ECLI:NL:GHDHA:2023:988

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
200.310.804/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Venezolaans staatsoliebedrijf voor schuld van Venezuela; vereenzelviging en toepasselijkheid van Nederlands en Venezolaans recht

In deze zaak vordert OI European Group B.V. (OIEG) dat het Venezolaanse staatsoliebedrijf Petróleos de Venezuela SA (PDVSA) en haar dochtervennootschappen aansprakelijk worden gesteld voor een schuld van de Bolivariaanse Republiek Venezuela. Deze schuld is voortgekomen uit een arbitrale uitspraak waarbij Venezuela is veroordeeld tot betaling van bijna USD 400 miljoen aan OIEG wegens de onteigening van twee glasfabrieken. Venezuela heeft echter geweigerd aan deze veroordeling te voldoen. OIEG stelt dat PDVSA en de dochtervennootschappen, zowel naar Nederlands als Venezolaans recht, aansprakelijk zijn op basis van vereenzelviging. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, die de vordering van OIEG had afgewezen.

De rechtbank had geoordeeld dat er onvoldoende grond was voor vereenzelviging tussen PDVSA en Venezuela, en dat de Nederlandse vennootschappen Propernyn, Services en PDV niet konden worden vereenzelvigd met Venezuela. In hoger beroep heeft OIEG betoogd dat de omstandigheden zodanig uitzonderlijk zijn dat vereenzelviging de enige manier is om haar schade te vergoeden. Het hof oordeelt echter dat de omstandigheden niet voldoende zijn om vereenzelviging te rechtvaardigen.

Daarnaast heeft OIEG in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van onrechtmatige verhaalsfrustratie, maar ook deze grief faalt. Het hof concludeert dat de grieven van OIEG niet slagen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. OIEG wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.310.804/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/580846 / HZ ZA 19-1030
Arrest van 30 mei 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
OI European Group B.V.,
gevestigd in Schiedam,
appellante,
advocaat: mr. T. Stouten, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.Petróleos de Venezuela SA,

gevestigd in Caracas, Venezuela,

2. Bariven SA,

gevestigd in Caracas, Venezuela,

3. Propernyn B.V.,

gevestigd in Den Haag,

4. PDVSA Services B.V.,

gevestigd in Leidschendam,

5. (Petróleos de Venezuela) PDV Europa B.V.,

gevestigd in Den Haag,
verweersters,
advocaat: mr. M. Deckers, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal appellante hierna OIEG noemen, en verweersters gezamenlijk PDVSA c.s. Verweerster sub 1 zal worden geduid als PDVSA, verweerster sub 2 als Bariven, verweerster sub 3 als Propernyn, verweerster sub 4 als Services en verweerster sub 5 als PDV.

1.De zaak in het kort

De Bolivariaanse Republiek Venezuela is in een arbitrageprocedure veroordeeld tot betaling van bijna USD 400 miljoen aan OIEG vanwege de onteigening van twee glasfabrieken. Venezuela heeft niet aan deze veroordeling voldaan. In deze procedure vordert OIEG dat PDVSA – het staatsoliebedrijf van Venezuela – en een aantal dochtervennootschappen worden veroordeeld tot betaling van de schuld van Venezuela. OIEG is van mening dat PDVSA c.s. en Venezuela, zowel naar Nederlands recht als naar Venezolaans recht, aansprakelijk zijn op grond van ‘vereenzelviging’. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, dat de vordering heeft afgewezen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding, tevens houdende memorie van grieven, van 13 mei 2022 (met bijlagen), waarmee OIEG in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2022;
  • de memorie van antwoord van PDVSA c.s., met bijlagen;
  • de producties 60 tot en met 65 die OIEG ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 4 april 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de advocaten de zaak hebben toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd.

