treysan has a Turn-Key delivery contract for the same with Randridge from Ireland.
Only a few days prior to commencement of the Works, MHF has first been contacted by Treysan and MHF and Treysan entered into an agreement on the 5th of July 2021. The agreement form did not contain the necessary information. In fact the attachments mentioned in the agreement, such as time-schedules, specifications and HSE-documents, were not made available to MHF, as were the documents outlining the Scope of Works.
MHF has been attempting to discuss this matter with Treysan that has for the most ignored MHF in such discussions; to the extent that MHF has advised Treysan that it considered the agreement as dissolved. Meanwhile MHF has continued the Works as a matter of Good Faith, so to allow parties to sort out the differences and establish a valid agreement.
Treysan has chosen to ignore MHF in this matter, so to have MHF to set Treysan, in writing on the 10th of September 2021, an ultimatum till the 13th of September 2021 CoB, to come forward and resolve matters between them. By failing to do so, MHF has announced that it would demobilize from the jobsite as per the 14th of September 2021. Treysan has chosen to let this ultimatum pass.
As a matter of courtesy the MHF management has informed Randridge by the 13th of September late, that it would stop the Works as per the 14th and start demobilizing the jobsite. MHF management has explained its motivation in brief. By the late afternoon of the 13th of September the Randridge Project Management has invited MHF for a meeting to explore the possibilities to have MHF to continue the Works. In this meeting MHF has explained its position as follows:
• MHF takes the position that the mistrust towards Treysan has grown such that it is not willing to perform any further works for Treysan,
(…)
• Upon the question of Randridge MHF confirmed that is willing to continue the Works under an agreement with Randridge.
In the recognition of the mutual interest to complete the Works in a sound and efficient manner, MHF and Randridge agreed to:
“o Enter into the process of establishing a contract form between them for the execution of the Works,
o Start a joint effort to establish a contractually sound arrangement among Randridge, MHF and Treysan,
o MHF shall continue the Works so to allow parties time to settle sound agreements,
o Randridge offered to pay the first invoice that is to date unpaid by Treysan, on behalf of Treysan"
3.1
Randridge heeft de factuur op 17 september 2021 betaald en MHF Contracting is doorgegaan met het werk.
3.11
Per Whatsappbericht van 17 september 2021 heeft [Technisch directeur] aan [project-director], project-director-HHTT bij Randridge (hierna: [project-director]), bevestigd dat de betaling is ontvangen, waarop [project-director] hem heeft bericht (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg):
“That’s good [Technisch directeur]. Hopefully we can work through this mess together.”
3.12
In het e-mailbericht van 23 september 2021 (productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Randridge gevraagd:
“We have just had a request from the Project Director in HES instructing us to put more people onto the Substations. Is MHF in a position to provide more men on site?”
Aan dit verzoek heeft MHF Contracting voldaan.
3.13
Partijen hebben verder gecommuniceerd over de contractsvorm. Zo heeft MHF Contracting in haar e-mailbericht van 28 september 2021, 7:48 uur (zie productie 25 bij dagvaarding in eerste aanleg) aan Randridge geschreven:
“(…) we shall not quote for the execution of the works on a Lump-Sum basis. The obvious reason is that we still have no RFC documents and that currently Randridge is pushing the works through without any formalities. We're now entering the 4th week working under the direct instructions of Randridge without any agreement in place and little to no effort spent on putting such agreement together. Meanwhile we have well passed the Euro 250K costs spent on these works and we can't allow this to continue. We need to resolve this urgently!”
3.14
In haar e-mailbericht van 28 september 2012, 14:12 uur (productie 26 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Randridge onder meer het volgende aan MHF Contracting geschreven:
“Further to our discussion this morning, Randridge is certainly in a position to work with MHF and we want to put a contractual arrangement in place. (…)
I have discussed payments with our CEO, Charlie Quinn this morning and he has agreed to facilitate agreed payments to ensure progress is maintained on site.”
3.15
In haar e-mail van 29 september 2021 (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft MHF Contracting het volgende aan Randridge geschreven, voor zover thans van belang:
“Further to our meeting I can add up some figures that might show the magnitude of the money spent by us and support to create a picture of what is still to come.
