ECLI:NL:GHDHA:2023:789

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
200.322.714/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wrakingsbeslissing rechtbank Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een wrakingsbeslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in een procedure tegen TotalEnergies EP Nederland B.V. betrokken was, heeft op 30 november 2022 wraking verzocht van kantonrechter mr. D. Nobel. Dit verzoek werd op 2 januari 2023 door de wrakingskamer van de rechtbank afgewezen. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de wrakingskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn aanvullende wrakingsgrond te laat is ingediend. De appellant stelt dat hij de schriftelijke reactie van mr. Nobel pas op 16 december 2022 heeft ontvangen, waardoor hij niet eerder kon reageren. Hij betoogt dat de ondertekening van het proces-verbaal door de kantonrechter na zijn wrakingsverzoek in strijd is met artikel 6 EVRM, omdat dit zou duiden op vooringenomenheid.

Het hof heeft de zaak op 15 februari 2023 behandeld. De wrakingskamer van de rechtbank heeft in haar beslissing geoordeeld dat de aanvulling van het wrakingsverzoek te laat is ingediend en dat er geen sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof heeft bevestigd dat de wrakingskamer niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de ondertekening van het proces-verbaal door de kantonrechter niet in strijd is met het recht. Het hof heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen en het verzoek om aanhouding van de hoofdzaak buiten beschouwing gelaten, omdat het hoger beroep reeds was beslist. De beslissing is gegeven door een meervoudige kamer van het hof en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.322.714/01
Rekestnummer rechtbank : 2022/92

