ECLI:NL:GHDHA:2023:76

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
200.316.592/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige na zorgelijke opvoedsituatie van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige werd kort na zijn geboorte uit huis geplaatst vanwege een zorgelijke situatie waarin de moeder zich bevond. De moeder, die in een daklozenopvang verbleef, had niet de benodigde opvoedingsvaardigheden om voor de minderjarige te zorgen, die zorgelijke signalen vertoonde. Het hof oordeelde dat er nog geen aanvang was gemaakt met het noodzakelijke diagnostisch onderzoek om een geschikte vervolgplek voor de minderjarige te bepalen, ondanks eerdere verzoeken daartoe. De zorgen over de opvoedsituatie van de moeder bleven onverminderd aanwezig, wat leidde tot de beslissing om de uithuisplaatsing te bekrachtigen. De moeder had in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de duur van de uithuisplaatsing te bekorten, maar het hof oordeelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren. De kinderrechter had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, en het hof maakte deze gronden tot de zijne. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.316.592/01
zaak-/rekestnummer rechtbank : C/09/629688 / JE RK 22-1045
beschikking van de meervoudige kamer van 25 januari 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in het hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de heer [pleegvader] en mevrouw [pleegmoeder] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Regio Haaglanden, locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 7 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking). De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 29 juli 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 september 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 25 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder van de zijde van de moeder de volgende stukken ingekomen:
  • op 6 oktober 2022 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 1 november 2022 een brief van 31 oktober 2022 met bijlage.
2.4
De raad heeft bij per e-mail van 10 november 2022 een brief van diezelfde datum overgelegd waarin is meegedeeld dat de raad niet ter zitting aanwezig zal zijn.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam 1] , mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] als pleegzorgbegeleider, allen werkzaam bij de gecertificeerde instelling;
  • mevrouw [pleegmoeder] , de pleegmoeder.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige] (hierna: de minderjarige). De moeder oefent het ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
3.3
De minderjarige is op 3 november 2021 voorlopig onder toezicht uitgesteld en met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst. Hij verblijft sinds 8 december 2021 bij de pleegouders.
3.4
Bij beschikking van 27 januari 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is de minderjarige onder toezicht gesteld van 3 februari 2020 tot 3 februari 2023. Daarnaast is bij die beschikking een machtiging verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 februari 2022 tot 3 augustus 2022.
3.5
In hoger beroep is het volgende komen vast te staan:
  • Bij beschikking van 7 juli 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is het verzoek van de moeder tot wijziging van de aanwijzing van de gecertificeerde instelling, waarin de bezoekregeling is gewijzigd naar één keer in de twee weken, afgewezen.
  • Bij beschikking van 10 oktober 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag is, samengevat, bepaald dat de moeder alsnog wordt aangemeld voor een diagnostisch onderzoek. Daarbij dienen de opvoedvragen van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de opvoedvragen van de moeder en de behoeften van [minderjarige] te worden voorgelegd. Verder is bepaald dat zij alvast moet worden aangemeld voor een moeder-kind-huis en/of andere hulpverlening en dat zij de beschikking krijgt over de verslagen van de bezoekmomenten met de minderjarige.
  • Ingevolge een recente schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling is het contact tussen de moeder en de minderjarige beperkt tot een keer per drie weken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de kinderrechter op 20 mei 2022, heeft de gecertificeerde instelling verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2
De moeder heeft zich daartegen verweerd.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de aan de gecertificeerde instelling verleende machtiging om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 3 augustus 2022 tot 3 februari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
4.4
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking. Zij verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten tot een zo kort mogelijke termijn. Kosten rechtens.
De moeder voert daartoe het volgende aan. Zij vreest dat bij de verlenging het perspectief van de minderjarige niet langer bij haar ligt. Deze vrees is inmiddels waarheid geworden nu de gecertificeerde instelling op 31 augustus 2022 een pedagogisch opvoedbesluit heeft genomen waarin is aangegeven dat er niet meer wordt gewerkt aan het wonen van de minderjarige bij de moeder en waarin wordt aangegeven dat de raad voor de kinderbescherming zal worden verzocht onderzoek te doen naar gezagsbeëindiging. De moeder is wel degelijk bereid mee te werken aan een diagnostisch onderzoek en zij zou graag met de minderjarige geplaatst willen worden in een moeder-kindhuis. Zij ziet in dat het noodzakelijk is om hulp te aanvaarden en is daartoe ook bereid. De moeder zou ook graag ondersteund worden tijdens de begeleide bezoeken, maar gezien het perspectiefbesluit is deze ondersteuning geëindigd. De minderjarige is erg jong, hetgeen betekent dat de aanvaardbare termijn voor hem snel verstrijkt. De kinderrechter had, gezien de wens van de regering om zo min mogelijk kinderen uit huis te plaatsen, een vinger aan de pols moeten houden. De machtiging tot uithuisplaatsing had dan ook slechts voor drie maanden verlengd moeten worden. Het terugplaatsingstraject is onvoldoende gewaarborgd in de bestreden beschikking, waardoor niet alle mogelijkheden zijn benut die ingezet kunnen worden om een verlenging van de uithuisplaatsing af te wenden.
Ter zitting is namens de moeder aangevoerd dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden bekort, zodat de gecertificeerde instelling genoodzaakt is om de moeder en de minderjarige zo spoedig mogelijk te plaatsen in een moeder-kindhuis.
4.5
De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De gecertificeerde instelling verweert zich als volgt. De gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn aanwezig. De door de moeder voorgestelde termijn van drie maanden is niet passend. In het verzoek van de raad voor de kinderbescherming van 21 januari 2022, aanleiding voor de eerste ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, is duidelijk vermeld dat gezien de jonge leeftijd van de minderjarige binnen zes maanden duidelijkheid moet bestaan over het perspectief van de minderjarige. De gecertificeerde instelling heeft getracht daaraan te werken door de bezoeken begeleid te laten plaatsvinden, waardoor onder andere de basisveiligheid kon worden gecreëerd. Daarnaast is de beoordelingsboog ingezet en hebben meerdere gesprekken met de moeder plaatsgevonden. Vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling is in het plan van aanpak vermeld dat kan worden gewerkt aan plaatsing van de minderjarige bij de moeder wanneer er voldoende basisveiligheid is en dat een diagnostisch onderzoek moet plaatsvinden. De moeder heeft zich lange tijd tegen een dergelijk onderzoek en een plaatsing in een moeder-kindhuis verzet. Pas als het diagnostisch onderzoek is afgerond, kan de moeder worden aangemeld bij een moeder-kindhuis.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het volgende laten weten. Er wordt getracht de moeder en de minderjarige aan te melden voor een moeder-kindhuis maar dit is lastig gezien de financiering. De onderzoeksvragen voor het diagnostisch onderzoek zijn nog niet geformuleerd. Middin zal de bezoeken van de moeder en de minderjarige vanaf 14 december 2022 begeleiden en evalueren. Er is een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin de contacten tussen de moeder en de minderjarige worden beperkt naar eenmaal per drie weken aangezien de minderjarige heftig gedrag vertoont, zowel tijdens als na de bezoekmomenten.
4.6
De pleegmoeder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft, kort samengevat, naar voren gebracht dat de minderjarige ontroostbaar, gespannen en overprikkeld was toen hij in haar gezin werd geplaatst. Nog steeds ziet de pleegmoeder veel signalen van spanning bij de minderjarige tijdens en na de bezoekmomenten met de moeder. De minderjarige heeft volgens de pleegmoeder een opvoedingssituatie nodig waar veel structuur, duidelijkheid en stabiliteit wordt geboden.

5.De motivering van de beslissing

Uithuisplaatsing
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Juist een situatie als deze, waarin de minderjarige sinds zijn geboorte uit huis is geplaatst, moet worden gewerkt aan intensieve begeleiding in de thuissituatie om de kans op terugkeer van het kind zo groot mogelijk te maken, zo volgt uit jurisprudentie van het EHRM. Er moet worden ingezet op versterking van de band van het kind met de ouder(s) met als doel het serieus verkennen van de mogelijkheden voor een kind om terug naar huis te gaan, of anders regelmatig contact te garanderen met de ouder(s).
5.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op de juiste gronden de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige heeft verlengd. Het hof neemt de gronden waarop de kinderrechter heeft geoordeeld en beslist over en maakt deze tot de zijne. Ook in hoger beroep wordt nog steeds voldaan aan de gronden van de uithuisplaatsing. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Ten tijde van de uithuisplaatsing was sprake van een zorgelijke situatie. De periode van de geboorte van de minderjarige ( [geboortedatum] 2021) tot de uithuisplaatsing (3 november 2021) is gekenmerkt door een weinige stabiele opvoedsituatie van de minderjarige. De moeder, die jong en kwetsbaar is, heeft een belast verleden. Zij is door haar ouders verstoten en de relatie met de vader van de minderjarige werd gekenmerkt door huiselijk geweld. Na de geboorte van de minderjarige verbleven de moeder en de minderjarige van [geboortedatum] 2021 tot 28 oktober 2021 bij de moeder- en kindopvang, Zij aan Zij, een opvanglocatie van het Leger des Heils. Vrij snel na de geboorte verbleef de moeder met de minderjarige, die op dat moment nog geen maand oud was, veelvuldig buiten, waardoor hem weinig rust, structuur en regelmaat werd geboden. Uit veiligheidsoverwegingen is de moeder op 28 oktober 2021 doorgeplaatst naar de geheime opvanglocatie van Perspektief. Deze woonlocatie moest de moeder op 2 november 2021 verlaten, aangezien zij zich niet hield aan de gemaakte veiligheidsafspraken. Ondanks het huiselijk geweld van de vader richting de moeder, bleef de moeder contact zoeken met de vader. Hulpverlening in het vrijwillige kader is destijds vergeefs ingezet, waardoor de minderjarige een maand na zijn geboorte uit huis is geplaatst. Op dit moment woont hij meer dan een jaar bij de pleegouders. Zoals de kinderrechter terecht heeft geoordeeld, zowel in de bestreden beschikking als in de beschikking van 10 oktober 2022, is het van belang dat een diagnostisch onderzoek van de moeder plaatsvindt, zodat er passende hulpverlening kan worden ingezet voor de moeder en de minderjarige. Dit diagnostisch onderzoek is mede van belang om een geschikte vervolgplek te bepalen, mogelijk een moeder-kindhuis. Ondanks de bestreden beschikking en voormelde beschikking van 10 oktober 2022, constateert het hof dat er op dit moment nog geen aanvang is gemaakt met het diagnostisch onderzoek. Er zijn nog geen onderzoeksvragen geformuleerd en de moeder en de minderjarige zijn niet aangemeld bij een moeder-kindhuis en/of voor andere hulpverlening. Echter, dit laat onverlet dat de zorgen over de opvoedsituatie van de moeder thans onverminderd aanwezig zijn. Feitelijk is de moeder niet in staat om de zorg en opvoeding van de minderjarige te dragen, nu zij verblijft in een daklozenopvang. Het opvoeden van de jonge minderjarige, die zorgelijke signalen laat zien, zoals overstrekken en veel huilgedrag, vereist naar het oordeel van het hof specifieke opvoedingsvaardigheden. Op dit moment kan de moeder niet in de behoeftes van de minderjarige voorzien. Omdat de gronden voor de uithuisplaatsing onverminderd aanwezig zijn ziet het hof evenmin grond voor de (subsidiair) namens de moeder verzochte bekorting van de termijn van uithuisplaatsing.
5.3
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Proceskosten
5.4
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, P.M.A.J. Bollen en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en is op 25 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.