ECLI:NL:GHDHA:2023:706

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
200.309.200/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep en beoordeling van incidentele grief in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de man tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De man had in eerste aanleg verzocht om een bedrag van € 40.000,- dat hij stelde te hebben gevonden in de woning, te betrekken in de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat het geld van partijen was. De man heeft vervolgens op 9 april 2022 hoger beroep ingesteld, maar heeft dit beroep later ingetrokken. Hierdoor bleef het oordeel van de rechtbank in stand dat het geld niet als gemeenschappelijk kon worden aangemerkt.

De vrouw had in reactie op het hoger beroep van de man een incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin zij verzocht om bevestiging van de bestreden beschikking en om een veroordeling van de man tot betaling van de helft van een ander bedrag aan contant geld. Het hof heeft overwogen dat, nu de man zijn principale hoger beroep heeft ingetrokken, het oordeel van de rechtbank over het contante geld in stand blijft. Het hof heeft de vrouw in haar incidentele grief niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was komen vast te staan dat het geld van partijen was. De vrouw had ook verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten, maar het hof heeft besloten de proceskosten te compenseren, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing van het hof houdt in dat de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep en dat de bestreden beschikking is bekrachtigd voor zover deze aan het hof was voorgelegd in het incidentele hoger beroep. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.309.200/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-2155
zaaknummer rechtbank : C/09/609732
beschikking van de meervoudige kamer van 29 maart 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 9 april 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 20 juni 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 26 januari 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
van de man:
  • een journaalbericht van 23 mei 2022 met bijlagen, binnengekomen op 24 mei 2022;
  • een journaalbericht van 12 augustus 2022, binnengekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 18 januari 2023, binnengekomen op diezelfde datum;
van de vrouw:
  • een journaalbericht van 16 augustus 2022, binnengekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 9 december 2022, binnengekomen op diezelfde datum.
2.5
Verder heeft het hof op 2 augustus 2022, 3 augustus 2022, 7 augustus 2022 en 10 augustus 2022 enkele e-mailberichten ontvangen van de man. De man heeft deze
e-mailberichten aan het hof verstuurd zonder tussenkomst van zijn advocaat. Het hof begrijpt uit het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 16 augustus 2022 dat zij geen afschrift heeft ontvangen van deze berichten van de man. Het hof zal de e-mailberichten buiten beschouwing laten omdat deze berichten niet telkens ook aan de vrouw zijn toegezonden.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd op [datum] 1976 te [plaats] .
3.3
Het is het hof gebleken dat het huwelijk van partijen op 3 maart 2022 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toebedeeld:
a. (het saldo van) de bankrekening met nummer [rekeningnummer] , zulks onder verrekening van de helft van het saldo per peildatum (21 oktober 2020) met de vrouw;
b. de bij partijen bekende polis/verzekering bij Nationale Nederlanden, onder de verplichting om aan de vrouw door middel van verificatoire bescheiden aan te tonen óf en zo ja, welke afkoopwaarde per peildatum (datum feitelijke verdeling) de polis vertegenwoordigt en onder de verplichting om, indien deze polis/verzekering waarde vertegenwoordigt, de helft van de afkoopwaarde per peildatum (datum feitelijke verdeling) aan de vrouw te vergoeden;
2. ten aanzien van de gezamenlijke bankrekeningen: bepaald dat partijen de saldi per peildatum (21 oktober 2020) delen;
3. ten aanzien van het contante geld bij de man: bepaald dat de man een bedrag van
€ 18.769,92 aan de vrouw dient te betalen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De man verzoekt het hof in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor zover hierin is geoordeeld dat er geen contant geld bij de vrouw onderdeel zou uitmaken van de huwelijksgemeenschap en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat een som geld ter grootte van € 40.000,- of een ander bedrag in goede justitie, welk bedrag contant aanwezig was in de woning van partijen en in beheer bij de vrouw, onderdeel uitmaakt van de goederengemeenschap en te bepalen dat de vrouw deze som geld heeft verbeurd aan de man.
4.3
De vrouw verzoekt het hof in principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de man af te wijzen en de bestreden beschikking op die punten te bevestigen, met inachtneming van hetgeen de vrouw in het verweerschrift heeft aangevoerd. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze afwijkt van hetgeen de vrouw heeft verzocht, althans de beschikking aan te vullen en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de man ten aanzien van het contante geld, opgenomen op 2 juli 2020, daarvan aan de vrouw dient te betalen de helft, te weten een bedrag van € 18.769,92;
  • bij vaststelling van het contante geldbedrag van € 40.000,- in de woning of een ander bedrag, te bepalen dat de man ten aanzien van dit bedrag dat onderdeel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap, deze som geld althans de helft daarvan althans een ander bedrag in goede justitie door het hof te bepalen, aan de vrouw dient te betalen;
  • de man te veroordelen in de kosten van deze procedure;
met bevestiging van de bestreden beschikking voor al het overige.