Since the works commenced we've spent a total of 6539,6 hours on site (5434,75 regular hours, 429,40 OverTime and 675,45 Saturday Hours). Taken at the bare-rate of Euro 42,-/hr the costs are Euro 244.663,20.
On the provision of site services (equipment hire, craneage etc.) we have issued PO's for the amount of Euro 85.510,96. The PO's for crane rental are sent weekly on signed time-sheets, the crane costs of last week are therefore not in this sum. With the current manload on-site we're spending approx.1500 hrs/week, equals to Euro 63.000,- labour costs per week. The current crane- and equipment hire to that makes for approx. Euro 85.000,-/week.
With the payment received from Randridge the balance is now Euro 260.174,16 which makes me very nervous and sleepless as said. Your question to at which point we would walk away from the works is in my view inappropriate given how we've arrived at this point.”
3.16
In haar e-mailbericht van 30 september 2021 (productie 13 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Randridge MHF Contracting als volgt bevestigd, naar aanleiding van een gevoerd gesprek tussen partijen:
“1) Randridge agrees to paying 50% of the current MHF outstanding costs which lie at EU 260,000. MHF to issue invoice to Randridge for processing of payment as previously.
2) Randridge to issue scope of work sequencing breakdown to MHF including completion dates to be reviewed and further agreed by both parties.
3) Randridge to issue draft agreement to MHF for review and acceptance.
4) MHF agrees to continue installation works on site including weekend work as discussed; substation 3 cladding to commence within the forthcoming week (…)”
3.17
Per e-mailbericht van 30 september 2021 (productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft MHF Contracting daarna het volgende laten weten aan Randridge:
“I'll issue an invoice first thing tomorrow morning and will organize for works continuing on Saturday upon receipt of payment.
I'll await your draft form of agreement.
(…)”
3.18
MHF Contracting is vervolgens doorgegaan met het werk.
3.19
Partijen hebben daarna per e-mail en via Teams-overleg verder gecommuniceerd over het werk, de voortgang, de conceptovereenkomst en de afspraken daarin. Randridge heeft in die communicatie aangedrongen op vaste opleverdata voor de
substationsen een
lump sumvoor het werk. MHF Contracting heeft meegedeeld dat laatste niet te willen omdat er te weinig informatie beschikbaar was - onder meer geen
RFC-documents- over onder meer de omvang (
scope)van het werk.
3.2
Op 1 oktober 2021 heeft MHF Contracting een factuur gezonden aan Randridge van € 130.000,00 voor installatiewerkzaamheden aan vier
substations. Deze factuur is door Randridge betaald.
3.21
Op 4 oktober 2021 heeft MHF Contracting een e-mail gestuurd aan Randridge (productie 28 bij dagvaarding in eerste aanleg) waarin onder meer staat:
“From our side we can’t calculate a firm price as surprises keep popping up”en
“We’re lost in material identification as there is no reference to the available drawings. RFC-drawings are not available (…) and details upon how to get the buildings weathertight are missing. (…) We maintain our offer to work on a cost-plus basis (…)”
3.22
Op 6 oktober 2021 heeft Randridge een e-mailbericht aan MHF Contracting gestuurd met voor zover thans van belang de volgende inhoud (productie 29 bij dagvaarding in eerste aanleg):
“(…) Randridge's contract is with Treysan and they have appointed MHF.
That is our position. I have no comment to make on comments on credibility; this is not for me to ascertain.
(…)”
3.23
Op 7 oktober 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen MHF Contracting en Randridge. De werkzaamheden van MHF Contracting zijn vervolgens beëindigd.
3.24
Daarna heeft MHF Contracting op 12 oktober 2021 een
summery of the costs spentaan Randridge gestuurd met een bedrag van € 399.367,65 aan arbeidsuren alsmede € 152.316,03 aan ingekochte goederen en diensten (productie 32 bij eerste aanleg).
3.25
Hierop heeft Randridge in haar brief van 13 oktober 2021 (productie 33 bij dagvaarding in eerste aanleg) aan MHF Contracting meegedeeld dat alleen Treysan contractspartij is van MHF Contracting. Randridge is niet tot betaling overgegaan.
