ECLI:NL:GHDHA:2023:961

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
200.302.684/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg aandeelhoudersovereenkomst en beoordeling bad leaver situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat [appellante] in een 'bad leaver' situatie verkeert op basis van de aandeelhoudersovereenkomst. De aandeelhoudersovereenkomst bevat bepalingen over de overdracht van aandelen in geval van beëindiging van de betrokkenheid van een aandeelhouder. Na de beëindiging van de managementovereenkomst met [appellante] door [geïntimeerde], heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] haar aandelen tegen nominale waarde aan hen overdraagt, wat door de rechtbank werd toegewezen. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een 'bad leaver' situatie, en dat de opzegging van de managementovereenkomst niet gelijkgesteld kan worden aan een ontbinding. Het hof heeft echter geoordeeld dat de opzegging van de managementovereenkomst, vanwege het ontbreken van draagvlak bij het personeel, wel degelijk leidt tot een 'bad leaver' situatie. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is [appellante] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.302.684/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/610983 / HA ZA 21-7
Arrest van 28 maart 2023
in de zaak van
[…] Holding B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. B. van Leeuwen kantoorhoudend in Goes,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.Y. Elshof kantoorhoudend in Rotterdam.

1.De zaak in het kort

Tussen [appellante] en de overige (toenmalige) aandeelhouders in [geïntimeerde] is een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waarin (onder meer) is opgenomen dat een aandeelhouder geacht wordt zijn aandelen in [geïntimeerde] aan te bieden aan de overige aandeelhouders (of een daartoe aangewezen derde) indien zijn betrokkenheid bij de groep of [geïntimeerde] eindigt. Nadat de managementovereenkomst met [appellante] door een groepsvennootschap van [geïntimeerde] was beëindigd, heeft [geïntimeerde] levering van de aandelen die [appellante] in [geïntimeerde] houdt gevorderd tegen betaling van de nominale waarde daarvan omdat volgens haar sprake is van een ‘bad leaver’ situatie als bedoeld in artikel 8.2 van de aandeelhoudersovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Het daartegen ingestelde hoger beroep slaagt niet.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 november 2021, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2021;
  • het arrest van dit hof van 28 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van grieven tevens wijziging van eis van [appellante], met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde], met producties.
2.2
Partijen hebben vervolgens om arrest gevraagd, dat het hof nader heeft bepaald op heden.

3.Feiten

3. Het hof gaat van onderstaande feiten uit, omdat daarover tussen partijen geen verschil van mening bestaat. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de opmerkingen die [appellante] (in grief 1) met betrekking tot de feitenvaststelling door de rechtbank heeft gemaakt, voor zover deze door [geïntimeerde] niet zijn betwist. Opgemerkt wordt daarbij dat het aan het hof is om uit de tussen partijen vaststaande feiten die feiten te selecteren die het hof voor de beoordeling van het geschil relevant acht.
3.1
[geïntimeerde] is indirect aandeelhouder, via Aurora Holding B.V., van Buro Antares B.V. (hierna: Antares). Middellijk bestuurder van [geïntimeerde] is [B] (hierna: [B]). [appellante] was (mede)aandeelhouder van [geïntimeerde] en hield 2.205 aandelen in het kapitaal van [geïntimeerde] met een totale nominale waarde van € 2.205,-.
3.2
[A] (hierna: [A]) is enig bestuurder en aandeelhouder van [appellante].
3.3
Op 13 mei 2013 zijn [appellante] en Antares een managementovereenkomst aangegaan, waarin aan [appellante] de opdracht is verleend tot het verrichten van managementdiensten voor Antares. De managementwerkzaamheden zijn feitelijk uitgevoerd door [A], in de functie van projectmanager. In artikel 5.2 van de managementovereenkomst is opgenomen dat deze tussentijds door iedere partij kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, zonder dat de opzeggende partij gehouden is tot betaling van enige schadevergoeding aan de opgezegde partij uit welke hoofde dan ook.
3.4
Op 15 mei 2013 zijn [B] Beheer B.V., [C] Holding B.V., de heer [D], [E] Beheer B.V., [F] Beheer B.V., [G] B.V. en [appellante] (tezamen met de uiteindelijk belanghebbenden van genoemde holdingvennootschappen) een aandeelhoudersovereenkomst ter zake van [geïntimeerde] aangegaan. In de aandeelhoudersovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“8. BAD LEAVER, GOOD LEAVER8.1. AlgemeenPartijen onderkennen het belang van de gecontinueerde betrokkenheid van [B], [C], [D], [E], [G], [A] en [F] (individueel aangeduid als “Betrokkene” of gezamenlijk als “Betrokkenen”) bij de Vennootschap en/of de Groep. Indien een situatie zich voordoet zoals bedoeld in dit Artikel 8, dan wordt de betreffende Betrokkene geacht de door zijn of haar holding gehouden aandelen in de Vennootschap binnen dertig (30) dagen vrij en onbezwaard aan te bieden aan de overige Aandeelhouders, dan wel een door de Aandeelhouders aan te wijzen derde, tegen een prijs die zal worden bepaald overeenkomstig het bepaalde in Artikel 8.2 indien het een Bad Leaver (hierna gedefinieerd) betreft en Artikel 8.3 indien het een Good Leaver (hierna gedefinieerd) betreft.
8.2.
Bad Leaver en Prijs Bad LeaverIndien de betrokkenheid van de Betrokkene bij de Groep en de Vennootschap eindigt: (…)d. op grond van een dringende aantoonbare bedrijfseconomische reden dan wel het feit dat omwille van duidelijk ontbreken van draagvlak bij medewerkers en personeel de (arbeids-)overeenkomst ontbonden moet worden;(…)f. door een materiële schending van de arbeidsovereenkomst dan wel de managementovereenkomst en/of deze Overeenkomst;(…);is er sprake van een bad leaver-situatie voor de Betrokkene (“Bad Leaver”) en is de prijs van de door zijn of haar holding gehouden aandelen van de Vennootschap gelijk aan het lagere van:(i) de nominale waarde van de aan te bieden Aandelen; en(ii) de Marktwaarde (zoals hierna gedefinieerd) van de Aandelen vermenigvuldigd met het procentuele aandelenbelang van de betreffende Betrokkene in het kapitaal van de Vennootschap.
8.3.
Good Leaver en Prijs Good LeaverIndien de betrokkenheid van de Betrokkene bij de Groep en de Vennootschap eindigt op een andere grond dan vermeld in Artikel 8.2 is er sprake van een good leaver-situatie voor de Betrokkene (‘Good Leaver’). De prijs van de door zijn of haar holding gehouden aandelen van de Vennootschap is gelijk aan de Marktwaarde (zoals hierna gedefinieerd) van de Aandelen vermenigvuldigd met het procentuele aandelenbelang van de betreffende Betrokkene in het kapitaal van de Vennootschap.
3.5
In artikel 10 van de aandeelhoudersovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen. Dat beding verbiedt dat een aandeelhouder, zolang hij aandelen in [geïntimeerde] houdt en gedurende een periode van twee jaar nadien, direct of indirect in welke vorm of hoedanigheid dan ook betrokken is en/of belang heeft bij activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten van onder meer [geïntimeerde].
3.6
Bij brief van 6 december 2019 heeft Antares de managementovereenkomst met [appellante] opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Als grond voor de opzegging vermeldde Antares “
(...) het structureel en langdurig ontbreken van draagvlak bij uw directe medewerkers en overig personeel.” [appellante] heeft in de opzegging berust.
3.7
De overige aandeelhouders van [geïntimeerde] hebben [geïntimeerde] aangewezen als de derde aan wie de aandelen van [appellante] in [geïntimeerde] conform artikel 8.1 van de aandeelhoudersovereenkomst moeten worden aangeboden.
3.8
Bij notariële akte d.d. 5 november 2021 zijn de door [appellante] gehouden aandelen in [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] geleverd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellante] gedagvaard en, samengevat, gevorderd:
[appellante] te veroordelen tot vrije en onbezwaarde levering van de aandelen aan [geïntimeerde] binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, tegen gelijktijdige betaling door [geïntimeerde] van € 2.205,-;
te bepalen dat [appellante] in geval van niet-nakoming van het gevorderde onder 1. een dwangsom verbeurt van € 5.000,-, vermeerderd met € 500,- voor iedere dag dat de niet-nakoming langer duurt;
voor zover [appellante] niet voldoet aan het gevorderde onder 1., te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte notariële akte van koop, verkoop en levering van de aandelen, althans dat het vonnis in de plaats treedt van de vereiste/benodigde medewerking van [appellante] voor de levering van de aandelen aan [geïntimeerde]; en
[appellante] te veroordelen in de proceskosten, met rente en nakosten.