4.4
De man verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep om het hoger beroep van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De verdeling van het contante geld
5.1
De man heeft in de procedure bij de rechtbank gesteld dat de vrouw € 40.000,- aan contanten in haar bezit zou hebben, dat in de verdeling moet worden betrokken. Hij stelt dit geld te hebben gevonden in een la onder het eenpersoonsbed in de voormalige echtelijke woning van partijen. De vrouw heeft deze stelling van de man betwist.
5.2
De rechtbank heeft overwogen dat, indien het geld al in de la onder het bed lag, niet is komen vast te staan dat dit geld van partijen is, zodat onvoldoende is gebleken dat dit geld onderdeel uitmaakt van de gemeenschap van goederen tussen partijen. Het verzoek van de man om het bedrag van € 40.000,- in de verdeling te betrekken is om die reden afgewezen.
5.3
In het principaal hoger beroep heeft de man verschillende grieven gericht tegen voornoemd oordeel van de rechtbank. Bij journaalbericht van 12 augustus 2022 van zijn advocaat heeft hij het hof echter laten weten dat hij het hoger beroep wenst in te trekken. Het hof maakt daaruit op dat hij de gronden van het principaal hoger beroep niet handhaaft. Dat brengt mee dat het hof de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
5.4
De vrouw heeft het hof bij journaalbericht van 16 augustus 2022 van haar advocaat mr. Neermawatie Nandoe laten weten haar incidenteel hoger beroep te handhaven. In deze beschikking zal het hof dus wel moeten beslissen op het incidentele hoger beroep. Daarover overweegt het hof als volgt.
5.5
De vrouw heeft in haar eerste incidentele grief aangevoerd dat, indien wordt vastgesteld dat het contante bedrag van € 40.000,- in de woning aanwezig was en aan partijen heeft toebehoord, de man dient te worden veroordeeld om dit bedrag alsnog te verrekenen met de vrouw (het hof begrijpt: te verdelen). Volgens haar is aannemelijk dat de man dit geldbedrag heeft gespaard met zijn contante opnamen, dat hij het geld in de la onder het bed heeft verstopt en dat hij het geld aldus in de woning aanwezig heeft gehad.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Nu de man zijn principale hoger beroep heeft ingetrokken, is het oordeel van de rechtbank zoals genoemd onder 5.2 in stand gebleven. Dat betekent dat, indien het geld al in de la onder het bed lag, niet is komen vast te staan dat dit geld van partijen is. De vrouw heeft in haar incidentele hoger beroep weliswaar naar voren gebracht dat de man dient te worden veroordeeld om het bedrag met haar te delen, maar slechts indien wordt vastgesteld dat het contante bedrag van € 40.000,- in de woning aanwezig was en aan partijen heeft toebehoord. Uit het voorgaande volgt dat dit laatste niet is komen vast te staan. Het hof komt daarom niet toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de eerste incidentele grief van de vrouw en zal de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
5.7
Verder volgt nog uit het petitum van de vrouw in hoger beroep dat zij het hof verzoekt te bepalen dat de man ten aanzien van het contante geld, opgenomen op 2 juli 2020, aan haar de helft dient te betalen, te weten een bedrag van € 18.769,92. De vrouw heeft dit op geen enkele wijze toegelicht in haar verweerschrift tevens incidenteel appel. Het hof wijst de vrouw erop dat de rechtbank in de bestreden beschikking reeds heeft bepaald dat de man een bedrag van € 18.796,92 aan haar dient te betalen. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te verzoeken dat de man dit bedrag tweemaal aan haar dient te voldoen, gelet op haar stelling in eerste aanleg dat de man tweemaal een bedrag van € 37.539,84 zou hebben opgenomen dan wel zou hebben overgeboekt vanaf de gemeenschappelijke rekening van partijen naar zijn privérekening, overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat de man op 2 juli 2020 een bedrag van € 37.539,84 heeft overgeboekt vanaf de gezamenlijke spaarrekening van partijen, eerst naar de gezamenlijke betaalrekening van partijen en vervolgens naar zijn eigen rekening. Daarna heeft hij dit geld contant opgenomen. Uit de overgelegde bankafschriften van de gemeenschappelijke betaalrekening volgt niet dat de man dit bedrag op 2 juli 2020 tweemaal heeft opgenomen dan wel heeft overgeboekt naar zijn eigen rekening. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ook op dit onderdeel bekrachtigen.
Proceskosten
5.8
In haar tweede incidentele grief heeft de vrouw het hof verzocht de man te veroordelen in de werkelijke proceskosten van het hoger beroep, omdat hij misbruik zou hebben gemaakt van het recht. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. De vrouw heeft haar stelling op geen enkele wijze toegelicht. Het hof zal daarom, zoals gebruikelijk in familiezaken, de proceskosten compenseren.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn principaal hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover in het incidenteel hoger beroep aan het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en A.A.F. Donders bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 29 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.