Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.HPG Services B.V.,
2. [X] Project Holding B.V.,gevestigd in Naarden ,
3. [appellant 3] ,wonend in [woonplaats] (België),
1.De zaak in het kort
€ 1.053.840,99 uit hoofde van een door HPG verleende huurgarantie. De kantonrechter heeft bij zijn vonnis van 2 december 2010 dit restant afgewezen (en de rest van de vordering toegewezen). Het gerechtshof Amsterdam was het met die beslissing eens met als argument dat de overeenkomst tussen partijen een leemte bevatte. Volgens de Hoge Raad (HR) was het bestaan van een leemte onvoldoende gemotiveerd, waarna hij de zaak heeft verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.
2.Procesverloop bij het gerechtshof Amsterdam, de HR en dit hof
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 april 2015;
- het arrest van de HR van 2 december 2016;
- de exploot van Westinvest van 17 januari 2022 waarbij HPG is opgeroepen voor dit hof om voort te procederen;
- de memorie na verwijzing van Westinvest van 8 maart 2022;
- de memorie na verwijzing van HPG van 19 april 2022.
3.Feitelijke achtergrond
€ 37.639.666,81 op grond van een in de koopovereenkomst opgenomen berekeningswijze. Daarbij was sprake van een verband tussen de hoogte van de huurprijzen en de koopprijs. Op dat moment was 50% van het kantoorgebouw conform artikel 20 lid 2 van de koopovereenkomst door HPG namens Westinvest voor 10 jaar verhuurd aan [A] B.V. (hierna: [A]).
€ 150,- en € 175 p/m² per jaar) dan de tussen partijen overeengekomen (geïndexeerde) huur van inmiddels omstreeks € 199,- p/m² per jaar en dat zich de situatie ging voordoen dat huurovereenkomsten aangegaan zouden (moeten) worden met een looptijd langer dan tot 31 maart 2009 (de einddatum van de huurgarantie/ huurovereenkomst met HPG ) wegens de in dit segment gebruikelijke huurperiodes van (tenminste) 5 en 10 jaar.
4.Beoordeling door de kantonrechter in de rechtbank
5.Beoordeling door het gerechtshof Amsterdam
6.Beoordeling door de HR
“(…) De overwegingen waartegen de onderdelen 1.1. en 1.2 zich richten[de tweede alinea van rov. 3.5 van het arrest van het hof, waarin het hof overweegt dat de overeenkomst een leemte bevat, toevoeging hof],
zijn (…) onvoldoende gemotiveerd.
Het hof[Amsterdam]
kon niet volstaan met de enkele constatering dat het een leemte zag, maar had ten minste nader moeten aanduiden waaruit valt af te leiden dat partijen de consequenties van de genoemde (onder)verhuur aan derden in het licht van de tussen hen overeengekomen huurgarantie onvoldoende onder ogen hebben gezien. De gegrondbevinding van de onderdelen 1.1 en 1.2 brengt mee dat ook het daarop voortbouwende onderdeel 1.3 slaagt[onderdeel 1.3 stelt vast dat met het slagen van onderdelen 1.1 en 1.2 de grond ontvalt aan de oordelen van het hof in rov. 3.6-3.9 en het dictum, toevoeging hof]
.”
7.Beoordeling na verwijzing
Algemeen
binnen de garantietermijnbij HPG is gelegd. Westinvest wist zich immers contractueel verzekerd van vaste (huur)inkomsten gedurende die jaren, terwijl een dalende huurmarkt in zoverre alleen HPG aanging. Hierin ziet het hof geen leemte. De tekst van de overeenkomst is helder en wijst erop dat partijen het risico van de (on)verhuurbaarheid
gedurende de eerste zeven jaarbij HPG hebben gelegd. Dit geldt temeer, nu de overeenkomst met juridische bijstand is gesloten door grote professionele partijen, van wie verwacht mag worden dat zij oog hebben voor mogelijk goede en kwade kansen.
financiële risicovan onverhuurbaarheid
binnende garantietermijn tegen de minimum huurprijs bij HPG gelegd door de afgesproken ‘aanzuivering’ van de minimum huurprijs gedurende die termijn. Niet méér dan dat.
