ECLI:NL:GHDHA:2023:897

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
2200195322
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op het recht op betogen in het kader van coronamaatregelen en de rol van de burgemeester

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van het niet naleven van een door de burgemeester gegeven opdracht om een betoging te beëindigen. De betoging vond plaats op 10 oktober 2020 in Den Haag en was gericht tegen de coronamaatregelen. De burgemeester had de betoging beëindigd op basis van artikel 7 van de Wet openbare manifestaties (WOM), omdat er geen voorafgaande kennisgeving was gedaan, zoals vereist door artikel 4 WOM. Het hof heeft vastgesteld dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, gezien de omstandigheden van de betoging en de geldende coronamaatregelen. De verdachte heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de beëindiging van de betoging en dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verwijderen. Het hof oordeelt dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verwijderen van de betoging. Daarom spreekt het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Het arrest benadrukt de balans tussen het recht op betogen en de bevoegdheid van de burgemeester om in te grijpen ter bescherming van de openbare orde en gezondheid.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001953-22
Parketnummer: 09-263648-20
Datum uitspraak: 2 mei 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (locatie 's-Gravenhage) van 28 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, niet heeft voldaan aan de door de burgemeester op grond van artikel 7 Wet openbare manifestaties gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan, door nadat krachtens artikel 7 sub a Wet openbare manifestaties en/of artikel 7 sub b Wet openbare manifestaties en/of artikel 7 sub c Wet openbare manifestaties door de burgemeester de opdracht was gegeven om de demonstratie te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet te verwijderen van die betoging en/of de locatie waarop deze werd gehouden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Algemene overwegingen – het recht op betoging en de bevoegdheid van de burgemeester
De verdachte heeft betoogd dat hij op 10 oktober 2020 in Den Haag aanwezig was om te demonstreren en dat dat zijn goed recht is. Er was naar zijn mening voor de burgemeester geen gegronde reden om opdracht te geven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de burgemeester bevoegd was de betoging te beëindigen en dat het besluit daartoe op goede gronden is genomen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft op 10 oktober 2020 in Den Haag deelgenomen aan een betoging gericht tegen de zogenoemde ‘coronamaatregelen’ die destijds door de regering zijn genomen.
Het hof stelt voorop dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is dat wordt gewaarborgd in artikel 9 van de Grondwet en de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit fundamentele recht is van groot belang voor het goed functioneren van de democratische rechtsstaat. Dit is evenwel geen onbegrensd recht. Uit de artikelen 10 en 11 van het EVRM volgt dat de vrijheid om te demonstreren mag worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid (waaronder de gezondheid) en het voorkomen van wanordelijkheden.
Nationale regelgeving
De Wet openbare manifestaties (hierna: WOM) regelt het recht tot vergadering en betoging. Voor het houden van een betoging is, zo volgt uit artikel 4 WOM, geen toestemming nodig. Wel kan een voorafgaande kennisgeving vereist zijn.
In artikel 2 WOM is bepaald in welke gevallen het recht om te betogen (demonstreren) kan worden beperkt. De bevoegdheid van de burgemeester tot beperking kan slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Volgens artikel 5 WOM kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een betoging voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
Op grond van artikel 7 WOM kan de burgemeester aan degenen, die deelnemen aan een betoging, de opdracht geven deze terstond te beëindigen en uiteen te gaan, onder meer indien de ingevolge art 4 WOM vereiste kennisgeving niet is gedaan of één van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
Het samenstel van de WOM en de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: APV Den Haag) houdt in dat in de gemeente Den Haag ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden vóór de openbare aankondiging van een betoging schriftelijk daarvan aan de burgemeester moet worden kennis gegeven.
In dat stelsel past als sluitstuk dat bij het achterwege blijven van een vereiste kennisgeving, de burgemeester op grond van artikel 7 WOM gebruik kan maken van zijn bevoegdheid opdracht te geven de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan. Daaraan doet niet af dat de burgemeester van het hanteren van die bevoegdheid ook kan afzien, indien de eerder genoemde belangen zich daartegen niet verzetten.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier stelt het hof vast dat op 10 oktober 2020 een betoging heeft plaatsgevonden op en nabij het Plein te Den Haag en dat van deze betoging niet vooraf een kennisgeving is gedaan aan de burgemeester als bedoeld in artikel 4 van de WOM en artikel 2.3 van de APV, zodat de burgemeester bevoegd was opdracht te geven de bijeenkomst op grond van artikel 7, sub a, WOM te beëindigen en opdracht te geven uiteen te gaan.
Vervolgens ligt de vraag bij het hof voor of de burgemeester in dit geval ook
in redelijkheidtot de beslissing om opdracht te geven tot beëindiging van de betoging en uiteen te gaan, heeft kunnen komen.
