Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Poolse taal, mevrouw [tolk 1];
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal, de heer [tolk 2].
3.De feiten
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [plaats] , Polen;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [plaats] , Polen;
4.De omvang van het geschil
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
- bepaald dat de man € 419,- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderalimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de man € 1.519,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarigen bij de man zullen zijn eens per veertien dagen op zondag van 11.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de man de minderjarigen haalt en brengt;
- althans een zodanige beschikking af te geven als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
5.De motivering van de beslissing
€ 57.947,-, gebaseerd op de prognose voor 2021. Inmiddels is uit de door de man in hoger beroep overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2021 gebleken dat de daadwerkelijke winst uit onderneming in dat jaar € 60.116,- bedroeg. Volgens de man kan echter niet worden gerekend met dit volledige bedrag, omdat destijds nog sprake was van een vof, en een deel van de winst dus moet worden toegerekend aan de vrouw. Hij vindt het redelijk om uit te gaan van de helft van de winst (zijnde € 30.058,-), vermeerderd met een bedrag van € 10.000,-, gelet op zijn inzet in de onderneming. Dat komt neer op een winst uit onderneming van € 40.000,- per jaar. Ter zitting heeft de man nog aangevoerd dat de winst uit onderneming in de jaren vóór 2021 ook geen € 60.116,- is geweest; de winst was in dat jaar aan de hoge kant. De vrouw is echter van mening dat wel degelijk kan worden gerekend met dit bedrag, omdat zij nooit een rol heeft gehad in de vof. Bovendien zijn dat de enige vaststaande financiële gegevens, want met betrekking tot het jaar 2022 zijn enkel prognoses overgelegd die zien op de laatste twee kwartalen, aldus de vrouw.
€ 3.724,- per maand en een draagkracht van € 1.111,- per maand.
€ 1.606,- per maand en een draagkracht van € 103,-.
- eigen aandeel van de man: € 1.111,- / € 1.214,- x € 855,- = € 782,-
- eigen aandeel van de vrouw: € 103,- / € 1.214,- x € 855,- = € 73,-
€ 654,- per maand, zijnde € 327,- per kind per maand.
€ 1.093,- per maand. Het hof heeft daarbij geen rekening gehouden met haar aandeel in de kosten van de minderjarigen, omdat dit aandeel van € 73,- per maand (zie 5.19) kleiner is dan het door haar te ontvangen kindgebonden budget van € 5.611,- per jaar, zijnde € 486,- per maand. De vrouw kan aldus haar volledige inkomen aanwenden voor de kosten van haar levensonderhoud.
6.De beslissing
€ 327,- per kind per maand;