3.Feiten en procedure bij de rechtbank

3.1
De rechtbank heeft in rov. 2.1 tot en met 2.15 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
OEIG is medeaandeelhoudster geweest van twee Venezolaanse vennootschappen die twee fabrieken in de Bolivariaanse Republiek Venezuela (hierna: Venezuela) hadden voor de productie en distributie van glas. Venezuela heeft deze fabrieken in 2010 onteigend.
OIEG heeft vervolgens een arbitrale procedure tegen Venezuela gevoerd bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (hierna: ICSID). Venezuela is bij arbitraal vonnis van 10 maart 2015 veroordeeld tot betaling aan OIEG van een bedrag van USD 372.461.982,- aan schadevergoeding wegens de onteigening van de glasfabrieken en een bedrag van USD 5.750.000,- aan proceskosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Op 23 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis in Nederland.
Op 6 december 2018 heeft ICSID het verzoek van Venezuela tot vernietiging van het arbitrale vonnis afgewezen. Venezuela is veroordeeld tot betalingen van (aanvullende) proceskosten aan OIEG van USD 381.862,05 en USD 3.482.949,-.
Ondanks herhaalde aanmaningen van OIEG weigert Venezuela aan de veroordelingen te voldoen.
PDVSA is het staatsoliebedrijf van Venezuela. PDVSA is de moedermaatschappij van het concern waarvan ook Bariven, Propernyn, Services en PDV onderdeel zijn.
Op 9 april 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag verlof verleend om onder PDVSA, Propernyn en PDV conservatoir (derden)beslag te leggen op aandelen, vorderingen, gelden en/of geldswaarden en roerende zaken ter zake van een vordering van USD 635.451.000,-.
3.3
In deze procedure heeft OIEG gevorderd dat PDVSA c.s. worden veroordeeld tot betaling van USD 372.461.982,-, USD 5.750.000,-, USD 3.964.811,- en € 22.912,59, te vermeerderen met rente. OIEG heeft aangevoerd dat Venezuela in gebreke blijft om aan het arbitrale vonnis te voldoen. Gelet op de nauwe verwevenheid tussen Venezuela en PDVSA c.s. moeten laatstgenoemden voor het doel van deze executie vereenzelvigd worden met Venezuela. De vennootschappen moeten ook onderling vereenzelvigd worden, aldus OIEG.
3.4
PDVSA c.s. hebben de vordering van OIEG weersproken.
3.5
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast ter zake van de vraag of er ten aanzien van Propernyn, Services en PDV vereenzelviging kan plaatsvinden, en Venezolaans recht ter zake van de vraag of er ten aanzien van PDSVA en Bariven kan worden vereenzelvigd. In beide gevallen heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor vereenzelviging. Zij heeft de vordering van OIEG daarom afgewezen.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
In hoger beroep heeft OIEG geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Zij vordert dat het hof haar vordering alsnog toewijst. PDVSA c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
4.2
De kern van deze zaak is of PDVSA c.s. ter zake van de vordering van OIEG op Venezuela kunnen worden vereenzelvigd met Venezuela. Tussen partijen is niet in geschil dat – kort gezegd – ten aanzien van Propernyn, Services en PDV (hierna ook: de Nederlandse vennootschappen) Nederlands recht moet worden toegepast en ten aanzien van PDVSA en Bariven (hierna ook: de Venezolaanse vennootschappen) Venezolaans recht. Hieronder zal het hof allereerst bespreken of de Nederlandse vennootschappen naar Nederlands recht kunnen worden vereenzelvigd met Venezuela (grieven 1 en 2). Vervolgens komt aan de orde de vraag of de Venezolaanse vennootschappen naar Venezolaans recht kunnen worden vereenzelvigd met Venezuela (grieven 3 tot en met 6).
Vereenzelviging naar Nederlands recht
4.3
Over de vraag wanneer er naar Nederlands recht plaats is voor vereenzelviging heeft de Hoge Raad in het Rainbow-arrest (HR 13 oktober 2000, NJ 2000/698) het volgende overwogen:
“Bij de beantwoording van deze vraag moet worden vooropgesteld dat, zoals het Hof kennelijk en terecht tot uitgangspunt heeft genomen, door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen, en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf.
De omstandigheden van het geval kunnen evenwel ook zo uitzonderlijk van aard zijn dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen - het volledig wegdenken van het identiteitsverschil - de meest aangewezen vorm van redres is (vgl. het geval dat aan de orde was in HR 9 juni 1995, nr. 8551, NJ 1996, 213).”
4.4
Voor vereenzelviging bestaat volgens OIEG alle aanleiding omdat PDVSA een staatsbedrijf van Venezuela is waarin Venezuela feitelijk en juridisch alle zeggenschap heeft en het beleid volledig bepaalt. De top van de onderneming bestaat volledig uit partijgenoten van de President van Venezuela. PDVSA’s goederen worden door Venezuela gebruikt voor publieke doeleinden en PDVSA opereert niet alleen als oliebedrijf maar presenteert zich (naar buiten toe) ook als overheidsorgaan met een eigen publieke agenda.
4.5
OIEG heeft in haar eerste grief aangevoerd dat in dit geval sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat vereenzelviging – het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen Venezuela en de Nederlandse vennootschappen – de meest aangewezen vorm van redres is. Zij heeft aangevoerd dat Venezuela twee glasfabrieken heeft onteigend zonder dat OIEG (als aandeelhouder van de rechtspersoon die eigenaar was van de glasfabrieken) daarvoor is gecompenseerd en dat Venezuela, ook na te zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, weigert de door OIEG geleden schade te vergoeden. De Nederlandse vennootschappen verschuilen zich achter hun (schijn)rechtspersoonlijkheid. Volgens OIEG is executie van vermogensbestanddelen van Venezuela onmogelijk en is vereenzelviging de enige manier waarop OIEG haar schade vergoed kan krijgen en de onbillijke situatie die is ontstaan, kan worden rechtgezet.
4.6
Naar het oordeel van het hof zijn de onder 4.4 genoemde omstandigheden naar Nederlandse maatstaven inderdaad uitzonderlijk van aard. Maar daarmee is nog niet gezegd dat vereenzelviging van Venezuela met de Nederlandse vennootschappen hier de meest aangewezen vorm van redres is. In deze zaak gaat het erom dat Venezuela na de onteigening van de twee glasfabrieken en na veroordeeld te zijn tot betaling van een aanzienlijke schadevergoeding, weigert de schade aan OIEG te vergoeden. Het enkele feit dat Venezuela (uiteindelijk) de volledige of overheersende zeggenschap heeft over de Nederlandse vennootschappen betekent niet dat sprake is van schijnrechtspersoonlijkheid van deze vennootschappen, waarvan op enige wijze jegens OIEG misbruik is gemaakt. Verder is gesteld noch gebleken dat de Nederlandse vennootschappen enige directe of indirecte bemoeienis hebben gehad met de onder 4.5 geschetste gang van zaken.
4.7
Dit betekent dat de eerste grief faalt.
4.8
Met de tweede grief voert OIEG aan dat sprake is van onrechtmatige verhaalsfrustratie. Volgens OIEG worden de Nederlandse vennootschappen feitelijk gebruikt om verhaal van schuldeisers te frustreren, terwijl opbrengsten (vermogen) van de Nederlandse vennootschappen via PDVSA uiteindelijk terugvloeien in de Venezolaanse staatskas. Zodoende houden zij elkaar de hand boven het hoofd en zorgen zij er samen doelbewust voor dat OIEG haar vordering niet op Venezuela kan verhalen.
4.9
Naar het oordeel van het hof heeft OIEG niet aannemelijk gemaakt dat Venezuela vermogen bij de Nederlandse vennootschappen heeft ondergebracht met het oogmerk het verhaal op vermogensbestanddelen van Venezuela te frustreren. De omstandigheid dat de opbrengsten van de activiteiten die de Nederlandse vennootschappen ontplooien, uiteindelijk in de Venezolaanse staatskas terugvloeien, betekent niet dat sprake is van verhaalsfrustratie door Venezuela. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat de Nederlandse vennootschappen en/of Venezuela misbruik hebben gemaakt van het identiteitsverschil tussen de Nederlandse vennootschappen enerzijds en Venezuela anderzijds.
4.1
Grief 2 faalt dus.
Vereenzelviging naar Venezolaans recht
4.11
OIEG heeft in de derde grief aangevoerd dat Venezuela, PDVSA en de dochtermaatschappijen van PDVSA gezamenlijk kunnen worden aangemerkt als ‘groep’. Ten eerste volgt dit uit de Venezolaanse Grondwet en de
Organic Law for Hydrocarbons. Ten tweede volgt dit uit het feit dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in
Transporte Saet, een arrest van 14 mei 2004 van de Constitutionele Kamer van het Hoogste Gerechtshof van Venezuela, dat betrekking had op vereenzelviging. Dit arrest heeft nadien diverse malen navolging gekregen, zoals blijkt uit door OIEG overgelegde literatuur. Vereenzelviging is ook mogelijk buiten concernverband, zolang het gaat om rechtspersonen binnen een groep (grief 4). Naar Venezolaans recht is zowel vereenzelviging van de dochter met de moeder mogelijk, als vereenzelviging van de moeder met de dochter (omgekeerde vereenzelviging) (grief 5). Voor vereenzelviging is niet vereist dat de vordering die wordt ingesteld verband houdt met de gezamenlijke activiteiten van de te vereenzelvigen rechtspersonen (grief 6), aldus nog steeds OIEG.
4.12
Het hof neemt aan dat PDVSA c.s. naar Venezolaans recht gezamenlijk een ‘groep’ vormen waarbij het mogelijk is dat de verschillende rechtspersonen (in bepaalde situaties) met elkaar vereenzelvigd worden. De vraag is echter of Venezuela, een publiekrechtelijke rechtspersoon, onderdeel kan uitmaken van deze groep en of de Venezolaanse rechtspersonen vereenzelvigd kunnen worden met Venezuela. Volgens OIEG volgt uit
Transporte Saetdat dit het geval is. PDVSA c.s. zijn echter van mening dat dit niet uit dat arrest volgt.
4.13
Omdat in deze zaak het arrest
Transporte Saetcentraal staat, zal het hof hieronder bespreken waar dit arrest over gaat.
4.13.1
De casus die ten grondslag ligt aan
Transporte Saetbetreft een arbeidsgeschil, waarin een werknemer zijn werkgever, Transporte Saet La Guarira C.A., in rechte had aangesproken tot betaling van een ontslagvergoeding. De rechter in eerste aanleg heeft deze vordering toegewezen. Echter, niet Transporte Saet La Guarira C.A. is veroordeeld tot betaling, maar Transporte Saet S.A., die geen partij was in de procedure. In hoger beroep is het vonnis vernietigd. De appelrechter heeft overwogen dat uit de wet weliswaar volgt dat er ‘solidariteit’ bestaat tussen werkgevers die gezamenlijk een ‘groep’ vormen, maar dat Transporte Saet S.A. in haar recht op verdediging is geschaad doordat zij is veroordeeld tot betaling, terwijl zij geen partij was in de procedure.
4.13.2
De Constitutionele Kamer had te oordelen over de vraag of het recht op
due processwas geschonden door de veroordeling van Transporte Saet S.A., hoewel deze rechtspersoon geen partij was in de procedure. De Constitutionele Kamer stelt in zijn arrest voorop dat in eerdere rechtspraak is overwogen dat er situaties zijn waarin wordt geprobeerd door middel van oprichting van diverse rechtspersonen te bemoeilijken dat een eiser die een vordering jegens een van deze rechtspersonen heeft, deze vordering daadwerkelijk op deze rechtspersoon kan verhalen. De Constitutionele Kamer memoreert dat het Venezolaanse recht diverse wettelijke bepalingen kent die dergelijk misbruik van rechtspersoonlijkheid beogen te voorkomen.
4.13.3
De Constitutionele Kamer overweegt vervolgens dat (in de door partijen overgelegde Engelse vertaling van het Spaanstalige arrest):
“(…) the existence of financial or corporate groups is legal, but in light of the use by the controller of several instruments (related corporations) to dilute amongst them its liability or that of the group in its relations with third parties, rules have come to exist in different laws that pursue the ignorance of the legal personality of said related corporations, allowing the creditor of one of said corporations to proceed against another with which it objectively lacked a legal relation, to pay, and the latter not being allowed to raise the lack of standing or interest.