3.26
HES is op 10 januari 2023 failliet verklaard.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
MHF Contracting heeft Randridge gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de rechtbank voor recht zal verklaren dat tussen MHF Contracting en Randridge een overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen (primair) dan wel dat Randridge ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van MHF Contracting (subsidiair) en Randridge wordt veroordeeld tot betaling van € 278.456,66 te vermeerderen met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten van € 3.167,00 althans tot betaling van een redelijk bedrag en in de kosten van het geding.
4.2
Randridge heeft de vorderingen bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen tot het bedrag van € 145.754,86 vermeerderd met de wettelijke handelsrente en € 2.232,55 aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Randridge is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. Zij vordert ten eerste dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst tot veertien dagen na het in deze zaak te wijzen eindarrest en verder dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover daarin de vorderingen van MHF Contracting zijn toegewezen. Zij wil dat het hof de vorderingen van MHF Contracting alsnog afwijst. Dit alles met veroordeling van MHF Contracting in de kosten (vermeerderd met rente) van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.2
MHF Contracting eist in incidenteel hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen voor zover MHF Contracting daartegen een grief heeft gericht en Randridge alsnog te veroordelen tot betaling van € 278.456,66 vermeerderd met de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten van € 3.167,00, met veroordeling van Randridge in de kosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Voorop gesteld wordt dat er door partijen geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter bevoegd is over het onderhavige geschil te oordelen en dat daarbij Nederlands recht van toepassing is. Het hof ziet ook geen reden om daarover anders te oordelen, zodat bij de oordelen van de rechtbank daarover zal worden aangesloten.
6.2
De grieven, zowel in principaal als in incidenteel appel, zullen hieronder bij de behandeling van de desbetreffende geschilpunten besproken worden.
Overeenkomst
6.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat er tussen partijen geen overeenkomst van aanneming van werk is gesloten voor de periode van 13 september 2012 tot 7 oktober 2012 omdat partijen het niet eens zijn geworden over de prijs en de scope van het werk (de essentialia). Hiertegen richt zich de eerste incidentele grief van MHF Contracting.
6.4
MHF Contracting heeft hiervoor het volgende naar voren gebracht. Partijen waren het wel eens over de omvang van het werk, namelijk het monteren van staalconstructies voor vier substations en het bekleden van de wanden en plafonds met panelen. De discussie over de omvang van het werk en de prijs ontstond pas bij de schriftelijke uitwerking van het contract. Daarbij is het niet nodig om het eens te zijn over de prijs. Indien geen prijs is afgesproken, bepaalt de wet in artikel 7:752 lid 1 BW dat een redelijke prijs verschuldigd is. Daarnaast is ook de andersoortige overeenkomst (een soort overbruggingsovereenkomst) zoals door de rechtbank is aangenomen, een overeenkomst van aanneming van werk. MHF Contracting bracht immers een werk van stoffelijke aard tot stand.
6.5
Randridge heeft daar het volgende tegenin gebracht. Artikel 7:752 lid 1 BW is niet van toepassing als er over de prijs is onderhandeld maar daarover geen overeenstemming is bereikt. Voorts heeft MHF Contracting de omstandigheden waarmee de rechtbank heeft onderbouwd dat er geen overeenstemming was over de omvang van het werk, niet bestreden. Ook is van belang dat MHF Contracting haar werkzaamheden heeft voortgezet binnen het kader van haar overeenkomst met Treysan, welke overeenkomst nog steeds doorliep. Het enkele feit dat MHF Contracting is doorgegaan met het werk, betekent dus niet dat een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten met Randridge. Een eventuele andersoortige overeenkomst (waarvan Randridge eveneens bestrijdt dat deze is gesloten) is, bij gebrek aan een overeengekomen prijs en duidelijkheid over de omvang van het werk, geen overeenkomst van aanneming van werk. Het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, is door MHF Contracting verricht in het kader van haar overeenkomst met Treysan en niet met Randridge.
