ECLI:NL:GHDHA:2023:718

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
200.306.178/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake verzoek om stukken in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, geregistreerd onder zaaknummer 200.306.178/01, heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a Rv. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bodewes, heeft een verzoek ingediend om bepaalde stukken te verkrijgen van de geïntimeerden, Unirice B.V., Unirice Group B.V. en TRC Unirice Nederland B.V., die zich in een arbeidsrechtelijk geschil bevinden. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door respectievelijk mr. K. Hellinga - Van Dijk en mr. T.L.C.W. Noordoven, hebben aangevoerd dat zij de gevorderde stukken niet meer in hun bezit hebben en dat deze niet relevant zijn voor de zaak.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant in een eerdere akte heeft erkend dat TRC Nederland waarschijnlijk de gevraagde in- en verkoopadministratie niet in bezit heeft, omdat zij enkel werknemers ter beschikking stelde. De incidentele vorderingen tegen TRC Nederland zijn daarom afgewezen. Het hof heeft echter ook opgemerkt dat er twijfels bestaan over de stelling van Unirice en Unirice Group dat zij geen toegang meer hebben tot de gevraagde boekhoudkundige stukken, en heeft hen in de gelegenheid gesteld om hun verweer nader te onderbouwen.

De appellant heeft betwist dat Unirice en Unirice Group niet meer over de gevraagde stukken beschikken en heeft gesteld dat zij bewijs van vernietiging dienen te overleggen. Het hof heeft geoordeeld dat de verplichtingen op grond van artikel 843a Rv niet zo ver gaan dat Unirice en Unirice Group informatie bij derden moeten opvragen, indien zij deze zelf niet meer in bezit hebben. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en de geïntimeerden zijn uitgenodigd om hun verweer te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.306.178/01
Zaaknummer rechtbank : 8637446 CV EXPL 20-23658
arrest in het incident ex art. 843a Rv van 25 april 2023
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident ex art. 843a Rv,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B.J. Bodewes te Assen,
tegen

1.Unirice B.V.,gevestigd te Capelle aan den IJssel,

2.
Unirice Group B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden sub 1 en 2 in de hoofdzaak, tevens verweersters in het incident ex
art. 843a Rv,
hierna te noemen: Unirice en Unirice Group,
advocaat: mr. K. Hellinga - Van Dijk te Zwijndrecht,
en

3.TRC Unirice Nederland B.V.,gevestigd te Rotterdam,geïntimeerde sub 3 in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident ex art. 843a Rv,

hierna te noemen: TRC Nederland,
advocaat: mr. T.L.C.W. Noordoven te Haarlem.
Verdere beoordeling van het incident
Het hof herhaalt dat deze zaak inhoudelijk samenhangt en gelijk op loopt met de zaak van mevrouw [naam] die bij dit hof is geregistreerd als 200.306.175/01.
Bij tussenarrest van 25 oktober 2022 is [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de volgende stellingen van TRC Nederland, Unirice en Unirice Group.
TRC Nederland, Unirice en Unirice Group stellen alle dat zij de gevorderde stukken niet (meer) hebben.
TRC Nederland stelt dat deze stukken niet relevant zijn.
Unirice Group stelt dat tussen haar en [appellant] geen rechtsbetrekking bestaat, nu [appellant] niet bij Unirice Group in dienst is geweest.
3. Het hof hecht er aan op te merken dat in het tussenarrest per abuis is vermeld dat Unirice Group stelt dat [appellant] niet bij haar in dienst is geweest (punt iii). Dat is onjuist: Unirice Group stelt dat zij alleen in de periode van 1 mei 2018 tot en met
31 augustus 2018 bedrijfsactiviteiten heeft verricht, dat [appellant] in die periode door haar was aangemeld bij het Pensioenfonds en dat Unirice Group in dat kader voor [appellant] pensioenpremies heeft afgedragen. Dit punt is voor de beoordeling verder overigens niet van belang omdat een vordering op grond van art. 843a Rv ook jegens een derde met wie geen rechtsbetrekking bestaat of heeft bestaan kan worden ingesteld. [1]
4. [appellant] heeft bij akte van 22 november 2022 erkend – kort gezegd – dat waarschijnlijk juist is dat TRC Nederland de gevraagde in- en verkoopadministratie van rijst niet in haar bezit heeft, omdat zij slechts werknemers ter beschikking stelde. De incidentele vorderingen tegen TRC Nederland worden daarom afgewezen. Het verweer van TCR Nederland dat de stukken niet relevant zijn behoeft daarom geen nadere bespreking.
5. [appellant] heeft bij deze akte betwist dat Unirice en Unirice Group niet meer over de gevraagde stukken beschikken omdat deze zouden zijn vernietigd. Volgens [appellant] mag worden verlangd dat zij documenten verschaffen waaruit deze vernietiging blijkt. Ook het hof is er vooralsnog niet van overtuigd dat Unirice en Unirice Group hun boekhouding uit de periode 2001-2013 heeft/hebben vernietigd wegens de kosten van de opslag ervan. In dit digitale tijdperk is het aannemelijk dat deze gegevens digitaal nog gewoon aanwezig zijn, en door Unirice en Unirice Group kunnen worden overgelegd. Dit is voor het hof aanleiding Unirice en Unirice Group in de gelegenheid te stellen hun verweer dat zij niet meer beschikken over de gevraagde boekhoudkundige stukken, ook niet digitaal, nader te onderbouwen. Van hen mag daarbij worden verlangd ter zake zo nodig ook bij hun (toenmalige) accountant of administrateur naar deze (al dan niet digitale) gegevens te vragen, omdat dit als opdrachtgever aan deze dienstverlener(s) binnen hun domein rust. [appellant] zal hierop dan weer mogen reageren.
6. [appellant] heeft verder gesteld dat als de stukken inderdaad vernietigd zijn, dit niet betekent dat Unirice en Unirice Group deze informatie niet meer bij derden zouden kunnen opvragen. Volgens [appellant] mag dit van hen worden verlangd. Het hof verwerpt deze stelling. De verplichtingen op grond van art. 843a Rv gaan niet zover dat van Unirice en Unirice Group mag worden verlangd dat zij informatie waarover zij zelf niet meer beschikken ten behoeve van [appellant] bij derden – anders dan bedoelde accountant/administrateur – gaan achterhalen.
7. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
Beslissing
Het hof:
  • wijst de incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv tegen TRC Nederland af;
  • stelt Unirice en Unirice Group in de gelegenheid hun verweer dat zij niet meer beschikken over de gevraagde boekhoudkundige stukken, ook niet digitaal en ook niet via hun (toenmalige) accountant of administrateur, nader bij akte te onderbouwen;
  • verwijst de zaak naar de rol over twee weken voor het nemen van deze akte;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, J.M.T. van der Hoeven - Oud en
M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834.