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en

verschoningsverzoeken van 1 maart 2023

inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],

Het geding

Bij de rechtbank Den Haag, team kanton, is onder zaaknummer C/09/639397 / KG RK 22-1462 (proces-verbaalnummer 10159666 RP VERZ 22-50492) een zaak aanhangig tussen de besloten vennootschap TotalEnergies EP Nederland B.V. (hierna: TotalEnergie) als verzoekster en [appellant] als verweerder. Ter zitting van 29 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. D. Nobel, kantonrechter.
Bij brief van 30 november 2023 heeft [appellant] wraking van mr. Nobel verzocht. De kantonrechter heeft op 16 december 2022 schriftelijk gereageerd, waarop [appellant] op 18 december 2022 het wrakingsverzoek heeft aangevuld.
Bij beslissing van de meervoudige kamer voor wrakingszaken van de rechtbank Den Haag
van 2 januari 2023 is het wrakingsverzoek van [appellant] afgewezen.
Bij email van 9 januari 2023 is [appellant] van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
Bij email van 16 januari 2023 heeft mr. Nobel laten weten niet ter zitting van de wrakingskamer van het hof te zullen verschijnen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Daarbij zijn verschenen: [appellant], vergezeld van [naam], en mr. A. Duldar, advocaat van TotalEnergie.
[appellant] heeft zijn hoger beroep toegelicht met behulp van een aan het hof overgelegde pleitnota.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De wrakingskamer van de rechtbank heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Het wrakingsverzoek bestond in eerste aanleg uit drie klachten, waarvan er in hoger beroep nog slechts één relevant is, te weten de aanvullende grond die [appellant] op 18 december 2022 naar voren heeft gebracht. Deze grond hield in dat de kantonrechter het proces-verbaal op 7 december 2022 niet had mogen ondertekenen omdat zij toen al gewraakt was en daarom de inhoud van het proces-verbaal niet in haar verweer had mogen gebruiken .Daarover heeft de wrakingskamer van de rechtbank - samengevat - het volgende geoordeeld.
De aanvulling van het wrakingsverzoek van 18 december 2022 is te laat door [appellant] ingediend en wordt daarom buiten beschouwing gelaten. De wrakingskamer heeft daartoe overwogen dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 7 december 2022 is verzonden. De gemachtigde van [appellant] heeft toegelicht dat het enkele dagen later is ontvangen. De wrakingsgrond had daarom eerder naar voren gebracht moeten worden, aldus de wrakingskamer van de rechtbank. Ten overvloede heeft de wrakingskamer van de rechtbank opgemerkt dat onduidelijk is waarom uit de ondertekening van het proces-verbaal na de indiening van het wrakingsverzoek zou volgen dat de kantonrechter vooringenomen is. Daarbij is van belang dat de gemachtigde van [appellant] te kennen heeft gegeven dat het proces-verbaal inhoudelijk juist is.
2. [appellant] heeft – kort samengevat – aangevoerd dat er bij de behandeling van zijn wrakingsverzoek een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. Volgens [appellant] heeft de wrakingskamer van de rechtbank ten onrechte overwogen dat de aanvulling van het wrakingsverzoek van 18 december 2022 te laat is ingediend. Naar hij stelt heeft [appellant] de schriftelijke reactie van mr. Nobel pas op 16 december 2022 ontvangen, zodat het niet mogelijk was de aanvullende wrakingsgrond eerder in te dienen. De aanvulling van het wrakingsverzoek was volgens [appellant] noodzakelijk omdat uit de reactie van mr. Nobel bleek dat zij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak als onderbouwing heeft gebruikt voor haar verweer. Dit proces-verbaal is volgens [appellant] echter pas op 7 december 2022 door mr. Nobel ondertekend, derhalve na indiening van zijn wrakingsverzoek. Een en ander is in strijd met artikel 6 EVRM, aldus [appellant].
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open. Dit is op grond van vaste rechtspraak slechts anders indien de wrakingskamer van de rechtbank de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. Wordt slechts geklaagd over de wijze waarop de regeling is toegepast, dan is dat onvoldoende om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken.
4. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof als volgt. [appellant] heeft ter zitting van het hof bevestigd dat hij het proces-verbaal niet van de wrakingskamer van de rechtbank heeft ontvangen, maar van zijn gemachtigde. Niet is gebleken dat de wrakingskamer van de rechtbank bij haar oordeel dat de aanvulling van het wrakingsverzoek van 18 december 2022 te laat is ingediend heeft nagelaten zodanig essentiële vormen in acht te nemen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. Dat [appellant] het niet eens is met het oordeel van de wrakingskamer van de rechtbank dat de aanvullende wrakingsgrond te laat is ingediend, rechtvaardigt niet de conclusie dat deze wrakingskamer een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden. Daarbij betrekt het hof dat de ondertekening van het proces-verbaal door de kantonrechter nadat zij al gewraakt was, op zichzelf niet in strijd is met artikel 6 EVRM. Ook in zoverre was de wrakingskamer van de rechtbank dus niet gehouden om de aanvullende wrakingsgrond inhoudelijk te behandelen. Datzelfde heeft te gelden ten aanzien van de schriftelijke reactie van de kantonrechter naar aanleiding van het wrakingsverzoek van 30 november 2022, waarin zij mede op basis van dat proces-verbaal een nadere toelichting heeft gegeven op de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2022. . Kortom, [appellant] beroept zich ten onrechte op een doorbrekingsgrond. Het hof zal het hoger beroep van [appellant] dan ook afwijzen.
5. Het verzoek van [appellant] aan het hof om de rechtbank te bevelen dat zij de beschikking in de hoofdzaak dient aan te houden totdat in hoger beroep op het wrakingsverzoek zal zijn beslist, kan buiten beschouwing worden gelaten nu door het hof is beslist op het door [appellant] ingestelde hoger beroep en hij geen belang meer heeft bij zijn verzoek. Ten overvloede overweegt het hof dat een dergelijk verzoek geen steun vindt in het recht.

Beslissing

Het hof:
- wijst het hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag van 2 januari 2023 af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [appellant], (de advocaat van) TotalEnergie en mr. D. Nobel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.M. van de Poll, C.A. Joustra en Chr.Th.P. M. Zandhuis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.