ECLI:NL:GHDHA:2023:915

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
200.288.806/03
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de wrakingskamer en de rol van gewraakte raadsheren in de wrakingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 mei 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de wrakingskamer, ingediend door [verzoeker] via zijn advocaat mr. L.J.P. Duijs. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren van wrakingskamer I, bestaande uit mrs. J.W. van den Hurk, W.G.M. Visser en P. Glazener, die eerder een wrakingsverzoek van [verzoeker] hadden behandeld. De wrakingsprocedure volgde op een hoofdprocedure tussen [verzoeker] en Dutchweek B.V., waarbij op 23 februari 2023 een mondelinge behandeling had plaatsgevonden. [verzoeker] stelde dat wrakingskamer I vooringenomen was en voerde verschillende gronden aan voor zijn verzoek tot wraking. De wrakingskamer II, die het verzoek behandelde, oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van wrakingskamer I. De wrakingsgronden werden als niet gegrond beschouwd, en het verzoek tot wraking werd afgewezen. De procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek II.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer wrakingszaak II : 200.288.806/03
Zaaknummer wrakingszaak I : 200.288.806/02
Zaaknummer hoofdprocedure : 200.288.806/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 12 mei 2023
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (hierna wrakingsverzoek II), gedaan door:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker]
advocaat: mr. L.J.P. Duijs, kantoorhoudend in Utrecht.

Het geding

1.1.
Bij het hof (Team Handel) is een hoofdprocedure met nummer 200.288.806/01 aanhangig tussen [verzoeker] als appellant en Dutchweek B.V als geïntimeerde. In die procedure is op 23 februari 2023 een mondelinge behandeling gehouden ten overstaan van de raadsheren mrs. P. Volker, voorzitter, J.S. Honée en A.J. Swelheim, leden (hierna: de inhoudelijke kamer).
1.2.
Op 7 maart 2023 heeft [verzoeker] per e-mail een verzoek tot wraking (hierna: wrakingsverzoek I) ingediend van de inhoudelijke kamer. Op 8 maart 2023 heeft de coördinator van de wrakingskamer van het hof [verzoeker] bericht dat, om ontvankelijk te zijn, een schriftelijk wrakingsverzoek moet worden ondertekend en ingediend door een advocaat en tot uiterlijk 22 maart 2023 gelegenheid gegeven alsnog een advocaat het verzoek te laten ondertekenen en indienen. Op 13 maart 2023 heeft mr. L.J.P. Duijs de coördinator van de wrakingskamer per e-mailbericht verzocht wrakingsverzoek I alsnog in behandeling te nemen. De inhoudelijke kamer heeft op 14 maart 2023 laten weten niet in de wraking te berusten en de wens uitgesproken te worden gehoord. De voorzitter van de inhoudelijke kamer heeft op 22 maart 2023 een schriftelijke reactie op wrakingsverzoek I ingediend namens de inhoudelijke kamer.
1.3.
Op 12 april 2023 is wrakingsverzoek I ter zitting behandeld door de wrakingskamer van het hof, bestaande uit mrs. J.W. van den Hurk, voorzitter en W.G.M. Visser en P. Glazener, leden (hierna: wrakingskamer I). Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig: [verzoeker] , mr. L.J.P. Duijs, mr. M.Y. van Oei (de advocaat van [verzoeker] in de hoofdprocedure) en mrs. Volker en Honée.
1.4.
Op 17 april 2023 heeft mr. L.J.P. Duijs namens [verzoeker] per e-mail een verzoek tot wraking van wrakingskamer I ingediend (hierna: wrakingsverzoek II).
1.5.
Deze wrakingskamer van het hof (hierna: wrakingskamer II) heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de processtukken in de hoofdzaak,
- het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2023,
- de stukken van wrakingsverzoek I,
- het wrakingsverzoek II met producties 1 tot en met 3,
- de e-mailberichten van mr. Duijs aan de coördinator van de wrakingskamer van 25 april 2023,
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan mr. Duijs van 25 april 2023,
- de schriftelijke reactie van mr. Van den Hurk en mr. Glazener van 25 april 2023,
- de uitbreiding van de wrakingsgronden van 26 april 2023 door mr. Duijs ingediend naar
aanleiding van de schriftelijke reactie van de raadsheren van 25 april 2023,
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan mr. Duijs van 26 april 2023,
- de schriftelijke reactie van mr. Van den Hurk van 26 april 2023 naar aanleiding van de
uitbreiding van de wrakingsgronden.
1.6.
Wrakingskamer II heeft op 28 april 2023 wrakingsverzoek II ter zitting behandeld. Bij de behandeling zijn [verzoeker] en mr. Duijs verschenen. De leden van wrakingskamer I zijn, na bericht van verhindering, niet verschenen. Zij hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Desgevraagd door de voorzitter van wrakingskamer II heeft [verzoeker] , onder protest, toegezegd geen bandopnames van deze zitting te zullen maken.

