ECLI:NL:GHDHA:2023:707

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
200.320.386/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking inzake DNA-onderzoek en dwangsommen in een ouderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan over een schorsingsverzoek van de vrouw in een ouderschapskwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.G. Hoogerwerf, is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zij werd veroordeeld tot medewerking aan een DNA-onderzoek. De man, vertegenwoordigd door mr. M.A. Ossentjuk, heeft verzocht om gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de minderjarige, geboren in 2020. De rechtbank had eerder een DNA-onderzoek gelast en de vrouw veroordeeld tot betaling van dwangsommen van € 250,- per dag bij gebreke aan medewerking, met een maximum van € 15.000,-. De vrouw heeft psychische klachten ervaren door deze veroordeling en is van mening dat de dwangsommen en de dreiging van lijfsdwang haar in een financiële noodsituatie brengen.

Het hof heeft de belangen van de vrouw, de man en de minderjarige tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelde dat het belang van de vrouw bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man en de minderjarige om snel duidelijkheid te krijgen over de biologische afstamming. De beslissing van het hof houdt in dat de uitvoering van de dwangmiddelen wordt opgeschort totdat er een beslissing is genomen in de hoofdzaak. Deze beschikking is mondeling uitgesproken en later schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.320.386/02
zaaknummer rechtbank : C/10/605970
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-7956
beschikking van 31 maart 2023, geminuteerd op 12 april 2023
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.A. Ossentjuk te Leiden.
Belanghebbende is verder:
mr. [bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende taak is bij de procedure betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,
hierna: de raad.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1
Deze zaak gaat over de verzoeken van de man tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap dan wel vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), alsmede de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en de vaststelling van een informatie- en consultatieplicht.
1.2
Bij beschikking van 12 januari 2021 heeft de rechtbank Rotterdam mr. [bijzondere curator] tot bijzondere curator over de minderjarige benoemd.
1.3
Bij beschikking van 16 juli 2021 heeft de rechtbank Rotterdam een DNA-onderzoek gelast ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid.
1.4
Bij beschikking van 30 november 2022 (hierna ook: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank Rotterdam:
  • de vrouw bevolen mee te werken aan het bij beschikking van 16 juli 2021 bevolen DNA-onderzoek, op de wijze zoals is weergegeven in rechtsoverweging 3.9.;
  • de vrouw veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan de man van € 250,- per dag, dat zij vanaf 15 december 2022 in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 15.000,-, waarbij geldt dat op de dagen waarop Verilabs gesloten is geen dwangsommen worden verbeurd;
  • bepaald dat, indien de vrouw na het verbeuren van het maximum aan dwangsommen in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek, een dag na betekening van deze beschikking, ten aanzien van haar lijfsdwang kan worden toegepast, in eerste instantie voor een periode van maximaal 12 uren in de eerste week, 24 uren in de tweede week, 36 uren in de derde week, 48 uren in de vierde week, 60 uren in de vijfde week, 72 uren in de zesde week en verdere weken, totdat de vrouw haar medewerking heeft verleend aan het DNA-onderzoek.
De behandeling van de zaak is voor het overige aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.
1.5
Bij herstelbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2023 is de bestreden beschikking aangepast, in die zin dat, waar in rechtsoverweging 3.9 staat: ‘… om daar DNA-materiaal van haar en de minderjarige af te laten nemen, waarbij in verband met de identificatie van de vrouw en de minderjarige een foto wordt gemaakt van beiden’, zulks wordt gewijzigd in: ‘… om daar DNA-materiaal van de minderjarige af te laten nemen, waarbij in verband met de identificatie een foto wordt gemaakt van de minderjarige’. Verder is de bestreden beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.6
De vrouw is het niet eens met deze beslissing en is daarom in hoger beroep gekomen. Deze procedure is bij het hof ingeschreven onder nummer 200.320.386/01. De vrouw heeft tevens verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen zolang nog niet op het hoger beroep van de vrouw is beslist. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder nummer 200.320.386/02. De man heeft verweer gevoerd, zowel in de hoofdzaak als in het schorsingsincident.
1.7
In de onderhavige zaak doet het hof uitspraak op het schorsingsverzoek van de vrouw. Het hof wijst in deze beschikking het schorsingsverzoek toe. Dit betekent dat de man de tenuitvoerlegging van de dwangmiddelen die in de bestreden beschikking zijn vastgesteld zal moeten staken. Het hof legt hierna uit waarom het schorsingsverzoek is toegewezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift met verzoek tot schorsing en bijlagen, ingekomen op 22 december 2022;
- het verweerschrift in het schorsingsverzoek, ingekomen op 20 februari 2023;
- een aanvullend verzoek tot schorsing, ingekomen op 14 maart 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 maart 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de man met zijn advocaat;
- de bijzondere curator.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon ter zitting verschenen.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt de schorsing van de werking van de bestreden beschikking te bevelen, zodat de tenuitvoerlegging van de dwangmiddelen die in de bestreden beschikking zijn vastgesteld gestaakt worden zolang het hof in de hoofdzaak nog niet heeft beslist. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat de maximale dwangsommen zijn verbeurd en dat de man binnenkort zal overgaan tot het leggen van beslag ten laste van het vermogen van de vrouw om de verbeurde dwangsommen te incasseren. Wat betreft de lijfsdwang heeft de man naar voren gebracht dat hij van dit dwangmiddel met de nodige terughoudendheid gebruik zal maken.

