ECLI:NL:GHDHA:2023:840

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
200.320.794/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, hierna aangeduid als de vrouw, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vrouw verzocht om schorsing van de werking van het vonnis, maar het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in zowel het hoger beroep als de incidentele vordering. Het hof oordeelde dat het vonnis van de voorzieningenrechter geen uitvoerbare beslissing betrof, maar enkel de afspraken die partijen zelf hadden gemaakt over de zorgregeling. De vrouw was gebonden aan deze afspraken en kon alleen een wijziging van de zorgregeling aanvragen door nieuwe afspraken te maken met de man of door een bodemprocedure te starten. Het hof compenseerde de proceskosten, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de gemaakte afspraken tussen ouders in zorgzaken en de voorwaarden waaronder hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.320.794/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/646541 / KG ZA 22-891

arrest van 2 mei 2023

inzake
in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie, kantoorhoudend in Leiden,
tegen

[geïntimeerde] ,

wonende [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.S. Bodha, kantoorhoudend in Amsterdam.

Het geding in het incident en in de hoofdzaak

Bij exploot van 23 december 2022 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis van 25 november 2022, hierna: het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven met producties heeft de vrouw één grief aangevoerd en tevens een incident ex artikel 351 Rv inhoudende verzoek tot schorsing voorlopige zorg- en contactregeling (hierna: zorgregeling) geopend.
De man heeft een memorie van antwoord met producties tevens antwoordconclusie in het incident genomen.
Partijen hebben de processtukken overgelegd en arrest in incident gevraagd.
Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

Vaststaande feiten

1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2. Zij zijn de ouders van de op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] geboren minderjarige [minderjarige] (hierna: de minderjarige). De relatie van partijen was ten tijde van de geboorte van de minderjarige al verbroken.
3. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige.
4. De minderjarige heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
5. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in het dictum vastgesteld dat partijen de onder 4.3 van het bestreden vonnis vermelde afspraken zijn overeengekomen. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6. Rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis luidt als volgt:

4.3 Tijdens de mondelinge behandeling is met de ouders in aanwezigheid van de raad uitvoerig gesproken over de vorderingen. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling de volgende afspraken gemaakt.
- De minderjarige verblijft met ingang van 25 november 2022 bij de man: de ene week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de andere week van woensdag 12.00 uur tot vrijdag 12.00 uur;
- In de ene week haalt de man de minderjarige op vrijdag bij de vrouw op en haalt de vrouw de minderjarige op zondag bij de man op. In de andere week haalt de man de minderjarige op woensdag bij de vrouw op en haalt de vrouw de minderjarige op vrijdag bij de man op;
- Deze voorlopige zorgregeling zal gelden totdat de ouders andere afspraken maken of totdat in een eventuele bodemprocedure anders wordt beslist;
- De ouders informeren en overleggen met elkaar over de zorgtaken in het algemeen en de voeding in liet bijzonder. Het uitgangspunt is dat de minderjarige borstvoeding krijgt;
- De minderjarige blijft het consultatiebureau aan het [adres] te [plaats] bezoeken.

De vrouw maakt deze bezoekafspraken en informeert de man daarover.

- Videobellen vindt in de ochtend of in onderling overleg op een ander moment van de dag plaats.

De vorderingen in het incident en in de hoofdzaak

7. De vrouw vordert dat het het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad moge behagen om:
in het incident
-voor de duur van de procedure de voorlopige zorgregeling te schorsen althans te wijzigen totdat er in een bodemprocedure bij de rechtbank een einduitspraak is en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er een gewijzigde zorg- en contactregeling wordt vastgesteld, waarbij de man het kind in de ene week van woensdagochtend 10.00 -18.00 uur zonder overnachting en in de andere week van zaterdag 10.00-18.00 uur bij zich zal hebben althans elke andere regeling in goede justitie vast te stellen;
naar het hof begrijpt:in de hoofdzaak
-het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende in de onderhavige procedure te bepalen dat er een gewijzigde zorg- en contactregeling wordt vastgesteld, waarbij
het hof begrijpt: de manhet kind in de ene week van woensdagochtend tot donderdagochtend en in de andere week van zaterdagmiddag tot zondagmiddag bij zich zal hebben, althans elke andere regeling in goede justitie vast te stellen,
en de man te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
8. De man concludeert de vorderingen van de vrouw (inclusief de vordering in het incident om de zorgregeling te schorsen althans te wijzigen) af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen.

Ontvankelijkheid

9. Het hof ziet aanleiding het incident en de hoofdzaak gezamenlijk te behandelen.
10. Naar het oordeel van het hof kan de vrouw niet in hoger beroep komen van een vonnis als het onderhavige dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard - schorsing ex artikel 351 Rv is derhalve niet aan de orde - en waarin enkel de afspraken die partijen zelf ten aanzien van de zorgregeling hebben gemaakt, zijn vastgelegd doordat de voorzieningenrechter in het dictum vaststelt dat de ouders die afspraken zijn overeengekomen. De voorzieningenrechter heeft niet een beslissing gegeven en kon daarom ook niet het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het hof verwijst ter zake naar zijn rechtsoverwegingen 5 en 6. Van een voor hoger beroep vatbare beslissing van de voorzieningenrechter is hier derhalve geen sprake.
11. Dit brengt mee dat de vrouw is gebonden aan de afspraken betreffende de zorgregeling die zij in eerste aanleg met de man heeft gemaakt. Als zij een wijziging van de overeengekomen zorgregeling wenst, dient zij conform de afspraken tussen partijen, zoals vastgelegd in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis en waarnaar wordt verwezen in het dictum van dat vonnis, daarover andere afspraken met de man te maken of een bodemprocedure te starten. Immers, partijen zijn onder meer overeengekomen dat de afgesproken voorlopige zorgregeling zal gelden totdat de ouders andere afspraken maken of totdat in een eventuele bodemprocedure anders wordt beslist.
12. Gelet op het vorenstaande zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep in het incident en in de hoofdzaak.

Proceskosten

13. Nu de onderhavige zaak familierechtelijk van aard is, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
14. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep in het incident en in de hoofdzaak;
compenseert de kosten van dit hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, J.M. van de Poll en A. Zonneveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.