Wrakingsverzoek II

2.1.
Volgens [verzoeker] is wrakingskamer I vooringenomen. Hij heeft in het wrakingsverzoek van 17 april 2023, samengevat, de volgende gronden aangevoerd:
Wrakingskamer I heeft tijdens de mondelinge behandeling van wrakingsverzoek I op 12 april 2023 niet aan waarheidsvinding gedaan over de zitting van 23 februari 2023. Zo is er niet gevraagd naar in wrakingsverzoek I en de door mr. Duijs op de zitting van 12 april 2023 voorgedragen pleitnota opgenomen citaten van dat wat tijdens de zitting van 23 februari 2023 is gezegd;
Wrakingskamer I heeft tijdens de mondelinge behandeling van wrakingsverzoek I op 12 april 2023 [verzoeker] eenzijdig bevraagd en heeft aan de aanwezige raadsheren van de inhoudelijke kamer geen enkele vraag gesteld over de zitting van 23 februari 2023.
2.2.
In de uitbreiding van de wrakingsgronden van 26 april 2023 is nog één wrakingsgrond opgenomen die – zakelijk weergegeven – luidt:
iii. Wrakingskamer I informeert wrakingkamer II in strijd met de waarheid. Dit blijkt uit bandopnames van de zitting van 12 april 2023. Nadat de voorzitter van de inhoudelijke kamer vlak voor het einde van de zitting van 12 april 2023 had gezegd dat niet alles wat [verzoeker] had gezegd juist was, heeft wrakingskamer I [verzoeker] daarop niet meer laten reageren en werd de zitting gesloten.

De reactie van wrakingskamer I

3.1.
Wrakingskamer I berust niet in de wraking.
3.2.
De schriftelijke reactie van wrakingskamer I houdt, het volgende in:
( a) [verzoeker] , bijgestaan door mr. Duijs, heeft uitgebreid gelegenheid gehad om zijn standpunten omtrent hetgeen tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2023 is voorgevallen, toe te lichten;
( b) twee van de aanwezigen raadsheren van de inhoudelijke kamer hebben in meerdere termijnen gereageerd op de standpunten van [verzoeker] ;
( c) de reacties van die raadsheren gaven wrakingskamer I nog maar beperkt aanleiding tot het stellen van aanvullende vragen;
( d) de door [verzoeker] bedoelde citaten die betrekking hebben op de zitting van 23 februari 2023 zijn tijdens de zitting van 12 april 2023 wel aan de orde gesteld, en
( e) de zitting van 12 april 2023 was al gesloten en uitspraak was al bepaald toen [verzoeker] iets opmerkte over een bandopname.
3.3.
Naar aanleiding van de uitbreiding van de wrakingsgronden heeft mr. Van den Hurk op 26 april 2023, samengevat, nog als volgt gereageerd. De bandopnamen van de zitting van 12 april 2023 zijn niet toelaatbaar want in strijd met de huisregels van het Paleis van Justitie gemaakt. De beschreven gang van zaken tijdens de zitting van 12 april 2023 in de schriftelijke reactie van 25 april 2023 is gebaseerd op herinneringen. De behandeling van wrakingsverzoek I heeft een uur geduurd en aan een zitting moet eens een einde komen. Voor het nemen van het woord door [verzoeker] nadat de voorzitter van de inhoudelijke kamer nog iets had gezegd, was geen gelegenheid meer. Dit was het bewaken van de orde. [verzoeker] richtte zich namelijk rechtstreeks tot de aanwezige raadsheren van de inhoudelijke kamer en niet tot wrakingskamer I.

