ECLI:NL:GHDHA:2023:907

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
2200353722
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige en eigenrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een 10-jarig meisje op 28 juni 2022 te Schiedam. De verdachte heeft het meisje betast, wat leidde tot een veroordeling in eerste aanleg tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken en een taakstraf van 50 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de eerdere straf niet in stand kon blijven. Het hof oordeelde dat het geweld dat tegen de verdachte is gebruikt, een ontoelaatbare vorm van eigenrichting is, wat hen deed besluiten om een andere straf op te leggen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken met een proeftijd van 2 jaar, zonder taakstraf. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een verbod om zich in de buurt van het slachtoffer te bevinden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003537-22
Parketnummer: 10-179732-22
Datum uitspraak: 26 april 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, alsmede een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Tevens is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2022 te Schiedam, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het over haar kleren knijpen in, althans betasten van haar borsten en/of het over haar kleren knijpen in, althans betasten van haar billen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep – met aanvulling van gronden - zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt. Het hof komt tot een andere strafoplegging en zal ook de bewijsvoering anders vormgeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 juni 2022 te Schiedam, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het over haar kleren knijpen in
, althans betasten vanhaar borsten en
/ofhet over haar kleren knijpen in
, althans betasten vanhaar billen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan ontucht met een destijds tienjarig meisje door in haar borsten en in haar billen te knijpen, toen zij even uit het water was gekomen waar zij met andere kinderen aan het zwemmen was. De verdachte heeft bij zijn handelen kennelijk alleen oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lusten en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer en haar naasten. Uit de in eerste aanleg in het kader van de uitoefening van het spreekrecht opgemaakte schriftelijke slachtofferverklaring(en) blijkt ook hoezeer het bewezenverklaarde heeft ingegrepen op het leven van het nog jonge slachtoffer en haar moeder.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder en ook niet nadien is veroordeeld voor soortgelijke (of andersoortige) strafbare feiten.
Tevens neemt het hof in aanmerking dat de verdachte kort na het incident thuis is opgezocht en vervolgens is geslagen en neergestoken, als gevolg waarvan hij in het ziekenhuis is opgenomen. In een rechtstaat is het de rechter die bepaalt of iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en of en welke straf daarvoor op zijn plaats is. Het hof ziet in het tegen de verdachte gebruikte geweld – dat onmiskenbaar in verband staat met het tenlastegelegde – een ontoelaatbare vorm van eigenrichting en het hof ziet hierin aanleiding om (anders dan de rechtbank) naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf geen taakstraf op te leggen. In verband met de ernst van het feit en ter voorkoming van recidive acht het hof wel een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank is opgelegd passend.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van het vonnis gevorderd en daarmee impliciet geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens de verdachte niet gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  • zich gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect - contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]);
  • zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [wijk] te [woonplaats slachtoffer], welke wijk is afgebeeld en nader beschreven in de als bijlage aan dit arrest gehechte afbeeldingen en opsomming van straatnamen en wateren waardoor dit gebied wordt begrensd. Deze (delen van) straten behoren tot het verboden gebied. De politie houdt toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]ter zake van het bewezenverklaarde tot een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
28 juni 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. Chr.A. Baardman en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2023.
Mr. B.P. de Boer en mr. E.G. Ouwens zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.