Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[schuldenaar 1],
[schuldenaar 2],
[schuldenaar 3],
[schuldenaar 4],
[schuldenaar 5],
[schuldenaar 6],
[schuldenaar 7],
1.De zaak in het kort
2.Het procesverloop in hoger beroep
- Het hoger beroepschrift met bijlagen van [schuldenaar] van 21 maart 2023, waarmee [schuldenaar] in hoger beroep is gekomen van het voormelde vonnis van de rechtbank van 13 maart 2023;
- Het e-mailbericht van 31 maart 2023, waarmee het hof een mondelinge behandeling heeft bepaald;
- De verweerschriften met bijlagen van Rabobank en [schuldeiser 3] van 6 april 2023.
3.De in hoger beroep ingenomen standpunten
4.De beoordeling
afgewezen. De wettekst bevat hiervoor geen aanknopingspunten. Ook valt deze uitleg niet af te leiden uit andere bepalingen met betrekking tot WHOA-afdeling in de Fw. Er is in dit geval geen reden of wettelijk aanknopingspunt gegeven op basis waarvan deze mogelijkheid alsnog zou moeten worden geboden.
moetonderzoeken of de toekomstige nakoming van de verplichtingen uit de in het akkoord voorgestelde leningen zeker is. [6] De rechter hoeft daarmee slechts te onderzoeken of de onderneming aan de directe verplichtingen van het akkoord zal kunnen voldoen. Dat betekent niet dat de rechter bij de beoordeling of de nakoming van het akkoord voldoende is gewaarborgd niet mag betrekken of de toekomstige nakoming van de (nieuwe) verplichtingen onder het akkoord voldoende aannemelijk is. Dit ligt ook al daarom niet voor de hand, omdat de rechter het verzoek tot homologatie ook kan weigeren als andere redenen zich tegen homologatie verzetten (art. 384 lid sub i Fw). Als evident onaannemelijk is dat sprake is van een - na uitvoering van het akkoord - levensvatbare onderneming, dan kan de rechtbank een verzoek tot homologatie van een akkoord afwijzen. Dit sluit aan bij artikel 10 lid 3 van de Herstructureringsrichtlijn op grond waarvan de rechter een homologatieverzoek moet kunnen weigeren als het plan geen redelijk vooruitzicht biedt op het waarborgen van de levensvatbaarheid van het bedrijf.
De lidstaten moeten de beroepsgronden kunnen bepalen of beperken(cursivering hof). De lidstaten moeten de rechterlijke instantie de mogelijkheid kunnen bieden om, indien beroep wordt ingesteld tegen de beslissing inzake de bevestiging van het plan, een voorlopige beslissing of beslissing in kort geding te geven die de uitvoering en toepassing van het plan beschermt tegen de gevolgen van de toewijzing van het ingestelde beroep. Indien een beroep wordt aanvaard, moeten de rechterlijke of administratieve instanties als alternatief voor het nietig verklaren van het plan kunnen overwegen het plan te wijzigen, indien die mogelijkheid in de lidstaten bestaat, alsook het plan zonder wijzigingen goed te keuren.” [9]