ECLI:NL:GHDHA:2023:896

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
2200195422
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een beëindigde betoging in het kader van coronamaatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een betoging die op 10 oktober 2020 plaatsvond in Den Haag, waarbij de verdachte niet voldeed aan de door de burgemeester gegeven opdracht om de betoging te beëindigen en uiteen te gaan. De burgemeester had deze opdracht gegeven op basis van de Wet openbare manifestaties (WOM), omdat er geen voorafgaande kennisgeving was gedaan en er zorgen waren over de volksgezondheid en mogelijke wanordelijkheden. Het hof heeft vastgesteld dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, gezien de omstandigheden van de coronamaatregelen en eerdere ervaringen met demonstraties van de betrokken actiegroep. De verdachte is vrijgesproken van twee andere tenlasteleggingen, maar is schuldig bevonden aan het niet opvolgen van de beëindigingsopdracht. Het hof heeft een voorwaardelijke geldboete van €250,00 opgelegd, te vervangen door 5 dagen hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op betoging, maar ook de beperkingen die in het belang van de openbare veiligheid kunnen worden opgelegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001954-22
Parketnummers: 09-263631-20, 09-244159-21 en 09-279149-21
Datum uitspraak: 2 mei 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (locatie 's-Gravenhage) van 28 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, hetgeen staat vermeld in de inleidende dagvaardingen met parketnummers als bovenvermeld waarvan de tekst hieronder is weergegeven en waarvan de feiten ter terechtzitting in eerste aanleg op 14 juni 2022 zijn gevoegd.
Het hof heeft deze feiten van een doorlopende nummering voorzien en zal de nummering in dit arrest aanhouden.
1. (09-263631-20)
zij op of omstreeks 10 oktober 2020 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, niet heeft voldaan aan de door de burgemeester op grond van artikel 7 Wet openbare manifestaties gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan, door nadat krachtens artikel 7 sub a Wet openbare manifestaties en/of artikel 7 sub b Wet openbare manifestaties en/of artikel 7 sub c Wet openbare manifestaties door de burgemeester de opdracht was gegeven om de demonstratie te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet te verwijderen van die betoging en/of de locatie waarop deze werd gehouden;
2. (09-279149-21)
zij op of omstreeks 8 oktober 2020 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, niet heeft voldaan aan de door de burgemeester op grond van artikel 7 Wet openbare manifestaties gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan, door nadat krachtens artikel 7 sub a Wet openbare manifestaties en/of artikel 7 sub b Wet openbare manifestaties en/of artikel 7 sub c Wet openbare manifestaties, door de burgemeester de opdracht was gegeven om de demonstratie te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet te verwijderen van die betoging en/of de locatie waarop deze werd gehouden;
3. (09-244159-21)
zij op of omstreeks 25 mei 2021 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, niet heeft voldaan aan de door de burgemeester krachtens artikel 7 Wet openbare manifestaties gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan, door, nadat de burgemeester krachtens artikel 6 Wet openbare manifestaties de volgende aanwijzing(en) had gegeven:
- dat de demonstratie en/of betoging op de Koekamp moest plaatsvinden en/of (enkel) daar was/werd toegestaan en/of - dat sprake moest zijn van een statische demonstratie en/of betoging, waarbij niet zou worden verplaatst, en nadat aan die aanwijzing(en) geen gevolg was gegeven en (nadat) door de burgemeester krachtens artikel 7 sub a en/of sub b en/of sub c Wet openbare manifestaties de opdracht was gegeven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet te verwijderen van die betoging en/of de locatie waar deze werd gehouden.
Procesgang
In eerste aanleg is de onder parketnummer 09-244159-21 (feit 3) uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en is de verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep en de eerder uitgevaardigde strafbeschikking zullen worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 250,00, te vervangen door 5 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit, op gronden als aangegeven in de overgelegde pleitnotities. Zij heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de beëindigingsopdracht door de burgemeester, in lijn met hetgeen de kantonrechter hierover in zijn vonnis heeft overwogen, niet bevoegd is gegeven.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging vanwege vrijwillige terugtred.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de burgemeester bevoegd was de betoging te beëindigen en dat het besluit daartoe op goede gronden is genomen.
Het hof overweegt als volgt.
Algemene overwegingen – het recht op betoging en de bevoegdheid van de burgemeester
De verdachte heeft op 10 oktober 2020 in Den Haag deelgenomen aan een betoging gericht tegen de zogenoemde ‘coronamaatregelen’ die destijds door de regering zijn genomen.