6.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat partijen over voor hen essentiële punten (vaste aanneemsom of op regiebasis en wat het werk nu precies inhield) geen overeenstemming hebben bereikt. Dat in een dergelijk geval in de zin van artikel 7:752 BW een redelijke prijs zou gelden zoals MHF Contracting heeft aangevoerd, kan niet worden aangenomen. Artikel 7:752 lid 1 BW is bedoeld voor het geval partijen zich niet over de prijs hebben bekommerd en niet voor het geval partijen over een prijs hebben onderhandeld maar daarover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Juist uit het feit dat partijen over de prijs hebben onderhandeld en in het verlengde daarvan over wat het werk nu precies inhield om de prijs te kunnen bepalen en het niet lukte elkaar hierin te vinden, blijkt dat het essentiële punten voor beide partijen waren. Zonder overeenstemming op deze punten kan dan ook niet worden uitgegaan van een overeenkomst van aanneming van werk waarbij in de zin van artikel 7:752 BW een redelijke prijs is verschuldigd.
6.7
Het hof licht dit verder toe. Dat partijen niet op 13 september 2021 in de gebruikelijke zin een aanneemovereenkomst hebben gesloten (waarvoor de door MHF Contracting gestelde prijs dan wel een in de zin van artikel 7:752 BW redelijke prijs zou zijn verschuldigd) blijkt uit de volgende omstandigheden. In de door MHF Contracting op 14 september 2021 aan Randridge toegezonden MoU, die overigens volgens MHF Contracting nog open was voor discussie, blijkt in het geheel niet van een aanneemovereenkomst tussen MHF Contracting en Randridge. Sterker nog, hierin staat juist dat partijen gaan onderzoeken of zij een contract kunnen sluiten (zie de bulletpoints aan het slot van de MoU zoals vermeld in 3.9). Nadien hebben partijen ook getracht een overeenkomst met betrekking tot het oprichten van de substations te sluiten. Dat zou niet nodig zijn geweest indien hierover reeds een aanneemovereenkomst was gesloten. Er werd door MHF Contracting ook niet regulier gefactureerd aan Randridge, terwijl er wel aanzienlijke kostenposten openstonden zoals blijkt uit de correspondentie tussen hen. En ook in de correspondentie stelt MHF Contracting zich nergens op het standpunt dat er tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten op grond waarvan Randridge haar op regiebasis moet betalen. Dit had alles had, bij een overeenkomst van aanneming van werk per 13 september 2021 zoals MHF Contracting stelt, wel zeer voor de hand gelegen. Ook later is geen overeenkomst van aanneming van werk gesloten die MHF Contracting aanspraak gaf op volledige vergoeding van uren en kosten zoals zij stelt. Partijen kwamen op of rond 30 september 2021 overeen dat Randridge MHF Contracting 50% zou betalen van wat volgens MHF Contracting op dat moment haar
outstanding costswaren, dat MHF zou blijven doorwerken en verder dat partijen zouden toewerken naar een concrete (schriftelijke) overeenkomst. Uit niets blijkt dat er toen (opeens) wél overeenstemming bestond over de scope van het werk en de daarvoor te betalen prijs, dan wel dat Randridge ermee instemde dat zij kosten en uren (tegen de door MHF gehanteerde tarieven, dan wel een in de zin van artikel 7:752 BW redelijke prijs) zou gaan voldoen.
6.8
Vervolgens komt de vraag aan de orde of Randridge op andere gronden dan de door MHF Contracting gestelde aanneemovereenkomst met de door haar geclaimde tarieven en kosten een vergoeding verschuldigd is aan MHF Contracting. De rechtbank heeft geoordeeld dat er (gelet op alle omstandigheden) tussen partijen een andersoortige overeenkomst tot stand gekomen is op grond waarvan Randridge de helft van de openstaande kosten van het werk als “back up garantie” aan MHF Contracting moest voldoen. Hierbij heeft de rechtbank de totale door MHF Contracting opgegeven kosten van het werk van € 551.683,88 als uitgangpunt genomen (productie 32 dagvaarding in eerste aanleg), minus de € 260.174,16 waarvoor al aan deze afspraak was voldaan. Randridge is vervolgens veroordeeld tot betaling van de helft van het restant (50% van € 291.509,72) van € 145.754,86.
6.9
Tegen dit oordeel richten zich de principale grieven 1 tot en met 5 van Randridge. Randridge stelt zich op het standpunt dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden (grief 1), ten onrechte de rechtsgronden heeft aangevuld (grief 2) en ten onrechte een andersoortige overeenkomst heeft aangenomen (grief 5). Daarnaast is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van de door MHF Contracting gestelde outstanding costs (grief 4) en is het bedrag onjuist vastgesteld (grief 3), aldus Randridge.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat MHF Contracting had besloten het werk op 13 september 2021 niet voort te zetten in verband met de problemen die zij op dat moment met Treysan ervoer en dat MHF Contracting dit aan Randridge kenbaar heeft gemaakt. Ook is niet in geschil dat partijen op dat moment met elkaar in gesprek zijn geraakt om te kijken of een en ander opgelost kon worden (“work through this mess together”). In dit kader is afgesproken dat Randridge de factuur van € 76.664,00 zou voldoen en dat partijen zouden onderzoeken of en onder welke voorwaarden zij met elkaar konden contracteren terwijl MHF Contracting ondertussen het werk zou voortzetten. Dit is wat partijen ook hebben gedaan. Omdat het partijen niet lukte elkaar te vinden in (vooral) de voor het werk te betalen prijs maar het werk wel doorging en dus door MHF Contracting kosten werden gemaakt die door Treysan niet werden vergoed, hebben partijen op enig moment een nieuwe afspraak gemaakt. Randridge heeft toegezegd 50% van de op dat moment uitstaande kosten aan MHF Contracting te betalen (€ 130.000,00), MHF Contracting zou blijven doorwerken en partijen zouden door onderhandelen over een overeenkomst. Ook hieraan hebben partijen zich gehouden.
6.11
Gelet op het feit dat er tussen partijen nog geen expliciete afspraken waren gemaakt, er geen voorbehoud was gemaakt én er geen betaling op uurbasis was afgesproken, mocht Randridge er naar het oordeel van het hof van uitgaan dat met de afspraak van 30 september 2021 het verleden (de periode tot en met 29 september 2021) tussen partijen op dat moment was afgerekend en partijen met betrekking tot het verleden over en weer geen vorderingen meer zouden hebben als partijen er verder niet uit zouden komen en er daarover dus geen overeenkomst tot stand kwam. Daarmee samenhangend kon en mocht MHF Contracting uit deze afspraak dus redelijkerwijs niet afleiden dat als partijen uiteindelijk geen overeenstemming zouden bereiken, Randridge alle vanaf 5 juli dan wel 13 september 2021 door MHF Contracting gemaakte kosten zou vergoeden en op regiebasis met MHF Contracting zou afrekenen. Dit betekent dat de rechtbank dan ook ten onrechte tot dit oordeel is gekomen en de grieven van Randridge in zoverre slagen en de incidentele grief 2 van MHF Contracting moet falen. Randridge is dan ook ten onrechte veroordeeld tot betaling van € 145.754,86 en het vonnis van de rechtbank zal in die zin vernietigd worden.
6.12
De vraag is dan vervolgens of er nog (betalings)aanspraken tussen partijen golden, voor het geval - zoals is gebeurd - partijen geen nieuwe afspraken konden maken, maar het werk door MHF Contracting op verzoek van Randridge na 30 september 2021 wel werd voorgezet zoals door partijen was afgesproken. Dat MHF Contracting de toezegging deed om voor dat geval het werk zonder meer, dat wil zeggen zonder enige aanspraak op betaling voort te zetten zoals voortvloeit uit de stellingname van Randridge, is geen aannemelijke uitleg van de afspraak van 30 september 2021. Dit vooral gelet op het conflict dat MHF Contracting met Treysan had - zoals ook duidelijk voor Randridge was - en Treysan MHF Contracting niet betaalde waardoor MHF Contracting nu juist het werk wilde stilleggen om het maken van meer kosten te voorkomen. Onder die omstandigheden kon en mocht Randridge niet aannemen dat MHF Contracting het voortzetten van het werk geheel voor eigen rekening en risico deed. Dit vooral omdat (zoals door Randridge niet is bestreden) juist Randridge op dat moment belang had bij het voortzetten van het werk.
6.13
Bovenstaande betekent dat partijen voor dit geval geen concrete afspraken hebben gemaakt. Dit betekent echter niet dat Randridge niks aan MHF Contracting verschuldigd is, omdat artikel 6:248 BW bepaalt dat een overeenkomst niet alleen de overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Het hof is van oordeel dat MHF Contracting, zoals zij zelf ook stelt, er wel op mocht vertrouwen dat zij bij het maken van de afspraak van 30 september 2021 niet voor niks op verzoek van Randridge doorging met het uitvoeren van de werkzaamheden en van Randridge ook (enige) compensatie zou ontvangen als partijen uiteindelijk niet tot algehele overeenstemming zouden komen. Hierbij is relevant dat Randridge er belang bij had dat werd doorgewerkt, dat MHF Contracting duidelijk aan haar had laten weten niet meer voor Treysan te (zullen) werken (vlg. de toegezonden MoU) en verder dat zij ter gelegenheid van de afspraken van 30 september 2021 niet had gestipuleerd dat zij bij gebreke van overeenstemming niets zou betalen voor de verdere werkzaamheden, terwijl zij in het verleden tot tweemaal toe wel (achteraf, zonder voorafgaande afspraak) betalingen had verricht aan MHF Contracting. Anderzijds mocht MHF Contracting niet rekenen op volledige betaling, mede gelet op de omstandigheid dat Randridge steeds duidelijk had laten weten niet op regiebasis te willen samenwerken en dat MHF Contracting door inefficiënties in het proces zeer veel uren had besteed; zij moest begrijpen dat het voor Randridge een probleem zou zijn om dat allemaal met Treysan te verrekenen. Een redelijke verdeling brengt mee dat Randridge 50% van de uren (tarief) en kosten (met opslag) van MHF Contracting over de laatste periode vergoedt en dus dat de resterende 50% voor eigen rekening van MHF Contracting blijft. Het gaat hierbij dan om 30 september 2021 en 1 oktober 2021 van week 39 en week 40.
6.14
Wat de uren betreft geldt het volgende. MHF Contracting heeft als productie 40 bij de inleidende dagvaarding een berekening en de daarbij horende urenbriefjes overgelegd. Na de betwisting daarvan door Randridge heeft MHF Contracting de uren nader toegelicht en verder onderbouwd met stukken uit haar administratie. Daarbij is door MHF Contracting gesteld dat het kloksysteem niet altijd naar behoren werkte, zodat van de eigen werkbriefjes is uitgegaan. Hier is vervolgens door Randridge niets concreets tegenin gebracht, behalve dat de door haar en Treysan ingeschatte waarde van het werk deze facturen niet rechtvaardigt. Dit betekent echter nog niet dat de uren en kosten niet gemaakt zijn. Daarbij komt dat de rechtbank in het bestreden vonnis is uitgegaan van de vordering van MHF, die is gebaseerd op de in productie 40 opgegeven uren en tarieven, en dat Randridge die hoeveelheid uren en (de marktconformiteit van) de tarieven in het hoger beroep niet (meer) heeft betwist. Het hof zal binnen de in het hoger beroep in aanmerking te nemen periode per opgegeven uur x tarief evenmin als de rechtbank méér toewijzen dan 50%. De hoeveelheid uren en (de marktconformiteit van) de daarbij behorende tarieven staan daarom binnen dat bereik in het hoger beroep niet meer ter discussie. Het hof zal daarom uitgaan van de door MHF Contracting opgegeven uren en tarieven.