4.2
[appellante] heeft in reconventie – samengevat – gevorderd:
- [geïntimeerde] te veroordelen mee te werken aan een prijsbepaling van de aan [appellante]
[appellante] toebehorende aandelen op basis van een ‘good leaver’ situatie;
- te bepalen dat [appellante] vanaf 1 april 2020 door [geïntimeerde] niet langer aan het
non-concurrentiebeding kan worden gehouden en dat [appellante] door [geïntimeerde]
dient te worden gevrijwaard voor mogelijke vorderingen dienaangaande in te stellen
door […] Co. Ltd.;
- [geïntimeerde] te veroordelen het [appellante] toekomende dividend over 2019 uit te
keren; en
- met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] (in conventie) toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom, en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een
bad leaversituatie zoals geformuleerd in artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst en dat [A] in dit geval gehouden is de door haar gehouden aandelen aan [geïntimeerde] te leveren voor een bedrag van € 2.205,-, zijnde de nominale waarde van de aandelen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.4
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellante] heeft haar eis gewijzigd en vordert in hoger beroep:
[geïntimeerde] te veroordelen haar volledige en onverkorte medewerking te verlenen aan de waardering van de door [A] gehouden aandelen in [geïntimeerde] op basis van een ‘good leaver’ situatie, onder aanwijzing van een deskundige die deze waarde binnen 1 maand na dagtekening van het te wijzen arrest tegen de peildatum van primair de datum van het arrest, althans subsidiair de datum van appèl althans meer subsidiair de datum van daadwerkelijke levering bij akte d.d. 5 november 2021, bindend zal vaststellen als ware [A] ‘good leaver’ overeenkomstig de marktwaarde, onder veroordeling van [geïntimeerde] binnen 14 dagen na die vaststelling die waarde uit te keren, onder verrekening van de reeds betaalde nominale waarde groot € 2.205,-;
te bepalen dat [appellante] vanaf 1 april 2020, althans per 9 december 2021, althans een nader door het hof in goede justitie te bepalen datum, door [geïntimeerde] niet aan het non-concurrentiebeding kan worden gehouden en dat [appellante] en [A] door [geïntimeerde] dienen te worden gevrijwaard voor mogelijke vorderingen dienaangaande in te stellen door de andere (oud) aandeelhouders van [geïntimeerde]; en
[geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, met nakosten.
5.2
[geïntimeerde] concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in beide instanties, met rente en nakosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De vraag die ook in hoger beroep centraal staat is of ten aanzien van [appellante] sprake is van een ‘bad leaver’ situatie als bedoeld in artikel 8.2 van de aandeelhoudersovereenkomst.
6.2
De rechtbank heeft (in rov. 4.4) geoordeeld dat sprake is van een ‘bad leaver’ situatie zoals geformuleerd in artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst. Zij heeft daartoe overwogen dat [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat er een gebrek was aan draagvlak bij het personeel van Antares met betrekking tot het functioneren van [A] c.q. [appellante] en dat dit de grond voor de beëindiging van de managementovereenkomst was.
6.3
Hiertegen komt [appellante] met grief 2 op. Zij betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat bij de beëindiging van de managementovereenkomst onderscheid dient te worden gemaakt tussen opzegging en ontbinding wat betreft de gevolgen daarvan voor het aanbieden van de aandelen in [geïntimeerde]. In artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst is geen sprake van opzegging, maar van ‘ontbinding’ van de managementovereenkomst wegens het duidelijk ontbreken van draagvlak. Van een ontbinding van de managementovereenkomst door Antares is geen sprake geweest. Antares heeft de managementovereenkomst met [appellante] immers opgezegd op grond van artikel 5.2 van de managementovereenkomst, zodat van een situatie als bedoeld in artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst evenmin sprake is. De situatie van een ‘bad leaver’ is een zware sanctie en juist om die reden zijn de situaties waarin daarvan sprake is beperkt. Een juiste en strikte lezing van de ‘bad leaver’ situaties in artikel 8.2 is dan ook noodzakelijk, aldus [appellante].
6.4
In reactie daarop heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de bedoeling van artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst glashelder is en dat deze bepaling als volgt moet worden begrepen dat indien een managementovereenkomst of arbeidsovereenkomst wordt beëindigd (op welke wijze dan ook) vanwege het duidelijk ontbreken van draagvlak bij medewerkers en personeel, de relevante aandeelhouder als ‘bad leaver’ kwalificeert. Volgens het algemeen taalgebruik betekent ontbinden ook ‘loslaten’. Het woord ‘ontbonden’ moet dan ook op die manier worden begrepen. Het is bovendien in de praktijk volstrekt ongebruikelijk om een onderscheid te maken tussen ‘good leaver’ en ‘bad leaver’ situaties op grond van de wijze van beëindiging en het is dan ook allerminst aannemelijk dat het de bedoeling van partijen zou zijn geweest om in de bepaling onder d (als onderdeel van het voor het overige marktconforme artikel 8.2) een specifieke afwijking van gebruikelijke regelingen overeen te komen, aldus [geïntimeerde].
6.5
Het hof stelt voorop dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bepaling van de overeenkomst. Het komt steeds aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf).
6.6
Het is juist dat in de tekst van artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst staat dat “
omwille van duidelijk ontbreken van draagvlak bij medewerkers en personeel de (arbeids-)overeenkomst ontbonden moet worden”, maar [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat de door haar voorgestane strikt juridische uitleg van de bewoordingen ‘ontbonden moet worden’ in deze bepaling strookt met de betekenis die partijen volgens deze maatstaf aan deze bepaling mochten toekennen. Bij de uitleg van artikel 8.2 onder d moet ook het volgende in aanmerking worden genomen:
- uit de formulering van de aanhef van artikel 8.2 blijkt dat het eindigen van de betrokkenheid van de betreffende aandeelhouder bij de groep centraal staat bij de diverse ‘bad leaver’ gronden;
- de andere ‘bad leaver’ gronden, bijvoorbeeld artikel 8.2 onder c (
een dringende reden, als bedoeld in artikel 7:678 BW) of onder f (
een materiële schending van de managementovereenkomst), vereisen geen ontbinding van de managementovereenkomst;
- de aandeelhoudersovereenkomst bevat diverse (taalkundige) onvolkomenheden, waaronder in artikel 8.2 onder d, waarin het woord ‘managementovereenkomst’ – hoewel niet in geschil is dat deze is begrepen in de verwijzing naar (arbeids-)overeenkomst – strikt genomen ontbreekt;
- niet gesteld of gebleken is dat partijen werden bijgestaan door (juridische) deskundigen bij het aangaan van de aandeelhoudersovereenkomst of over relevante rechtskennis beschikten.
6.7
Uit de hiervoor opgesomde tekstonderdelen van de aandeelhoudersovereenkomst en overige omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat de bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de aandeelhoudersovereenkomst was dat het beëindigen van de managementovereenkomst vanwege het ontbreken van draagvlak bij medewerkers en personeel ertoe leidt dat de relevante aandeelhouder als een ‘bad leaver’ kwalificeert. De woorden ‘ontbonden moet worden’ in artikel 8.2 onder d van de aandeelhouders-overeenkomst moeten daarom zo worden begrepen dat zij betrekking hebben op elke wijze van beëindiging van de managementovereenkomst vanwege de daarin genoemde grond, althans heeft [geïntimeerde] deze bepaling redelijkerwijs zo mogen begrijpen.
6.8
De conclusie is dat grief 2 faalt omdat naar het oordeel van het hof (ook) een opzegging van de managementovereenkomst als gevolg van het duidelijk ontbreken van draagvlak bij medewerkers en personeel tot een ‘bad leaver’ situatie leidt als geformuleerd in artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst.
6.9
Met grief 3 komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat vast staat dat ‘het draagvlak’ een probleem was. Zij voert hiertegen aan dat voor een gerechtvaardigd beroep op ontbinding van de managementovereenkomst wegens het ontbreken van draagvlak daadwerkelijk sprake dient te zijn van een tekortkoming daarin. Hiervan is volgens haar geen sprake omdat zij nimmer is gewaarschuwd voor het ontbreken van draagvlak bij het personeel en haar geen termijn is gesteld om tot verbetering te komen. Zij stelt dat eerst nadat de managementovereenkomst was opgezegd, Antares haar beroep hierop onderbouwde. Van enige dossiervorming door Antares rondom het ontbreken van draagvlak is geen sprake. De achteraf opgestelde verklaringen waarnaar [geïntimeerde] heeft verwezen zijn onvoldoende grondslag om tot een rechtsgeldige ontbinding te komen, aldus [appellante].
6.1
Deze grief faalt.
6.11
De rechtbank heeft haar oordeel ten aanzien van het ontbreken van draagvlak gebaseerd op de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van vijf personeelsleden van Antares, waarin onder meer is geschreven dat draagvlak ontbreekt voor het functioneren van [A] als manager, dat sprake was van een verstoorde werkrelatie en dat het vertrouwen weg was. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] ter zitting heeft verklaard dat [A] destijds in gesprek met [B] heeft erkend dat het draagvlak voor verbetering vatbaar was (zie ook proces-verbaal d.d. 20 juli 2021).