De beoordeling van wrakingsverzoek II

4.1.
Wrakingskamer II beoordeelt enkel wrakingsverzoek II, dat wil zeggen het verzoek van [verzoeker] tot wraking van wrakingskamer I. De behandeling van wrakingsverzoek I – het verzoek van [verzoeker] tot wraking van de inhoudelijke kamer – is hier niet aan de orde.
Ontvankelijkheid van wrakingsverzoek II
4.2.
Artikel 37 lid 1 Rv schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
4.3.
[verzoeker] heeft wrakingsverzoek II gedaan via e-mailbericht op maandagmiddag 17 april 2023 via zijn advocaat mr. Duijs, naar aanleiding van het verloop van de zitting van vrijdagmiddag 12 april 2023. Naar wrakingskamer II begrijpt, heeft over het verloop van de zitting van 12 april 2023 na afloop van die zitting overleg plaatsgevonden tussen [verzoeker] en zijn advocaat, alsook in de dagen daarna over de formulering van de wrakingsgronden. Dat tussen de zitting en het moment van het indienen van het wrakingsverzoek drie dagen (waaronder een weekend) zit, is in dit geval te rechtvaardigen. Daarmee is wrakingsverzoek II tijdig gedaan en is [verzoeker] ontvankelijk in dat deel van zijn verzoek.
4.4.
Ook de aanvullende wrakingsgrond is door [verzoeker] tijdig naar voren gebracht. [verzoeker] heeft naar aanleiding van de schriftelijke reactie van wrakingskamer I over het verloop van (het slot van) de zitting van 12 april 2023 de wrakingsgronden uitgebreid. Er zijn geen omstandigheden die erop wijzen dat [verzoeker] eerder dan op 25 april 2023 bekend is geworden met het standpunt van wrakingskamer I over het slot van de zitting van 12 april 2023. [verzoeker] is dus ook ontvankelijk in zijn aanvullende wrakingsgrond.
Wrakingsgronden
Bandopnames
4.5.
[verzoeker] stelt bandopnames te hebben van de zittingen van de inhoudelijke kamer van 23 februari 2023 en van wrakingskamer I van 12 april 2023. Volgens [verzoeker] wordt zijn betoog dat wrakingskamer I vooringenomen is, gestaafd door de opname van de zitting van 12 april 2023.
4.6.
Wrakingskamer II gaat ervan uit dat [verzoeker] beschikt over bandopnames van de zittingen van 23 februari 2023 en 12 april 2023. Die opnames zijn gemaakt zonder medeweten van de betrokken kamers. Wrakingskamer II neemt voor de beoordeling van wrakingverzoek II tot uitgangspunt dat dat wat [verzoeker] stelt over het debat aan het slot van de zitting van 12 april 2023 juist is. Daarmee wordt uitdrukkelijk geen oordeel gegeven over de betekenis van de bandopnames voor het vervolg van de behandeling van wrakingsverzoek I en de hoofdprocedure.
Beoordelingskader
4.7.
Op grond van artikel 36 Rv kan een rechter die een zaak behandelt, op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter wordt volgens vaste jurisprudentie uit
hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke
omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de
rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij
dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.8.
Artikel 4.7 van het Wrakingsprotocol gerechtshof Den Haag (hierna: het wrakingsprotocol) bepaalt het volgende:

De rechter is geen partij. Hij verstrekt informatie aan de wrakingskamer. Hij behoeft zich niet te verdedigen en kan zich onthouden van het geven van een mening over de ontvankelijkheid en gegrondheid van het verzoek.
4.9.
Het voorgaande betekent dat een raadsheer die wordt gewraakt niet een (weder)partij is die zich in het kader van een wrakingsprocedure tegenover de verzoeker moet verdedigen, maar een betrokkene die in een wrakingsprocedure gelegenheid wordt geboden zijn kant van het verhaal te vertellen. De civielrechtelijke regel ‘niet weersproken dus vaststaand’ geldt, anders dan [verzoeker] lijkt te veronderstellen, in een wrakingsprocedure niet in die mate. Dit leidt ertoe dat bij de behandeling van een wrakingsverzoek niet ten volle geldt het in civiele procedures algemeen geldende uitgangspunt dat de rechter elke procespartij in de gelegenheid moet stellen om haar standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten. Wel dient de wrakingskamer ook hier de beginselen van een goede procesorde in het oog te houden. Een aspect hiervan is dat de zitting op een gegeven moment tot een einde moet komen.
4.10.
Tegen deze achtergrond beoordeelt wrakingskamer II de wrakingsgronden als volgt.
Wrakingsgrond (i)
4.11.
[verzoeker] verwijt wrakingskamer I ten eerste tijdens de zitting van 12 april 2023 onvoldoende te hebben gedaan aan waarheidsvinding over de zitting van 23 februari 2023. Gelet op dat wat hiervoor in 4.9. is overwogen, is de behandeling van een wrakingsverzoek echter niet in die mate op waarheidsvinding gericht als [verzoeker] lijkt te veronderstellen. In ieder geval is de beschreven gang van zaken niet van dien aard geweest dat hieruit de objectieve schijn van vooringenomenheid volgt. Voor de volledigheid wijst wrakingskamer II er nog op (a) dat zij niet gaat over het inhoudelijke geschil en (b) dat de gang van zaken aan het eind van de inhoudelijke zitting verder zal worden besproken bij de beoordeling van de derde wrakingsgrond. Deze grond kan dus niet tot wraking leiden.
Wrakingsgrond (ii)
4.12.
Volgens [verzoeker] heeft wrakingskamer I de inhoudelijke kamer in bescherming genomen door tijdens de zitting van 12 april 2023 over de zitting van 23 februari 2023 alleen vragen te stellen aan [verzoeker] en niet aan de (aanwezige raadsheren van de) inhoudelijke kamer.
4.13.
In de schriftelijke reactie van 25 april 2023 beschrijft wrakingskamer I de gang van zaken tijdens de zitting van 12 april 2023: [verzoeker] en zijn advocaat hebben gelegenheid gekregen wrakingsverzoek I toe te lichten, de aanwezige raadsheren van de inhoudelijke kamer mochten daarop in meerdere termijnen reageren, er zijn vragen gesteld aan [verzoeker] over de zitting van 23 februari 2023 en aan de aanwezige raadsheren van de inhoudelijke kamer zijn geen vragen gesteld. [verzoeker] heeft de hiervoor beschreven gang van zaken niet weersproken.
4.14.
In de reactie van 25 april 2023 schrijft wrakingskamer I ook dat er geen aanleiding was om de aanwezige raadsheren van de inhoudelijke kamer vragen te stellen. Dat wrakingskamer I [verzoeker] naar aanleiding van zijn toelichting op wrakingsverzoek I en de reactie van de (aanwezige raadsheren van de) inhoudelijke kamer vragen heeft gesteld en de aanwezige raadsheren van de inhoudelijke kamer niet heeft bevraagd, is op zichzelf nog geen reden om vooringenomenheid aan te nemen. Zoals overwogen in 4.9. zijn de gewraakte raadsheren geen partij in het wrakingsverzoek die zich tegen dat verzoek moeten verdedigen, maar mogen zij zich wel uitlaten over het verzoek. Dat laatste heeft wrakingkamer I tijdens de zitting van 12 april 2023 blijkens de in 4.13. omschreven gang van zaken gefaciliteerd, maar dit hoeft niet gepaard te gaan met het stellen van vragen door de wrakingskamer aan de gewraakte raadsheren.
Wrakingsgrond (iii)
4.15.
[verzoeker] legt aan wrakingsverzoek II ook ten grondslag dat hem aan het slot van de zitting van 12 april 2023 geen gelegenheid is geboden te reageren op de tegen het eind van die zitting door de voorzitter van de inhoudelijke kamer gemaakte opmerking dat niet alles wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht over de zitting van 23 februari 2023 juist is.
4.16.
Hij wijst daarbij op na te melden citaten (opgenomen onder punt 3) van zijn uitbreiding wrakingsgronden. Deze luiden als volgt:
[verzoeker] :