6.15
Uit productie 40 blijkt dat het in week 40 gaat om 930 uren waarvan er 25 uren overwerk betreffen. De bij de uren behorende uurtarieven staan ook in productie 40 genoemd. Uitgaande van deze uren en deze uurtarieven bedragen de arbeidskosten in week 40 € 40.702,50. Voor week 39 is het hof uitgegaan van de uren zoals die uit de urenbriefjes blijken op 30 september 2021 en 1 oktober 2021. Dit komt neer op 450 uren. Uit de urenbriefjes blijkt niet dat in die periode overuren zijn gemaakt. Omdat het hof uit de urenbriefjes niet kan afleiden welke uren betrekking hebben op “labour”, “foremen” en “staff” is - schattenderwijs - naar rato van het totale aantal uren van die week een berekening gemaakt. Dit betekent dat 83% van de uren op 30 september en 1 oktober 2021 naar schatting van het hof ziet op “labour” met een tarief van € 42,00 (373,5 uur), 13% op “foremen” met een tarief van € 48,00 (58,5 uur) en 4% op “staff” met een tarief van € 54,00 (18 uur). Dit komt neer op een bedrag van € 19.467,00. Aan arbeidsuren komt dit op een totaal van € 60.169,50.
6.16
Wat betreft de kosten van materieel geldt het volgende. MHF Contracting heeft een overzicht en specificaties overgelegd van haar kosten van materieel over de periode 13 september - 7 oktober 2021, uitkomend op afgerond € 85.000 (inclusief 7,5% opslag, productie 45 bij dagvaarding). Hoewel Randridge heeft aangevoerd dat de rechtbank de openstaande kosten van MHF Contracting onjuist heeft bepaald (grief 3) en ten onrechte van die kosten is uitgegaan (grief 4), heeft zij dit ten aanzien van de kosten van materieel niet concreet toegelicht. Het hof is van oordeel dat MHF Contracting deze kosten (met opslag) voldoende met stukken heeft onderbouwd en toegelicht en Randridge daar in het licht van deze onderbouwing en toelichting, ook in eerste aanleg, onvoldoende tegenover heeft gezet om niet van deze kosten te kunnen uitgaan. Per dag komt dit afgerond uit op € 85.000/25 = € 3.400. De periode 30 september - 7 oktober 2021 bedraagt 8 dagen: dit komt dan uit op 8 x € 3.400 = € 27.200 aan kosten voor materieel (inclusief opslag) in deze periode.
6.17
Totaal uren + kosten materieel (+ opslag) komt hiermee uit op € 60.169,50 plus € 27.200 = € 87.369,50. Vijftig procent daarvan moet Randridge aan MHF Contracting vergoeden: € 43.684,75. Voor verrekening van de eerdere gedane betalingen van € 76.664,00 en € 130.000,00, zoals Randridge voorstaat en MHF Contracting bestrijdt, is geen grond. Zoals hierboven onder 6.11 al is overwogen, hadden partijen na 30 september 2021 met betrekking tot het verleden over en weer geen vorderingen meer als zij er verder niet uit zouden komen. Grief 6 in principaal appel van Randridge moet dan ook falen.
6.18
Hoewel MHF Contracting nog heeft gesteld dat Randridge achteraf (op 7 oktober 2021) heeft toegezegd dat (alles) zou worden betaald, kan dit niet tot toewijzing van een hoger bedrag leiden. Randridge heeft dat betwist en door MHF Contracting is geen specifiek bewijsaanbod gedaan op dit punt. Daarnaast kan uit een verzoek tot overleggen van een overzicht van de kosten met daarbij de door MHF Contracting gestelde opmerking van Randridge dat de kosten “as fair as possible” zouden worden gesetteld niet zonder meer worden afgeleid dat werd toegezegd dat alle kosten vanaf 13 september tot en met 7 oktober 2021 door Randridge zouden worden voldaan. MHF Contracting heeft onvoldoende toegelicht, in het licht van de eerdere discussies tussen partijen, dat dit desondanks de bedoeling van Randridge was, of dat zij het aldus heeft mogen begrijpen.
Ongerechtvaardigde verrijking
6.19
Voor (aanvullende) schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking is geen grond. Het blijven doorwerken door MHF Contracting en de ‘verrijking’ van Randridge die daardoor naar de stelling van MHF Contracting heeft plaatsgevonden, vinden hun rechtvaardiging in de afspraken die partijen over dit (blijven) doorwerken hebben gemaakt.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
6.2
Randridge heeft een grief gericht (8) tegen het toewijzen van de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij niks (meer) aan MHF Contracting verschuldigd is. Voor het overige heeft Randridge geen (inhoudelijke) grieven heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij in verzuim is en rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Omdat Randridge wel een vergoeding verschuldigd is (zij het een lagere vergoeding) zullen de rente en buitengerechtelijke incassokosten, afgestemd op het toe te wijzen bedrag, worden toegewezen. Dit betekent dat de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 43.684,75 zal worden toegewezen vanaf 27 oktober 2021. De buitengerechtelijke incassokosten zullen overeenkomstig de gebruikelijke tarieven worden toegewezen tot een bedrag van € 1.211,85.
Incident tot schorsing tenuitvoerlegging
6.21
Nu einduitspraak wordt gedaan, heeft Randridge geen belang meer bij haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerleggen van het vonnis in eerste aanleg. Deze vordering wordt dan ook bij gebrek aan belang afgewezen. Overigens was de aangevoerde schorsingsgrond (een kennelijke misslag) ook ontoereikend. Onvoldoende is toegelicht dat de nu door het hof onjuist bevonden oordelen van de rechtbank getuigen van een kennelijke misslag en ook overigens is daar niet van gebleken. Randridge zal worden veroordeeld in de kosten van het incident, welke kosten worden begroot op 1 punt van het salaris van de advocaat van € 1.214,00.
Proceskosten
6.22
Zowel Randridge als MHF Contracting hebben een grief gericht (Randridge grief 9 in principaal appel en MHF Contracting grief 4 in incidenteel appel) tegen het oordeel van de rechtbank om de kosten te compenseren. Beide grieven dienen te falen. Randridge heeft naar voren gebracht dat zij niks aan MHF Contracting verschuldigd is en MHF Contracting daarom in de kosten veroordeeld had moeten worden. MHF Contracting heeft aangevoerd dat Randridge in de kosten veroordeeld had moeten worden omdat haar verweer dat zij niets aan MHF Contracting verschuldigd was, is verworpen en tot betaling is veroordeeld.
6.23
Nu vast is komen te staan in hoger beroep dat Randridge wel een vergoeding verschuldigd is, maar minder dan MHF Contracting heeft gevorderd en het oordeel dat partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld daarmee in stand blijft, zijn de proceskosten in eerste aanleg terecht gecompenseerd. Beide grieven moeten dan ook falen.
6.24
In principaal appel zullen de proceskosten om dezelfde reden (over en weer in het ongelijk gesteld) worden gecompenseerd. In incidenteel appel zal MHF Contracting in de kosten worden veroordeeld, omdat alle incidentele grieven falen en zij daar dus in het ongelijk is gesteld. De kosten aan de zijde van Randridge worden begroot op een half punt salaris van de advocaat van € 1.106,50.
Conclusie
6.25
De grieven behoeven geen verdere bespreking. Geen van partijen heeft ter zake dienend en specifiek bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. De conclusie is dat het hoger beroep van Randridge deels slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen en Randridge veroordelen tot betaling van € 43.684,75 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 27 oktober 2021 en € 1.211,85 aan buitengerechtelijke incassokosten. Zoals hierboven al is overwogen zullen de proceskosten in het principaal hoger beroep gecompenseerd worden en die van het incidenteel hoger beroep voor rekening van MHF Contracting worden gebracht.

7.Beslissing

Het hof:
  • wijst de incidentele vordering van Randridge af;
  • veroordeelt Randridge in de kosten van het incident, aan de zijde van MHF Contracting tot aan deze uitspraak bepaald op € 1.214,00;
  • vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2023 voor zover Randridge daarbij is veroordeeld tot betaling aan MHF Contracting van een bedrag van € 145.754,86 vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling en een bedrag van € 2.232,55 aan buitengerechtelijke incassokosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Randridge om aan MHF Contracting te betalen een bedrag van € 43.684,75 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 27 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt Randridge om aan MHF Contracting te betalen een bedrag van € 1.211,85 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • compenseert de kosten van het principaal hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • veroordeelt MHF Contracting in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van Randridge tot aan deze uitspraak begroot op € 1.106,50;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Verkerk, mr. J.W. Frieling en A.F.J.A. Leijten en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.