It is about two or more corporations that act as a unit or group even though, in relations with third parties they present themselves as separate corporations due to the legal personality that they have, in such a way that the group dilutes, in some of its members, the liability that they have as a whole. In this manner, any of the different components assumes liabilities vis-à-vis third parties without compromising the patrimonial unity if such liability were breached.
In these scenarios, if liability were demanded from the group and not only from the obligated legal person (corporation), the freedom of association contemplated in article 52 of the Constitution, expressed through the existence of different legal persons, is not affected, because if the damage to third parties comes from the abuse of the right to associate, or from a fraud to the law instrumented by the different companies, such objective is illegal; this in some cases, without prejudice of indivisible obligations arising for the group, which is legally possible.
The laws that regulate the economic, financial or corporate groups avoid that the different companies, with the legal personalities of their own, but that are a part of an economic unit, or maintain a unit of direction and that act using one of more legal persons for their benefit, avoid the responsibilities of the group vis-à-vis the obligations assumed by one of its components.
With this it is sought to legally avoid the abuse of the right to associate, which produces an illicit conduct, or avoid the fraud to the law, or a simulation to the prejudice of third parties. To avoid these possibilities, the legal system has indicated solidary duties and obligations to the concerted activities amongst legal persons and for that it has recognized the groups, whether they are economic, financial or corporate, which may result in their constitution, from diverse criteria that the laws themselves consider. As units, there is a possibility that they also assume indivisible obligations, or obligations like those, because the law expressly imposes it, or because the law – upon recognizing the existence of the group and its responsibility as such – accepts that we are facing a unit as a whole, wherefore it cannot either be executed in parts, if the payment is demanded from the unit (group), even if the demand is one of its components.
Consequently, because there exists an indivisible or comparable obligation, each of the member of the group assumes and is bound for the totality (article 1254 of the Civil Code) wherefore payment and fulfillment by one of the members of the group releases the others”
De Constitutionele Kamer geeft vervolgens een niet-limitatieve opsomming van wetten waarin het bestaan van dit soort ‘economische groepen’ is erkend waarbij, onder bepaalde in de desbetreffende wet genoemde omstandigheden, ieder groepslid aansprakelijk is voor schulden van een ander groepslid.
4.13.4
De Constitutionele Kamer overweegt dat de diverse wetten geen uniforme definitie van het begrip ‘groep’ bevatten, maar dat er wel sprake is van een aantal gemeenschappelijke criteria. Op grond van deze criteria formuleert de Constitutionele Kamer elf karakteristieken met behulp waarvan een ‘economische groep’ kan worden geïdentificeerd. Zo moet het gaan om een groep rechtspersonen die gezamenlijk en herhaaldelijk hun activiteiten richten op derde partijen en moet er sprake zijn van een ‘controller’ of ‘Director’ die feitelijk zeggenschap heeft over de groep. Een groep kan geen onderdeel vormen van een andere groep. Deze ‘exclusiviteit’ geldt ook voor de natuurlijke personen die zeggenschap hebben binnen de groep: als er een natuurlijke persoon aan het hoofd staat van een groep, dan kan hij/zij geen onderdeel vormen van een andere groep.