(i) dat Westinvest ondanks de (zeker na 2002) fors dalende huur(prijs)markt en de toenemende leegstand van kantoorgebouwen in de praktijk slechts bereid is gebleken om incidenteel lagere huurprijzen te accepteren mits de betreffende huurovereenkomst de einddatum 31 maart 2009 niet zou overschrijden,
(ii) dat deze bereidheid bij Westinvest begon te ontbreken, althans dat Westinvest uiterst terughoudend en langzaam in haar reacties bleek, toen huurovereenkomsten deels buiten de garantietermijn in beeld kwamen;
(iii) dat Westinvest in haar communicatie met HPG veelal als voor haar acceptabele huurprijs een bedrag overeenkomend met de geïndexeerde huurprijs uit de huurovereenkomst van tenminste € 198 p/m² per jaar is blijven noemen, terwijl dit bedrag ver boven de toen geldende markthuurprijs lag;
(iv) dat Westinvest voor huurovereenkomsten die na de einddatum 31 maart 2009 zouden doorlopen, in feite van HPG vergde dat zij ervoor zorgdroeg (al dan niet door incentives van de zijde van HPG , zoals stapsgewijze verhoging, huurprijsvrije periodes) dat de huurinkomsten aan het eind van de garantietermijn, wanneer het risico van verhuur op Westinvest zou overgaan, tenminste € 198,- p/m² per jaar zouden bedragen, dit ondanks het feit dat de markt-huurprijs inmiddels aanzienlijk lager lag,
(v) dat Westinvest niet schroomde om in het geval van de door HPG in 2005 voorgestelde huurder [D] (die bereid was om € 175 p/m² per jaar te betalen) aan HPG te verzoeken om ook na afloop van de garantietermijn de huurprijs te blijven suppleren (memorie van grieven van Westinvest 31). Weliswaar stelt Westinvest later dat dit een onderhandelingsvoorstel was maar uit de formulering ervan is dit niet kenbaar. En gelet op het standpunt van Westinvest – dat er op neerkwam dat HPG instond voor de garantiehuur, ook voor contracten die door zouden lopen na de garantietermijn – is het ook niet waarschijnlijk dat Westinvest bereid zou zijn geweest om hierover te onderhandelen.
binnende garantietermijn.
“Dat Westinvest op grond van Duitse beleggingswetgeving toestemming van gespecialiseerde Duitse taxateurs, zogenaamde Gutachters, moest hebben voor afwijking van de garantiehuur, komt in de verhouding met HPG voor rekening en risico van Westinvest.”Dit oordeel is in cassatie niet aangevochten, zodat het hof hiervan uitgaat. Overigens hoefde HPG redelijkerwijs niet te verwachten dat afwijking van de garantiehuur buiten de garantietermijn aan zulke strenge eisen was verbonden als Westinvest (overigens pas in hoger beroep) heeft betoogd. In ieder geval valt dit maar in beperkte mate aan HPG tegen te werpen.
8.Conclusie en proceskosten
9.Beslissing
- verklaart HPG niet-ontvankelijk;
- veroordeelt HPG in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van Westinvest begroot op € 4.713,00 aan verschotten en € 9.160,00 aan salaris advocaat en op € 131,00 aan nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met kosten betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de in dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
In het incidenteel hoger beroep:
ten aanzien van de procedure bij het gerechtshof Amsterdambegroot op € 9.160,00 voor salaris advocaat en
ten aanzien van de procedure voor dit hofbegroot op
€ 6.059,00 voor salaris advocaat en op € 173,00 voor nasalaris, te verhogen met
€ 90,00 indien niet binnen veertien dagen is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;