5.6Het hof is van oordeel dat [appellante] haar stelling, dat uitstel van de operatie tot na terugkeer in Nederland niet medisch verantwoord was, onvoldoende heeft onderbouwd, en overweegt daartoe het volgende:
Niet is gesteld of gebleken dat de aard van de aandoening waarvoor [appellante] in Colombia is geopereerd, meebrengt dat de operatie medisch gezien niet uitgesteld kon worden. Zorg en Zekerheid heeft in eerste aanleg aangevoerd dat behandeling van overmatige kapselvorming met pijnklachten uitstelbare zorg vormt. Verder is de mogelijkheid van een ruptuur en rotatie van de implantaten volgens Zorg en Zekerheid in medische zin een risico dat zich op elk moment kan voordoen, en daarom op zichzelf geen indicatie voor een operatie. [appellante] heeft dit in hoger beroep niet, althans niet gemotiveerd weersproken. Dat [appellante] ernstig leed onder de pijnklachten en bang was voor borstkanker is invoelbaar, maar dit maakt niet dat de operatie medisch gezien niet uitgesteld kon worden totdat zij terug was in Nederland. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de door [appellante] overgelegde verklaring van dr. [plastisch chirurg], de behandelend plastisch chirurg van [appellante] in Nederland. Deze heeft op 8 oktober 2020 op vragen van de advocaat van [appellante] verklaard dat hem op basis van het dossier van de Colombiaanse arts niet duidelijk is of er sprake was van een spoedeisende medische noodzaak voor de operatie, dat de Colombiaanse arts een sterk gedeformeerde borst beschrijft met vies/groen/verdikt kapsel, maar ook dat beide protheses intact waren, en dat er duidelijk geen sprake was van infectie. Dr. [plastisch chirurg] heeft verder verklaard dat hij niet kan zeggen dat hij zelf ooit een spoedoperatie heeft verricht voor overmatige kapselvorming.
Ervan uitgaande dat, zoals [appellante] stelt, de arts in Colombia heeft geadviseerd om de operatie zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden, is daarmee niet gezegd dat de operatie onmiddellijk en ter plaatse moest plaatsvinden. Dat de arts [appellante] dringend heeft afgeraden om naar Nederland terug te vliegen, zoals [appellante] heeft gesteld, blijkt niet uit zijn schriftelijke verklaring noch uit zijn e-mail van 20 augustus 2019, en is ook overigens niet onderbouwd. [appellante] heeft niet gesteld wanneer zij haar terugvlucht naar Nederland gepland had, en of zij met de arts in Colombia heeft besproken of uitstel van de operatie tot na haar geplande terugkeer in Nederland medisch verantwoord was. Gelet op de betwisting door Zorg en Zekerheid, en de omstandigheid dat noch uit de overgelegde schriftelijke verklaring van de arts in Columbia noch uit diens e-mail van 20 augustus 2019 blijkt dat hij een dergelijk dringend advies heeft gegeven om niet eerst naar Nederland terug te vliegen, had het op de weg gelegen van [appellante] om haar stelling dat een terugvlucht naar Nederland medisch niet verantwoord was nader te onderbouwen, wat zij heeft nagelaten. Het hof overweegt in dit verband dat [appellante] niet is opgekomen tegen r.o. 5.17 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat, zelfs indien wordt aangenomen dat de arts in Colombia dit heeft afgeraden, [appellante] daaruit niet had mogen afleiden dat de operatie vanwege ernstige gevolgen voor haar gezondheid niet tot een later moment zou kunnen worden uitgesteld, aangezien niet is gebleken, ook niet uit de schriftelijke verklaring van de arts of diens e-mail van 20 augustus 2019, dat de arts heeft gezegd welke ernstige gevolgen er voor haar gezondheid zouden zijn indien er als gevolg van de terugvlucht naar Nederland sprake zou zijn van een ruptuur of rotatie. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat [appellante] uit het advies van de arts in Colombia redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat uitstel van de operatie tot na terugkeer in Nederland niet medisch verantwoord was.