Het hof stelt voorop dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is dat wordt gewaarborgd in artikel 9 van de Grondwet en de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit fundamentele recht is van groot belang voor het goed functioneren van de democratische rechtsstaat. Dit is evenwel geen onbegrensd recht. Uit de artikelen 10 en 11 van het EVRM volgt dat de vrijheid om te demonstreren mag worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid (waaronder de gezondheid) en het voorkomen van wanordelijkheden.
Nationale regelgeving
De Wet openbare manifestaties (hierna: WOM) regelt het recht tot vergadering en betoging. Voor het houden van een betoging is, zo volgt uit artikel 4 WOM, geen toestemming nodig. Wel kan een voorafgaande kennisgeving vereist zijn.
In artikel 2 WOM is bepaald in welke gevallen het recht om te betogen (demonstreren) kan worden beperkt. De bevoegdheid van de burgemeester tot beperking kan slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Volgens artikel 5 WOM kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een betoging voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
Op grond van artikel 7 WOM kan de burgemeester aan degenen, die deelnemen aan een betoging, de opdracht geven deze terstond te beëindigen en uiteen te gaan, onder meer indien de ingevolge art 4 WOM vereiste kennisgeving niet is gedaan of één van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
Het samenstel van de WOM en de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: APV Den Haag) houdt in dat in de gemeente Den Haag ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden vóór de openbare aankondiging van een betoging schriftelijk daarvan aan de burgemeester moet worden kennis gegeven.
In dat stelsel past als sluitstuk dat bij het achterwege blijven van een vereiste kennisgeving, de burgemeester op grond van artikel 7 WOM gebruik kan maken van zijn bevoegdheid opdracht te geven de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan. Daaraan doet niet af dat de burgemeester van het hanteren van die bevoegdheid ook kan afzien, indien de eerder genoemde belangen zich daartegen niet verzetten.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier stelt het hof vast dat op 10 oktober 2020 een betoging heeft plaatsgevonden op en nabij het Plein te Den Haag en dat van deze betoging niet vooraf een kennisgeving is gedaan aan de burgemeester als bedoeld in artikel 4 van de WOM en artikel 2.3 van de APV, zodat de burgemeester bevoegd was opdracht te geven de bijeenkomst op grond van artikel 7, sub a, WOM te beëindigen en opdracht te geven uiteen te gaan.
Vervolgens ligt de vraag bij het hof voor of de burgemeester in dit geval ook
in redelijkheidtot de beslissing om opdracht te geven tot beëindiging van de betoging en uiteen te gaan, heeft kunnen komen.
Uit het relaas van [verbalisant] (p. 19 dossier) volgt, dat op 10 oktober 2020 na oproepen via sociale mediakanalen (volgens het relaas afkomstig van Viruswaanzin, het hof begrijpt Viruswaarheid) omstreeks 19:00 uur op het Plein te Den Haag ongeveer 100 personen verschenen die op basis van uiterlijke kenmerken (demonstratieborden/bedrukte t-shirts) gelieerd konden worden aan een gezamenlijke, onaangekondigde demonstratie, gericht tegen de aanstaande Coronawet en de op dat moment geldende corona-maatregelen. Na vooraf gepleegd telefonisch overleg via de Eenheidsleiding Politie Eenheid Den Haag met de burgemeester, is door de burgemeester opdracht gegeven tot beëindiging en uiteengaan ingevolge artikel 7 WOM.
Aan het besluit van de burgemeester lagen de overwegingen ten grondslag dat de ervaringen met demonstraties van de betreffende actiegroep zeer negatief waren en dat bij eerdere demonstraties geen onderlinge afstand van 1,5 meter werd gehouden. Tevens waren er eerder tijdens meerdere demonstraties grote wanordelijkheden ontstaan en hadden de deelnemers van deze demonstratie zich bij voorgaande demonstraties niet gehouden aan de gemaakte afspraken. De demonstratie is derhalve op grond van zorgen voor de volksgezondheid en vrees voor dreigende wanordelijkheden beëindigd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat men ten tijde van het tenlastegelegde gehouden was om 1,5 meter afstand van elkaar te houden in het kader van de maatregelen ter voorkoming en beperking van de (verdere) verspreiding van het zogeheten corona-virus.
Gelet op het voorgaande, bezien tegen de achtergrond van de corona-pandemie die toentertijd gaande was met aanzienlijke impact op de volksgezondheid en de zorgsector van dien, is het hof van oordeel dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid tot het besluit tot beëindiging van de bijeenkomst heeft kunnen komen.
Beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende komen vast te staan.