4.13.5
Voor het overige is
Transporte Saetniet rechtstreeks relevant voor de onderhavige zaak. De Constitutionele Kamer bespreekt uitvoerig dat als hoofdregel geldt dat het bestaan van een ‘economische groep’ moet worden bewezen door de partij die een vonnis tegen de economische groep wil verkrijgen. Verder komt aan de orde in hoeverre het noodzakelijk is alle leden van de groep te dagvaarden. Naar het oordeel van de Constitutionele Kamer is het in beginsel niet noodzakelijk dat alle leden van de groep in rechte worden betrokken. Als een niet-gedagvaarde rechtspersoon wordt veroordeeld op de grond dat deze tot de groep zou behoren, staan er onder het Venezolaanse recht voldoende rechtsmiddelen tot haar beschikking om deze veroordeling ongedaan te maken wanneer deze rechtspersoon van mening is dat zij ten onrechte als onderdeel van de groep is aangemerkt, aldus de Constitutionele Kamer. Dit alles leidt uiteindelijk tot het oordeel van de Constitutionele Kamer dat de appelrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het in strijd met het constitutionele beginsel van
due processis dat Transporte Saet S.A. is veroordeeld tot betaling terwijl zij geen procespartij is.
4.14
OIEG heeft op basis van een tweetal opinies van [betrokkene] aangevoerd dat uit de wet voortvloeit dat Venezuela en PDVSA c.s. gezamenlijk een groep vormen en dat dus niet behoeft te worden onderzocht of is voldaan aan de elf karakteristieken van
Transporte Saet. Volgens OIEG is Venezuela de ‘controlling entity’ van de groep van PDVSA c.s. Dit volgt uit art. 303 van de Grondwet waarin is vermeld dat vanwege economische, politieke en nationaal-strategische redenen van soevereiniteit, de staat alle aandelen zal houden in PDVSA. Verder betoogt OIEG dat uit art. 8 van de
Organic Law for Hydrocarbonsvolgt dat het ministerie van energie het bevoegde orgaan is voor alle zaken die verband houden met ‘the administration of hydrocarbons’ en dus tevens bevoegd is alle werkzaamheden en activiteiten op dat terrein te controleren. Uit de wet volgt ook dat de overheid zich direct of indirect, door middel van een staatsbedrijf, bezighoudt met ‘the exploitation of hydrocarbons”, aldus nog steeds OIEG.
4.15
Het hof stelt vast dat (zoals ook blijkt uit
Transporte Saet) de Venezolaanse wet kan bepalen dat sprake is van een ‘groep’ waarbij de groepsleden onderling aansprakelijk zijn voor elkaars schulden. OIEG heeft weliswaar onderbouwd dat uit de Grondwet en de
Organic Law for Hydrocarbonsvolgt dat Venezuela alle aandelen houdt in PDVSA en zeggenschap heeft over de bedrijfsactiviteiten van de groep, maar niet dat het de bedoeling van de Venezolaanse wetgever was dat Venezuela (zonder meer) aansprakelijk is voor de schulden van PDVSA en haar dochtervennootschappen, ofwel omgekeerd: dat PDVSA en haar dochtervennootschappen op grond van de wet aansprakelijk zijn voor de schulden van Venezuela. Met andere woorden: het is niet gebleken dat uit de
Organic Law for Hydrocarbons(of aanverwante wet- en regelgeving) volgt dat de Venezolaanse vennootschappen aansprakelijk zijn voor schulden van Venezuela.
4.16
OIEG is van mening dat Venezuela en PDVSA c.s. een ‘groep’ vormen in de zin van
Transporte Saet. Om deze reden is er aanleiding voor vereenzelviging van de Venezolaanse vennootschappen met Venezuela, aldus OIEG. Het hof verwerpt dit betoog.
4.17
Voor dit oordeel is allereerst van belang dat uit
Transporte Saetvolgt dat de voornaamste reden voor vereenzelviging is de bestrijding van misbruik van rechtspersoonlijkheid. Uit hetgeen hiervoor onder 4.12.2 en 4.12.3 is vermeld volgt dat de Constitutionele Kamer groot belang eraan hecht dat wordt voorkomen dat – kort gezegd – een rechtspersoon aansprakelijkheid ontloopt door het oprichten van andere rechtspersonen waarin bepaalde activiteiten worden ondergebracht, en daarmee de aansprakelijk van de oprichter en deze rechtspersonen te ‘verdelen’(