6.12
[appellante] heeft hiertegen in hoger beroep niets ingebracht (bijvoorbeeld andere verklaringen of stukken), waaruit het tegendeel blijkt. Evenmin heeft [appellante] in hoger beroep nader toegelicht waarom de in die (achteraf opgestelde) verklaringen vermelde feiten en omstandigheden niet voor de beëindiging van de managementovereenkomst reeds bestonden en de grondslag voor die beëindiging vormden. Het hof verwerpt gelet hierop de stelling van [appellante] dat de opzegging wegens gebrek aan draagvlak volstrekt onverwachts voor haar kwam. Ook gaat het hof voorbij aan de stelling van [appellante] dat haar geen termijn is gesteld om tot verbetering te komen. Niet in geschil is dat er medio 2019 een verbetertraject met behulp van OISM Advies is gestart, in welk kader gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [A] en medewerkers van Antares. Dat de situatie nadien niet is verbeterd (zelfs is verslechterd), is door [appellante] niet weersproken. Daarmee staat vast dat sprake was van het ontbreken van draagvlak bij het personeel, dat heeft geleid tot de opzegging van de managementovereenkomst met [appellante] door Antares.
6.13
De conclusie van het voorgaande is dat ten aanzien van [appellante] sprake is van een ‘bad leaver’ situatie als geformuleerd in artikel 8.2 onder d van de aandeelhoudersovereenkomst. De andere grond (artikel 8.2 onder f) behoeft daarom geen bespreking.
6.14
Grief 4 – die ertoe strekt dat sprake is van een ‘good leaver’ situatie op basis waarvan een prijsbepaling van de aandelen dient plaats te vinden – bouwt voort op de grieven 2 en 3 en faalt om die reden.
6.15
Met grief 5 komt [appellante] tot slot op tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 4.11) dat zij niet heeft voldaan aan haar stelplicht wat betreft haar vordering om niet langer te worden gehouden aan het non-concurrentiebeding.
6.16
[appellante] stelt dat de duur van het non-concurrentiebeding uit de aandeelhoudersovereenkomst door de levering van de aandelen eind 2021 bijna vier jaar zou zijn. Dat is volgens haar in strijd met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid omdat [appellante] al vanaf 17 december 2019 feitelijk niet meer werkzaam is voor Antares en geen kennis meer heeft genomen van concurrentiegevoelige informatie en dit niet strookt met de beperkende werking van artikel 10.1.2 van de aandeelhoudersovereenkomst. Een non-concurrentiebeding voor een periode van vier jaren is bovendien in strijd met artikel 6 Mededingingswet. [appellante] verzoekt het non-concurrentiebeding te matigen en daaraan per omgaande haar werking te ontzeggen.
6.17
Het hof oordeelt hierover als volgt. Op grond van artikel 10.1 van de aandeelhoudersovereenkomst zijn [appellante] en [A] gebonden aan het non-concurrentiebeding gedurende de periode waarin [appellante] aandelen houdt in [geïntimeerde] alsmede gedurende een periode van twee jaar nadien. Dit non-concurrentiebeding en de daarin opgenomen duur van twee jaar geldt voor alle (indirect) aandeelhouders van [geïntimeerde] die partij zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst en is derhalve niet alleen ten behoeve van [geïntimeerde], maar ook ten behoeve van de overige aandeelhouders opgenomen.
6.18
[appellante] heeft tegen die achtergrond onvoldoende toegelicht waarom het non-concurrentiebeding in de aandeelhoudersovereenkomst of de daarin gehanteerde termijn van twee jaar in de gegeven omstandigheden jegens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met haar stelling dat de duur van het non-concurrentiebeding in haar geval bijna vier jaar zou zijn, miskent [appellante] dat dit beding in de aandeelhoudersovereenkomst niet is gekoppeld aan een beëindiging van enige arbeids- of managementovereenkomst, maar aan het eindigen van het aandeelhouderschap zelf. Dat de managementovereenkomst met [appellante] reeds vanaf 17 december 2019 is beëindigd is dan ook niet van doorslaggevend belang. Daarbij komt dat het aan [appellante] zelf te wijten is dat de levering van haar aandelen in [geïntimeerde] pas heeft plaatsgevonden op 5 november 2021, zodat eerst op die datum de tweejaarstermijn is gaan lopen. Grief 5 treft derhalve geen doel.
Conclusie en proceskosten
6.19
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] niet slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen.
6.2
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden op € 772,- voor het griffierecht en € 1.183,- voor het salaris van de advocaat (1 punt x tarief II), totaal € 1.955,-. De nakosten zullen worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.
6.21
[appellante] heeft geen bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel aanleiding geven, zodat het hof aan het door haar gedane bewijsaanbod voorbijgaat.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2021;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.955,-, en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de betekening van het arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. de Heer, A.J.P. Schild en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.