Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Federatie van Mobiliteitsbedrijven in Nederland (FMN),
ARRIVA Personenvervoer Nederland B.V.,
Transdev Nederland Holding N.V.,
QBuzz B.V.,
Keolis Nederland B.V.,
EBS Public Transportation B.V.,
Allrail VZW,
Flixbus B.V.,
Flix SE,
1.de Staat der Nederlanden (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
N.V. Nederlandse Spoorwegen,
FMNvoor appellante/incidenteel verweerster onder 1,
leden van FMNvoor appellanten/incidenteel verweersters onder 2 t/m 6,
Allrailvoor appellante/incidenteel verweerster onder 7,
leden van Allrailvoor appellanten/incidenteel verweersters onder 8 en 9,
FMN c.s.voor alle appellanten/incidenteel verweersters samen,
de Staatvoor verweerder/incidenteel appellant onder 1 en
de NSvoor verweerster/incidenteel appellante onder 2.
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 6 januari 2023, waarmee FMN c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 13 december 2022 (hierna te noemen: het vonnis); in de dagvaarding zijn de bezwaren (grieven) van FMN c.s. tegen het vonnis opgenomen en is om spoedbehandeling gevraagd, die het hof heeft toegestaan;
- de incidentele memorie tot tussenkomst, althans voeging aan de zijde van de Staat, van de NS, met producties; naar aanleiding van deze memorie heeft FMN c.s. de NS op grond van artikel 118 Rv in samenhang met artikel 353 lid 1 Rv opgeroepen in het geding te verschijnen;
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep van de Staat;
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep van de NS, met producties;
- de producties die partijen ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd (producties 63 t/m 74 van FMN c.s., producties 22 en 23 van de Staat en producties 5 en 6 van de NS);
3.Feitelijke achtergrond
de naam en het adres van de bevoegde instantie;
de beoogde wijze van gunning;
de diensten en de gebieden waarop de gunning potentieel betrekking heeft.”
Non-Paper”van 2 december 2021 genaamd “
Revised interpretative guidelines concerning Regulation (EC) N0 1370/2007 on public passenger transport services by rail and by road”. In deze concepten-richtlijnen staat onder meer het volgende:
Existence of a real need for public service obligations
Analysis of the market failure
Scope of the concession
Type of award
4.Procedure bij de voorzieningenrechter
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Standpunten van partijen
- Volgens FMN c.s. dient de Staat een marktanalyse uit te voeren om na te gaan in hoeverre marktpartijen via Open Toegang op (delen van) het HRN onder normale commerciële voorwaarden in de vraag naar vervoersdiensten willen voorzien onder de door de Staat gewenste voorwaarden. FMN c.s. betogen dat de Staat vervolgens slechts voor die delen van het HRN waar blijkens deze marktanalyse onvoldoende commerciële belangstelling voor is, (een) openbaredienstverplichting(en) kan opleggen. FMN c.s. stellen zich verder op het standpunt dat een concessie voor (delen van) het HRN moet worden aanbesteed. Naar de mening van FMN c.s. maakt de Staat oneigenlijk gebruik van de overgangsbepalingen van de PSO-verordening door de concessie voor het HRN eind 2023 onderhands aan de NS te gunnen terwijl deze pas ingaat op 1 januari 2025. De vorderingen van FMN c.s. zijn erop gericht om de Staat te dwingen eerst een marktanalyse uit te voeren en pas dan een concessie voor het HRN te verlenen, en die concessie openbaar aan te besteden.
- Volgens de Staat moet het HRN uit vervoerskundig oogpunt als één samenhangend geheel worden gezien, waarvoor één integrale openbare dienstverplichting kan worden opgelegd. De Staat betoogt dat van hem kan niet worden verlangd dat hij de winstgevende delen van het HRN overlaat aan commercieel aanbod in Open Toegang en alleen de onrendabele delen organiseert op basis van een openbare dienstverplichting. Verder is het volgens de Staat op grond van de overgangsbepalingen van de PSO-verordening uitdrukkelijk toegestaan om de concessie nog eenmaal voor tien jaar onderhands aan de NS te gunnen.
Publicatieblad van de Europese Unie(hierna: het
Publicatieblad) bekend is gemaakt. Op grond van artikel 7 lid 2 van de PSO-verordening moet de Staat de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de aankondiging van de voorgenomen concessie ten minste één jaar vóór de onderhandse gunning in het Publicatieblad bekend wordt gemaakt (zie 3.8 van dit arrest). Volgens FMN c.s. is de aankondiging in het
Publicatiebladvan 27 december 2022 bekend gemaakt, terwijl de concessie op 24 december 2023 verleend zou moeten worden om nog van de overgangsregeling te kunnen profiteren.
Tenders Electronic Daily. FMN c.s. hebben daarop gesteld dat de
Tenders Electronic Dailyhet
Publicatiebladniet vervangt en dat enkel de publicatie in het
Publicatiebladtelt. Die stelling is onjuist. De
Tenders Electronic Dailywordt door het Bureau voor publicaties van de Europese Unie uitgegeven als supplement bij het
Publicatieblad, aangeduid met het reeksnummer “S”, waarbij (alleen) de elektronische editie van het
Publicatiebladauthentiek is [3] . Publicatie in de
Tenders Electronic Dailykan dus gelden als bekendmaking in de zin van artikel 7 lid 2 van de PSO-verordening.
possible circumvention” van het Vierde Spoorwegpakket heeft genoemd.
Non-Papergeciteerd in 3.12.
Analir, ECLI:EU:C:2001:107, rov. 34 en 68 en het arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 in zaak T-454/13,
SNCM, ECLI:EU:T:2017:134, rov. 134). De zaak
Analirhad onder andere betrekking op een vrijwel aan artikel 2 onder e) van de PSO-verordening gelijkluidende definitie van hetzelfde begrip ‘openbaredienstverplichtingen’ in artikel 2 lid 4 van de destijds geldende Cabotageverordening. [5] Het Hof van Justitie oordeelde in die zaak dat die definitie veronderstelt dat de bevoegde nationale autoriteiten voorafgaand aan het opleggen van openbaredienstverplichtingen hebben vastgesteld dat er op bepaalde trajecten onvoldoende geregelde vervoerdiensten zouden zijn indien het verrichten van die diensten uitsluitend aan de marktwerking zou worden overgelaten. Het Hof van Justitie oordeelde daarom dat openbaredienstverplichtingen alleen kunnen worden opgelegd voor vervoersdiensten waaraan een reële behoefte bestaat, die niet kan worden vervuld door marktpartijen zonder een door de overheid opgelegde verplichting, die gerechtvaardigd is in verhouding tot het nagestreefde doel. Het arrest
SNCM, dat eveneens betrekking heeft op de Cabotageverordening, bouwt daarop voort. Er moet dus steeds worden onderzocht in welke mate marktpartijen onder normale marktvoorwaarden in de behoefte kunnen voorzien. Het kan de Staat en de NS worden toegegeven dat cabotage op zee en het spoorvervoer zeer verschillend zijn. Dat neemt echter niet weg dat de Uniewetgever in de Cabotageverordening en in de PSO-verordening een vrijwel gelijkluidende definitie heeft opgenomen van het begrip ‘openbaredienstverplichtingen’, die niet verwijst naar vervoerspecifieke aspecten en in beide gevallen op dezelfde wijze veronderstelt dat de lidstaat voorafgaand aan het opleggen van die verplichtingen in kaart heeft gebracht of de markt in de betrokken openbare behoefte voorziet. Anders dan de Staat en de NS hebben aangevoerd, kan uit het arrest van het Gerecht van 18 januari 2017 in zaak T-92/11,
Andersen, ECLI:EU:T:2017:14 niet worden afgeleid dat het vervoer per spoor een uitzonderingspositie inneemt. Uit dit arrest volgt dat voor het opleggen van een openbaredienstverplichting niet noodzakelijk is dat wordt vastgesteld dat de markt de desbetreffende dienst zonder openbare dienstverplichting in het geheel niet wil verrichten, maar dat het volstaat om vast te stellen dat de markt de dienst in dat geval niet onder dezelfde voorwaarden zou verrichten. Dat het Gerecht dat heeft bedoeld, blijkt onder meer uit de verwijzing in rov. 67 van dit arrest naar artikel 1 van de PSO-verordening. Volgens dit artikel is het doel van de PSO-verordening om vast te stellen op welke manier de nationale autoriteiten ervoor kunnen zorgen dat, in vergelijking met een volledig vrije marktwerking, onder meer het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van de diensten van algemeen belang toenemen en deze diensten worden verzekerd tegen een lagere kostprijs. Aan deze bepaling ligt de gedachte ten grondslag dat openbaredienstverplichtingen ook kunnen worden opgelegd voor diensten waarin de markt wel zou kunnen voorzien, maar niet op de wijze die het algemeen belang vereist. Daarmee ligt dit arrest geheel in lijn met de beginselen van Unierecht met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 13 december 2022;
- veroordeelt FMN c.s. hoofdelijk in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van de Staat en de NS voor beiden afzonderlijk begroot op € 783,- aan griffierecht en € 3.549,- aan salaris voor de advocaat, en op € 173,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- veroordeelt de Staat en de NS hoofdelijk in de kosten van de incidenteel hoger beroepen, aan de zijde van FMN c.s. gezamenlijk begroot op € 1.774,50 aan salaris voor de advocaat en op € 173,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.