Mag ik nog één ding zeggen alstublieft. Hoor ik u nu zeggen dat ik meerdere dingen heb gezegd die niet juist zijn.”
De voorzitter van wrakingskamer I:

'Nee we gaan niet met elkaar discussiëren.”
[verzoeker] :

Nee want dan ga ik de knuppel in het hok gooien, ik moet toch werkelijk niet zo gaan dat ik hier een bandopname moet gaan presenteren waaruit blijkt dat het wel zo is gegaan.”
De voorzitter van wrakingskamer I:

U heeft nu het woord niet meer en u krijgt het ook niet meer. 26 april gaat het hof de beslissing in deze wrakingszaak kenbaar maken aan u allen.”
4.15.
Hiervan uitgaande heeft de voorzitter van wrakingskamer I [verzoeker] dus geen gelegenheid geboden te reageren op de laatste opmerking van de voorzitter van de inhoudelijke kamer. Uit die enkele omstandigheid volgt echter nog niet dat sprake is van vooringenomenheid van wrakingskamer I. Zoals hiervoor overwogen, gaat het bij de behandeling van een wrakingsverzoek niet primair om waarheidsvinding en is een gewraakte raadsheer geen partij in de wrakingsprocedure. Het beginsel van hoor en wederhoor is toegepast. [verzoeker] heeft immers gelegenheid gekregen wrakingsverzoek I toe te lichten en de aanwezige raadsheren van de inhoudelijke kamer hebben hun visie op wrakingsverzoek I kunnen geven (zie 4.13.). Daarmee is invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, in de mate waarin dat bij de behandeling van wrakingsverzoeken geldt. Ten slotte is van belang dat – en dat weerspreekt [verzoeker] ook niet – aan een (wrakings)zitting op grond van artikel 6 EVRM op een gegeven moment een eind moet komen. Dit betekent dat de behandeling kan worden beëindigd als invulling is gegeven aan de vereisten die gelden voor de behandeling van een wrakingsverzoek ter zitting. Dat is in dit geval ook gebeurd. Andere omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat op dit punt sprake is van vooringenomenheid, heeft [verzoeker] niet naar voren gebracht. Deze grond kan dus ook niet tot wraking leiden.
De conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat wrakingskamer II van oordeel is dat er zich geen omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat wrakingskamer I jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert en evenmin dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit leidt er toe dat wrakingsverzoek II wordt afgewezen. Wrakingsverzoek I zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van wrakingsverzoek II.

De beslissing

Het hof:
- wijst af het verzoek tot wraking van mrs J.W. van den Hurk, W.G.M. Visser en P. Glazener;
  • bepaalt dat wrakingsverzoek I zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van wrakingsverzoek II op 17 april 2023;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [verzoeker] , aan mrs. J.W. van den Hurk, W.G.M. Visser en P. Glazener en aan geïntimeerde in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, C.M. Warnaar en O.E.M. Leinarts en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2023, in aanwezigheid van de griffier.