ECLI:NL:GHDHA:2023:660

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
200.313.820/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bewijs van waarmerking als Europees executoriale titel van een notariële hypotheekakte na vernietiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft de intrekking van het bewijs van waarmerking als Europees executoriale titel (EET) van een notariële hypotheekakte uit 2016. De rechtbank Rotterdam had deze hypotheekakte eerder vernietigd bij een onherroepelijk vonnis van 19 augustus 2020. De appellant, wonend in [woonplaats], had in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2022 aangevochten, die de intrekking van het bewijs had bevolen. De verweerders, wonend in Rotterdam, stelden dat de hypotheekakte bij het vonnis van 19 augustus 2020 was vernietigd en dat de rechtbank Rotterdam de akte ten onrechte als EET had gewaarmerkt in 2021.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam de hypotheekakte terecht heeft vernietigd en dat de akte dus niet meer als EET kon worden erkend. De appellant had geen belang bij zijn grieven in principaal hoger beroep, omdat deze uitgingen van een bestaande notariële akte die inmiddels nietig was verklaard. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kosten voor de advocaat van de verweerders zijn vastgesteld op € 2.366,-, terwijl de kosten in het incidenteel hoger beroep op nihil zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.313.820/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/635440 KG RK 22-308
Arrest in kort geding van 21 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden, kantoorhoudend in Oude Tonge,
tegen

1.[verweerder 1] ,

2.
[verweerder 2],
beiden wonend in Rotterdam,
verweerders in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. Ramsaroep, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] , [verweerder 1] en [verweerder 2] , deze laatste twee samen [verweerders] .

1.Inleiding

1.1
Het hof bekrachtigt in dit arrest de intrekking van het bewijs van waarmerking als Europees executoriale titel (hierna: EET) van een notariële hypotheekakte uit 2016. Na de bestreden beschikking is gebleken dat de rechtbank Rotterdam die akte heeft vernietigd bij tussen partijen onherroepelijk geworden vonnis van 19 augustus 2020 en de rechtbank heeft dat voor recht verklaard in een bodemvonnis tussen partijen van 1 februari 2023.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het hoger beroepschrift van 27 juni 2022 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van de tussen partijen gewezen beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2022;
  • het verweerschrift, tevens houdend incidenteel hoger beroep van [verweerders] , met één bijlage;
  • het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van [appellant] , met één bijlage;
  • de brief van 3 februari 2023 waarbij [verweerders] één bijlage in het geding hebben gebracht.
2.2
Op 6 februari 2023 is de zaak mondeling behandeld. Namens [appellant] heeft zijn advocaat van tevoren bericht dat hij en [appellant] niet ter zitting zouden verschijnen.

3.De feiten

3.1
Bij notariële akte van 11 november 2016 hebben [verweerders] een hypotheekrecht verleend aan [appellant] . In die akte is onder andere een overeenkomst van geldlening van [appellant] aan [verweerders] neergelegd.
3.2
Eind 2019 heeft [appellant] een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen onder anderen [verweerders] waarin hij, voor zover van belang, de vernietiging heeft gevorderd van die akte en van de daaraan ten grondslag liggende obligatoire overeenkomsten.
3.3
De rechtbank heeft die vordering bij vonnis van 19 augustus 2020 toegewezen.
3.4
In 2021 heeft de rechtbank Rotterdam de hypotheekakte gewaarmerkt als EET.
3.5
Bij op 1 februari 2023 tussen partijen gewezen bodemvonnis heeft de rechtbank Rotterdam op vordering van [verweerders] onder andere voor recht verklaard dat de hypotheekakte bij vonnis van 19 augustus 2020 is vernietigd.