4.Ontvankelijkheid van het schorsingsverzoek

De beslissing waarvan beroep is neergelegd in een tussenbeschikking. Tegen deze beslissing is hoger beroep mogelijk indien in het dictum een eind is gemaakt aan een enig deel van het verzochte. Nu in eerste aanleg is verzocht, zowel door de man als de bijzondere curator, om een DNA-onderzoek te gelasten, is sprake van een eindbeslissing op een deel van het verzochte. Dit betekent dat de vrouw ontvangen kan worden in haar hoger beroep en daarmee ook in haar schorsingsverzoek.

5.Beoordeling

5.1
Het hof stelt het volgende voorop. De bestreden beschikking is bij herstelbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de man de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de vrouw. Bij wijze van uitzondering kan het hof toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). In dit geval, waarin de uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de rechtbank niet is gemotiveerd en de bestreden beschikking niet op een kennelijke misslag berust, geldt als maatstaf – kort gezegd – dat het hof de belangen van de vrouw, de man en de minderjarige bij het al dan niet onmiddellijk uitvoeren van de bestreden beschikking tegen elkaar zal moeten afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Het belang van de vrouw bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking is gelegen in de omstandigheid dat zij psychische klachten ervaart door de veroordeling van de rechtbank om haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek vanwege haar beleving van het contact met de man in de periode rondom de conceptie van de minderjarige. Als gevolg van deze psychische klachten is zij op dit moment niet in staat mee te werken aan het DNA-onderzoek, zo stelt de vrouw. Verder leidt de op handen zijnde executie van de verbeurde dwangsommen voor een bedrag van € 15.000,- tot een financiële noodsituatie voor de vrouw. Bovendien hangt de vrouw gijzeling boven het hoofd, nu het verbeuren van de dwangsommen niet het beoogde effect heeft gehad. Het belang van de man is gelegen in de omstandigheid dat hij zo snel als mogelijk wenst te weten of hij wel of niet de biologische vader is van de minderjarige. De onderhavige procedure is ingeleid bij verzoekschrift van 24 oktober 2020 en tot op de dag van vandaag bestaat geen duidelijkheid over de biologische afstamming van de minderjarige. Wanneer duidelijk wordt dat hij de biologische vader is van de minderjarige, kan de procedure bij de rechtbank met betrekking tot de omgangsregeling en informatie- en consultatieregeling op korte termijn worden hervat. Het belang van de minderjarige is gelegen in de omstandigheid dat zij, gelet op haar leeftijd, moet kunnen weten wie haar biologische vader is, aldus de bijzondere curator.
5.3
Alle belangen tegen elkaar afgewogen, is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij het staken van de verdere tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in afwachting van de beslissing van het hof in de hoofdzaak, zwaarder weegt dan het belang van de man en de minderjarige om zo snel als mogelijk te weten of de minderjarige biologisch afstamt van de man. Daarbij heeft het hof laten meewegen dat de tenuitvoerlegging van de dwangmiddelen die de rechtbank aan de veroordeling van de vrouw heeft verbonden, ingrijpende gevolgen hebben voor de persoonlijke en financiële situatie van de vrouw en daarmee dus ook voor de minderjarige. Ter zitting is onbetwist gesteld dat de veroordeling van de vrouw tot gezondheidsklachten heeft geleid en dat zij daarvoor onder behandeling is. Dit heeft zijn weerslag op de nog jonge minderjarige. Voorts is gebleken dat de opgelegde dwangsommen tot het maximum van € 15.000,- zijn verbeurd en dat de man thans maatregelen aan het treffen is om deze dwangsommen via beslagen te verhalen op het – hiervoor niet toereikende – vermogen van de vrouw. Hoewel ter zitting namens de man naar voren is gebracht dat de man het dwangmiddel van de gijzeling zorgvuldig zal inzetten, hangt de tenuitvoerlegging van dit dwangmiddel boven het hoofd van de vrouw zolang de bestreden beschikking uitvoerbaar blijft.
5.4
Deze beslissing is mondeling uitgesproken ter zitting van 31 maart 2023, nadat de zaak door de bode is uitgesproken voor mondelinge uitspraak. De onderhavige beschikking betreft de schriftelijke uitwerking van deze uitspraak.

6.Beslissing

Het hof:
schorst de onmiddellijke werking van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2022, zoals hersteld bij beschikking van 16 januari 2023, totdat het hof heeft beslist in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A. Zonneveld en K. van Barneveld-Peters, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 31 maart 2023 uitgesproken in het openbaar, geminuteerd op 12 april 2023.