“to dilute”), met als gevolg dat het voor een schuldeiser moeilijk wordt gemaakt zijn vordering voldaan te krijgen. Uit
Transporte Saetvolgt dat dit risico van misbruik van rechtspersoonlijkheid voor de Venezolaanse wetgever de reden is geweest om in een aantal wetten te bepalen dat er – onder bepaalde omstandigheden – vereenzelvigd kan worden. Het lijkt ook de belangrijkste reden te zijn geweest waarom de Constitutionele Kamer de mogelijkheid voor vereenzelviging heeft uitgebreid tot andere – niet wettelijk geregelde – groepen rechtspersonen.
4.18
Tegen deze achtergrond acht het hof het niet aannemelijk dat de Constitutionele Kamer in
Transporte Saethet oogmerk had de mogelijkheid te openen dat privaatrechtelijke rechtspersonen aansprakelijk zijn voor schulden van Venezuela op de grond dat – kort gezegd – Venezuela als enig aandeelhouder van de moedermaatschappij een (doorslaggevende) zeggenschap heeft over de privaatrechtelijke rechtspersonen en de Venezolaanse vennootschappen economisch, organisatorisch en politiek verregaand verweven zijn met Venezuela. Integendeel, hoewel de uitspraak hier en daar de term ‘rechtspersoon’ (
persona juridica) noemt – wat zowel op privaatrechtelijke als publiekrechtelijke rechtspersonen kan slaan – volgt uit de bewoordingen van
Transporte Saetveeleer dat de Constitutionele Kamer het oog heeft op ondernemingen en privaatrechtelijke rechtspersonen die als een groep aan het economische verkeer deelnemen met als gevolg dat er een risico bestaat op misbruik van rechtspersoonlijkheid. In dat verband is van belang dat OIEG te kennen heeft gegeven dat haar geen Venezolaanse vonnissen of arresten bekend zijn waar vereenzelviging op de wijze die OIEG hier bepleit, is aangenomen.
4.19
De door OIEG overgelegde opinies van [betrokkene] leggen op dit punt onvoldoende gewicht in de schaal. Hoewel het hof onderschrijft dat, zoals [betrokkene] in deze opinies toelicht, het Venezolaanse recht een veel verdergaande vorm van vereenzelviging kent dan het Nederlandse recht, is het hof – zoals gezegd – er niet van overtuigd dat naar Venezolaans recht privaatrechtelijke rechtspersonen die nauw zijn verweven met de Venezolaanse staat, zonder meer aansprakelijk kunnen worden gehouden voor schulden van de staat. In dit verband is ook opmerkelijk dat [betrokkene] het in zijn eerste opinie telkens heeft over een ‘group of companies’ en ‘corporate groups’ waarbinnen op grond van
Transporte Saetvereenzelvigd kan worden, terwijl hij in zijn tweede opinie op basis van een enkele vertaalfout in de Engelstalige versie van
Transporte Saetverdedigt dat ook een publiekrechtelijke rechtspersoon, zoals de Venezolaanse staat, kan behoren tot een ‘economic group’ in de zin van
Transporte Saet.Het hof is van oordeel dat de tweede opinie van [betrokkene] op dat punt onvoldoende overtuigingskracht heeft, in die zin dat op grond van die opinie kan worden aangenomen dat uit
Transporte Saetvoortvloeit dat naar Venezolaans recht Venezuela in de gegeven omstandigheden vereenzelvigd moet worden met de Venezolaanse vennootschappen.
4.2
Gelet op het vorenstaande behoeft geen bespreking meer of
Transporte Saetomgekeerde vereenzelviging mogelijk maakt en of de ingestelde vordering verband moet houden met de gezamenlijke economische activiteiten van de te vereenzelvigen entiteiten.
4.21
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 3 tot en met 6 geen succes hebben.
Conclusie en proceskosten
4.22
De conclusie is dat het hoger beroep van OIEG niet slaagt. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal OIEG als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2022;
  • veroordeelt OIEG in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van PDVSA c.s. bepaald op € 11.379,- aan griffierecht, € 12.118,- aan salaris voor de advocaat (2 punten, tarief VIII) en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, R.S. van Coevorden en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.