4.De procedure voor de rechtbank

4.1
In deze procedure hebben [verweerders] in kort geding verzocht om intrekking van het in 2021 afgegeven bewijs van waarmerking van de hypotheekakte. Bij zijn bestreden beschikking heeft de voorzieningenrechter dat bewijs ingetrokken.
4.2
[appellant] is het daar niet mee eens en verzoekt in principaal hoger beroep dat het hof het verzoek van [verweerders] alsnog afwijst.
4.3
[verweerders] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Volgens hen voorziet noch de EET-Verordening noch de Uitvoeringswet EET in hoger beroep tegen de bestreden beslissing en moet [appellant] daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. Daarnaast voeren zij aan dat de hypotheekakte bij het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2020 is vernietigd.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1
Artikel 332 lid 1 Rv bepaalt dat partijen in hoger beroep kunnen komen van een in eerste aanleg gewezen vonnis, tenzij de wet anders bepaalt. Noch de EET-Verordening noch de Uitvoeringswet EET voorziet in een verbod van hoger beroep. [appellant] is daarom ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Inhoudelijk
5.2
Op grond van artikel 25 lid 1 EET-Verordening waarmerkt de rechter op verzoek een uitvoerbare authentieke akte inzake een schuldvordering als EET. De rechter verstrekt dan een bewijs van waarmerking. Op grond van artikel 10 lid 1 onder b EET-Verordening trekt de rechter dat bewijs op verzoek in wanneer het, in het licht van de in de EET-Verordening neergelegde vereisten, kennelijk ten onrechte is toegekend.
5.3
Het hof ziet aanleiding te beginnen met de vraag of de hypotheekakte is vernietigd. [appellant] voert aan dat hij in zijn dagvaarding van eind 2019 alleen de vernietiging heeft gevorderd van de hypotheekakte voor zover deze geen betrekking had op de daarin neergelegde geldleningsovereenkomst, dat de rechtbank de vernietiging in die zin heeft uitgesproken en dat de akte daarom is blijven voortbestaan voor zover zij betrekking had op de geldleningsovereenkomst.
5.4
Het hof volgt [appellant] niet in dat standpunt. Op grond van de afstemmingsregel moet het hof zijn oordeel in dit kort geding afstemmen op dat van de bodemrechter. De rechtbank heeft de zojuist genoemde stellingen van [appellant] al beoordeeld in de parallelle bodemprocedure tussen dezelfde partijen, heeft die in haar vonnis van 1 februari 2023 op inhoudelijke gronden verworpen (r.o. 5.10 tot en met 5.12) en heeft op grond van die beoordeling de hiervoor onder 3.5 weergegeven verklaring voor recht uitgesproken. Nadat [verweerders] dat vonnis op 3 februari 2023 in het geding hebben gebracht heeft [appellant] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om daar tijdens de mondelinge behandeling van 6 februari 2023 op te reageren. Het hof stemt zijn oordeel daarom af op dat vonnis, met als slotsom voor de onderhavige procedure dat de hypotheekakte op 19 augustus 2020 is vernietigd.
5.5
De rechtbank Rotterdam heeft die akte daarom in 2021 kennelijk ten onrechte gewaarmerkt als EET, en het betrokken bewijs moet daarom worden ingetrokken. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] geen belang bij de behandeling van zijn grieven in principaal hoger beroep, die uitgaan van een bestaande notariële akte.
Slotsom en kosten
5.6
Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het zal het salaris van de advocaat van [verweerders] in het principaal hoger beroep daarbij vaststellen op € 2.366,-, gebaseerd op één punt voor het verweerschrift in hoger beroep en één punt voor de mondelinge behandeling, in tariefcategorie II. Het zal de kosten in het incidenteel hoger beroep vaststellen op nihil omdat [verweerders] in het principaal en incidenteel hoger beroep hetzelfde argument naar voren hebben gebracht.

6.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen beschikking in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2022;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in principaal hoger beroep, die het tot op vandaag aan de zijde van [verweerders] vaststelt op € 343,- aan griffiekosten en € 2.366,- aan salaris van de advocaat;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, die het aan de zijde van [verweerders] vaststelt op nihil.
Dit arrest is op 21 februari 2023 mondeling in het openbaar gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, M.Y. Bonneur en B.R. ter Haar, in aanwezigheid van de griffier.