Uit het relaas van [verbalisant 1](p. 20 dossier) volgt, dat op 10 oktober 2020 na oproepen via sociale mediakanalen (volgens het relaas afkomstig van Viruswaanzin, het hof begrijpt Viruswaarheid) omstreeks 19:00 uur op het Plein te Den Haag ongeveer 100 personen verschenen die op basis van uiterlijke kenmerken (demonstratieborden/bedrukte t-shirts) gelieerd konden worden aan een gezamenlijke, onaangekondigde demonstratie, gericht tegen de aanstaande Coronawet en de op dat moment geldende corona-maatregelen. Na vooraf gepleegd telefonisch overleg via de Eenheidsleiding Politie Eenheid Den Haag met de burgemeester, is door de burgemeester opdracht gegeven tot beëindiging en uiteengaan ingevolge artikel 7 WOM.
Aan het besluit van de burgemeester lagen de overwegingen ten grondslag dat de ervaringen met demonstraties van de betreffende actiegroep zeer negatief waren en dat bij eerdere demonstraties geen onderlinge afstand van 1,5 meter werd gehouden. Tevens waren er eerder tijdens meerdere demonstraties grote wanordelijkheden ontstaan en hadden de deelnemers van deze demonstratie zich bij voorgaande demonstraties niet gehouden aan de gemaakte afspraken.
De demonstratie is derhalve op grond van zorgen voor de volksgezondheid en vrees voor dreigende wanordelijkheden beëindigd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat men ten tijde van het tenlastegelegde gehouden was om 1,5 meter afstand van elkaar te houden in het kader van de maatregelen ter voorkoming en beperking van de (verdere) verspreiding van het zogeheten corona-virus.
Gelet op het voorgaande, bezien tegen de achtergrond van de corona-pandemie die toentertijd gaande was met aanzienlijke impact op de volksgezondheid en de zorgsector van dien, is het hof van oordeel dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid tot het besluit tot beëindiging van de bijeenkomst heeft kunnen komen.
Vrijspraak
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is voorts het volgende komen vast te staan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2](p. 23 dossier) volgt, dat nadat de opdracht was gegeven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan en dit omstreeks 19:20 met de demonstranten is gecommuniceerd en gevorderd, de groep demonstranten zich verwijderde van het Plein en zich opsplitste in verschillende groepen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat het ook de verdachte toen reeds kenbaar is geweest dat de betoging op last van de burgemeester was beëindigd.
Omstreeks 20:46 uur bevond een groep demonstranten,
waarvan de verdachte deel uit maakte, zich op de Hofweg ter hoogte van restaurant Dudok. Zij werden door [verbalisant 2] via een megafoon van het commandovoertuig toegesproken dat er voor heel de stad Den Haag geen toestemming was gegeven voor een demonstratie en dat de groep demonstranten zich uit de stad Den Haag diende te verwijderen. Daarbij werd gevorderd dat zij - indien zij hieraan geen gehoor zouden geven- zouden worden aangehouden.
Het grootste gedeelte van de groep demonstranten – ongeveer 60 a 70 personen - bleef doorlopen en liep vanaf de Hofweg linksaf de Lange Poten op. Aldaar zijn zij ingesloten door de ME waarna door [verbalisant 2] de opdracht is gegeven de voormannen van de demonstratie aan te houden.
Omstreeks 21:10 uur werd door [verbalisant 3] (p. 3 dossier) een groep demonstranten waargenomen die via de Lange Poten in de richting van het Plein liep. [verbalisant 3] kreeg de opdracht van [verbalisant 2] om de aangewezen personen (het hof begrijpt: de voormannen) aan te houden. Omdat zij nog geen gehoor hadden gegeven aan de vordering Den Haag te verlaten – werden de aangewezen personen, waaronder de verdachte, daarop om 21:20 uur aangehouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij vlak voor het moment van insluiting door de ME nog gesproken heeft met de politie om te kijken wat er mogelijk was. Dit was op de Hofweg ter hoogte van restaurant Dudok. Na dit gesprek is de verdachte weggelopen in de richting van Lange Poten. Kort hierop werd de groep vanaf een kant van de Lange Poten door de ME ingesloten en kwam hij in een fuik terecht, waardoor hij naar eigen zeggen geen kant meer op kon.
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan, gezien het tijdsbestek tussen het moment van de aanhouding van de verdachte (21:20 uur), de daaraan voorafgaande insluiting van een grote groep personen – waaronder de verdachte - door de ME (21:10 uur) en het moment waarop het voor de verdachte voldoende kenbaar moet zijn geweest dat de burgemeester opdracht had gegeven tot beëindiging van de betoging en uiteen te gaan (in ieder geval na 20:46 uur), naar ’s hofs oordeel niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verwijderen van de betoging nadat daartoe – ter hoogte van restaurant Dudok, gelegen aan de Hofweg – nog eens was opgeroepen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. M.C. Bruining en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 mei 2023.
Mr. H.C. Plugge is buiten staat dit arrest te ondertekenen.