Nadat door de burgemeester de opdracht was gegeven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan, en dit omstreeks 19:20 uur luid en duidelijk aan de groep demonstranten was gecommuniceerd, verwijderde de groep demonstranten zich van het Plein waarna deze zich in verschillende groepen opsplitste. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat het de verdachte toen reeds duidelijk was dat de demonstratie geen doorgang mocht vinden en dat de deelnemers uiteen moesten gaan.
De groepen bleven zich vervolgens in rondjes bewegen in de buurt van het Plein. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij de leiding heeft genomen nadat de groep het Plein had verlaten en dat zij zijn blijven bewegen, omdat ze van de politie nergens stil mochten staan. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat voordat de demonstratie was begonnen, deze al was verboden en dat zij bij het verlaten van het Plein uit veiligheidsoverwegingen deel van een groep is blijven uitmaken.
Het grootste gedeelte van de groep demonstranten bleef doorlopen en liep vanaf de Hofweg linksaf de Lange Poten op. Aldaar zijn zij ingesloten. Omstreeks 21.10 uur liep de groep via de Lange Poten in de richting van het Plein. Omdat zij nog altijd geen gehoor hadden gegeven aan de vordering de stad te verlaten – werden de drie “voormannen”, waaronder de verdachte, daarop om 21:20 uur aangehouden.
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, acht het hof het, gezien het tijdsbestek tussen het moment dat de verdachte zich bewust was van het feit dat het niet was toegestaan in Den Haag te demonstreren (omstreeks 19:20 uur), zich met een groep heeft verwijderd van het Plein en haar aanhouding omstreeks 21:20, te weten zo’n twee uur later, terwijl zij in de tussenliggende tijd met de demonstrerende groep is blijven lopen in de directe omgeving van het Plein, niet aannemelijk geworden dat de verdachte onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zich van die betoging te verwijderen en aldus gehoor te geven aan de opdracht om de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan. De stelling van de verdachte dat zij geen gelegenheid heeft gehad om de groep te verlaten omdat zij “als vee bijeen werden gedreven” wordt reeds weersproken door de verdachte zelf, nu zij tevens heeft verklaard dat zij uit veiligheidsoverwegingen al bij het verlaten van het Plein had besloten om bij de groep te blijven. Van omstandigheden waaruit zou volgen dat het niet mogelijk zou zijn geweest voor de verdachte om zich te verwijderen van de betoging, is het hof niet gebleken.
Ook het beroep op vrijwillige terugtred wordt gelet op het voorgaande - waaronder het gegeven dat de verdachte zich niet heeft verwijderd van de betoging - verworpen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-263631-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op
of omstreeks10 oktober 2020 te ’s-Gravenhage,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,niet heeft voldaan aan de door de burgemeester op grond van artikel 7 Wet openbare manifestaties gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan, door nadat krachtens artikel 7 sub a Wet openbare manifestaties
en/of artikel 7 sub b Wet openbare manifestatiesen/of artikel 7 sub c Wet openbare manifestaties door de burgemeester de opdracht was gegeven om de demonstratie te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet te verwijderen van die betoging
en/of de locatie waarop deze werd gehouden;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met een opdracht als bedoeld in artikel 7 van de Wet openbare manifestaties.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het zich niet verwijderen van een betoging nadat de burgemeester daartoe opdracht heeft gegeven. De demonstratie was op grond van zorgen voor de volksgezondheid en vrees voor dreigende wanordelijkheden door de burgemeester beëindigd. Aldus heeft de verdachte blijk gegeven van gebrek aan respect voor het openbaar gezag en het algemeen belang geschaad dat bevoegd gegeven bevelen moeten worden opgevolgd.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat het handelen van de verdachte voortkomt uit haar oprechte bezorgdheid aangaande de sociale gevolgen van de maatregelen die in het kader van de corona-pandemie door de overheid zijn genomen. De vrijheid van betoging en het recht van de verdachte om haar stem te laten horen staan voor het hof zoals hiervoor al besproken, niet ter discussie. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Dat de verdachte niet uit is geweest op of heeft deelgenomen aan rellen of wanordelijkheden neemt niet weg dat zij regels heeft overtreden en dat daarvoor een straf – in dit geval in de vorm van een waarschuwing, te weten een voorwaardelijke geldboete - op zijn plaats is.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 en 11 van de Wet openbare manifestaties, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 (parketnummer 09-279149-21) en 3 (parketnummer 09-244159-21) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 (parketnummer 09-263631-20) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 (parketnummer 09-263631-20) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vernietigt de eerder onder parketnummer 09-244159-21 uitgevaardigde strafbeschikking.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. M.C. Bruining en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 mei 2023.
Mr. H.C. Plugge is buiten staat dit arrest te ondertekenen.