Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
€ 150.000,-. Dit sterkt [verzoeker] te meer in zijn visie dat [verweerder] zijn zoon niet is. Om die reden was de termijn voor indiening van een verzoek tot ontkenning van zijn vaderschap op het moment van indiening van het inleidende verzoek nog niet verstreken. Grief 2 richt zich tot het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat een DNA-test niet gevergd kan worden. Hij wijst op de conclusie van A-G mr. F.F. Langemeijer met vindplaats ECLI:NL:PHR:2008:BC1860. De maatstaf is of op grond van de gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Of hij daadwerkelijk de verwekker is, moet blijken uit het onderzoek. De ratio achter de hoge eis die in de literatuur wordt gesteld aan de stelplicht van de ontkennende ouder, geldt in deze zaak niet, aangezien het gaat om een meerderjarig kind dat geen contact meer wenst te hebben met zijn vader en [verweerder] ter zitting heeft laten weten dat het hem niet gaat om het geld. Daarnaast is sprake van bewijsnood aangezien de zwangerschap van meer dan een halve eeuw geleden dateert. Feitelijk geldt voor [verweerder] een verzwaarde motivering van zijn betwisting. Het niet daaraan voldoen dient volgens [verzoeker] te leiden tot een vaststelling van zijn stelling, respectievelijk het op voorhand bewezen zijn van zijn stelling, tenzij [verweerder] tegenbewijs levert, bijvoorbeeld door zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek.