ECLI:NL:GHDHA:2023:628

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.303.383/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout notaris en vernietiging huwelijksvoorwaarden; causaal verband met schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die zijn ex-echtgenote en de notarissen aansprakelijk stelt voor schade die hij heeft geleden als gevolg van een beroepsfout van de notarissen. De appellant en zijn ex-echtgenote waren in gemeenschap van goederen getrouwd en hebben tijdens hun huwelijk huwelijksvoorwaarden opgesteld met een spijtoptantenregeling. In een tuchtrechtelijke procedure is vastgesteld dat de notarissen in strijd hebben gehandeld met hun zorgplicht. De rechtbank heeft de vordering van de appellant afgewezen, omdat er geen causaal verband zou zijn tussen de beroepsfout en de door de appellant gestelde schade. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de huwelijkse voorwaarden tot stand zouden zijn gekomen zonder de beroepsfout van de notarissen. De appellant heeft een aanzienlijk bedrag aan zijn ex-echtgenote moeten betalen wegens overbedeling, maar het hof concludeert dat deze schade niet aan de notarissen kan worden toegerekend. De grieven van de appellant worden ongegrond verklaard en het hof veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.303.383/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/616216 / HA ZA 21-304
Arrest van 11 april 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.G. Wiebes, kantoorhoudend in Lelystad,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

kantoorhoudend in Rotterdam
2. de maatschap
[naam] Notarissen,
gevestigd in Rotterdam,
3.
Tabellio B.V.,gevestigd in Rotterdam,
4.
Sefèr B.V.
gevestigd in Rotterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. T. Riyazi, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen: [appellant] en [geïntimeerden] en geintimeerde onder 1. [geïntimeerde 1] .

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] en zijn ex-echtgenote waren in gemeenschap van goederen getrouwd en zijn staande huwelijk huwelijksvoorwaarden aangegaan met toepassing van de zogenoemde spijtoptantenregeling. In een tuchtrechtelijke procedure is geoordeeld dat de notaris en de kandidaat-notaris die hen hierin hebben bijgestaan beiden in strijd hebben gehandeld met hun zorgplicht en hun
Belehrungspflicht.In de procedure tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is het beroep van de ex-echtgenote op dwaling bij het aangaan van de huwelijksvoorwaarden gehonoreerd. De verdeling vond vervolgens plaats op basis van gemeenschap van goederen en [appellant] moest aan zijn ex-echtgenote een aanzienlijk bedrag betalen wegens overbedeling. [appellant] heeft (de maatschap van) de notaris aansprakelijk gesteld wegens door hem als gevolg van de beroepsfout geleden schade. In deze procedure vordert hij betaling van het bedrag dat hij wegens overbedeling aan zijn ex-echtgenote heeft moeten betalen.
1.2
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het hof is van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen de beroepsfout van de notarissen en de door [appellant] gestelde schade.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 november 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden] , met bijlagen.
2.2
Op 3 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is op 28 juni 2008 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [ex-echtgenote] (hierna: [ex-echtgenote] ).
3.2
[geïntimeerde 1] oefent de notarispraktijk uit in Rotterdam.
3.3
Op 27 april 2011 hebben [appellant] en [ex-echtgenote] met [geïntimeerde 1] en een kandidaat-notaris (hierna: de notarissen) een bespreking gehad over alsnog tijdens hun huwelijk op te stellen huwelijksvoorwaarden met gebruikmaking van de zogenoemde ‘spijtoptantenregeling’.
3.4
Op 28 juni 2011 is de akte houdende huwelijksvoorwaarden en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [appellant] en [ex-echtgenote] verleden ten overstaan van [geïntimeerde 1] . Deze akte houdt een (vrijwel) volledige uitsluiting van elke gemeenschap van goederen in, met toebedeling aan [appellant] van zijn gehele belang in zijn onderneming.
3.5
Eind 2012 heeft [appellant] aan [ex-echtgenote] medegedeeld te willen scheiden. Op 6 november 2013 is namens [appellant] een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland.
3.6
Bij brief van 6 mei 2014 heeft [ex-echtgenote] een klacht ingediend tegen de notarissen bij de kamer voor het notariaat. De klacht werd bij beslissing van 10 december 2014 gegrond verklaard. De notarissen hebben beroep ingesteld. De notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het hof te Amsterdam heeft op 25 augustus 2015 in hoger beroep geoordeeld dat de notarissen in strijd hebben gehandeld met hun zorgplicht en hun
Belehrungspflicht, waarvan hun een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
3.7
Bij beschikking van 15 februari 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding tussen [appellant] en [ex-echtgenote] uitgesproken.
3.8
Bij beschikking van 4 januari 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, die moest oordelen over de verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [appellant] en [ex-echtgenote] , het beroep van [ex-echtgenote] op dwaling bij het aangaan van de huwelijksvoorwaarden gehonoreerd. De rechtbank heeft de huwelijksvoorwaarden vernietigd en geoordeeld dat tussen [appellant] en [ex-echtgenote] een verdeling op basis van gemeenschap van goederen moest plaatsvinden. Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juni 2018 is de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.9
Bij beschikking van 17 juli 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen [appellant] en [ex-echtgenote] bevolen en [appellant] veroordeeld aan [ex-echtgenote] € 632.228,40 wegens overbedeling te betalen.
3.1
Bij brief van 10 juni 2020 heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant] als gevolg van de beroepsfout en daarmee onrechtmatig handelen van de notarissen heeft geleden.
3.11
Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft Nationale-Nederlanden, de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar van [geïntimeerden] , aan de advocaat van [appellant] bericht dat een beroep op verjaring wordt gedaan en dat aansprakelijkheid wordt afgewezen omdat [appellant] geen schade heeft geleden als gevolg van de fout van [geïntimeerden]

4.Procedure bij de rechtbank

[appellant] heeft [geïntimeerden] gedagvaard en gevorderd, samengevat:
- een verklaring voor recht
primairdat [geïntimeerden] door de beroepsfout van [geïntimeerde 1] hoofdelijk, dan wel ieder voor zich, onrechtmatig hebben gehandeld in de nakoming van de opdracht jegens [appellant] , dan wel wanprestatie hebben geleverd, en verplicht zijn de schade te vergoeden die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden;
subsidiairdat [geïntimeerden] hoofdelijk, dan wel ieder voor zich, tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen en in verzuim zijn, waardoor zij als maat verplicht zijn de schade te vergoeden die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden;
- veroordeling van [geïntimeerden] hoofdelijk, dan wel ieder voor zich, aan [appellant] te betalen € 632.228,40 ter vergoeding van de hiervoor bedoelde schade, € 6.380,62 aan kosten van rechtsbijstand in de echtscheidingsprocedure en € 12.832,06 aan kosten van de door de rechtbank in die procedure benoemde deskundige, met wettelijke rente over deze bedragen;
- veroordeling van [geïntimeerden] in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.1
[appellant] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij als gevolg van de beroepsfout van [geïntimeerde 1] schade heeft geleden. Door de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden heeft hij met zijn ex-echtgenote niet op grond van een koude uitsluiting kunnen afrekenen, maar op grond van een gemeenschap van goederen. De gemeenschap van goederen, waarvan het ondernemingsvermogen deel uitmaakte, is immers in stand gebleven. Wegens overbedeling heeft [appellant] daardoor € 632.228,40 aan [ex-echtgenote] moeten vergoeden en dit is schade die in direct causaal verband staat met de beroepsfout: als de notarissen hadden voldaan aan de zorgplicht en de
Belehrungspflicht, hadden de huwelijkse voorwaarden stand gehouden. [geïntimeerden] zijn voor deze schade aansprakelijk, aldus [appellant] .
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. De rechtbank was van oordeel dat de beroepsfout, die aan [geïntimeerden] kan worden toegerekend, niet heeft geleid tot de door [appellant] gestelde schade en dat [appellant] (daarom) geen belang heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht.

5.Beoordeling in hoger beroepDe grieven

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd.
5.2
Grief 1 houdt het verwijt in dat de rechtbank [appellant] , ondanks zijn verzoek daartoe, niet in de gelegenheid heeft gesteld een conclusie van repliek in te dienen, maar in plaats daarvan een mondelinge behandeling heeft bepaald. Bovendien heeft de rechtbank vonnis gewezen zonder eerst de reactie van [appellant] op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling af te wachten, aldus [appellant] .
5.3
Grief 2 is gericht tegen rov. 4.1 van het bestreden vonnis. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarin tot uitgangspunt genomen dat, gelet op de uitspraak van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het hof Amsterdam van 25 augustus 2015, [geïntimeerde 1] onvoldoende voorlichting heeft gegeven over de vermogensrechtelijke gevolgen die de voorgenomen huwelijkse voorwaarden voor [ex-echtgenote] zouden hebben en aldus een beroepsfout heeft gemaakt. [appellant] stelt dat de rechtbank hiermee heeft miskend dat de beroepsfout ook hem, als eigenaar van een onderneming, raakt omdat [geïntimeerde 1] tegenover hem de verplichting had te bewerkstelligen dat het gewenste resultaat – het alsnog aangaan van huwelijke voorwaarden, waardoor de voorhuwelijkse situatie werd hersteld – stand zou houden. [appellant] en [ex-echtgenote] waren vergeten vóór het huwelijk huwelijkse voorwaarden op te stellen en beoogden met de huwelijkse voorwaarden de voorhuwelijkse situatie te herstellen. Dat [ex-echtgenote] naderhand, hangende de echtscheidingsprocedure, daarover een ander standpunt heeft ingenomen, doet niet af aan de oorspronkelijke intentie die ten grondslag lag aan de opdracht aan de notaris. Nu het beoogde doel niet is bereikt en de huwelijkse voorwaarden in stand zijn gebleven, heeft [geïntimeerde 1] wanprestatie jegens hem gepleegd en is zij aansprakelijk voor zijn schade, aldus [appellant] .
5.4
Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de schade waarvan [appellant] vergoeding vordert niet het gevolg is van de beroepsfout van [geïntimeerde 1] (rov. 4.4, 4.5 en 4.6). [appellant] stelt dat de rechtbank zich ten onrechte heeft laten leiden door de overwegingen van de rechters in de echtscheidingsprocedure die over het beroep op dwaling moesten oordelen, te weten dat [ex-echtgenote] bij een juiste voorlichting niet zou hebben ingestemd met omzetting van de algehele gemeenschap in koude uitsluiting. [appellant] stelt dat hij zijn bedrijf al had voor het huwelijk en dat [ex-echtgenote] als ondernemersdochter wist van de implicaties van huwelijkse voorwaarden. Volgens [appellant] waren [ex-echtgenote] en hij vergeten vóór het huwelijk huwelijkse voorwaarden op te stellen en wilden zij beiden de voorhuwelijkse situatie herstellen door gebruik te maken van de spijtoptantenregeling. Voor [ex-echtgenote] was van belang dat de echtelijke woning aan haar zou toekomen. Zij hebben hierover ook gesprekken gevoerd met de vader van [ex-echtgenote] die het belangrijk vond dat een eventueel erfdeel van zijn dochter evenmin in een huwelijksgoederengemeenschap zou vallen. Bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden speelde ook nog een rol dat [ex-echtgenote] ’ vader bezig was zijn bedrijf aan zijn kinderen over te dragen. Dit vormde voor de vader van [ex-echtgenote] eveneens reden om ( [ex-echtgenote] aan te sporen om) alsnog afstand te doen van de algehele gemeenschap van goederen die onbedoeld was ontstaan, aldus [appellant] . Hij heeft, naar hij stelt, in de echtscheidingsprocedure ook wel degelijk betwist dat [ex-echtgenote] de huwelijkse voorwaarden niet zou hebben ondertekend als zij door [appellant] zelf en [geïntimeerde 1] nader was geïnformeerd. In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank desondanks de huwelijkse voorwaarden vernietigd, waartegen [appellant] tevergeefs hoger beroep heeft ingesteld.
5.5
Grief 4 is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat er geen feitelijke aanknopingspunten zijn gegeven voor de stelling dat mogelijk andere huwelijkse voorwaarden tot stand zouden zijn gekomen in de situatie dat [ex-echtgenote] wel was geïnformeerd over de waarde van de onderneming. Onder verwijzing naar grief 3 stelt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij en [ex-echtgenote] herstel wensten van de voorhuwelijkse situatie en dat [ex-echtgenote] voor zichzelf wilde bewerkstelligen dat zij recht zou houden op de echtelijke woning. Daarbij moet worden bedacht dat woningen in Urk schaars zijn en dat [ex-echtgenote] voor het overige niet afhankelijk was van hem, aldus [appellant] . Het ligt volgens hem daarom in de rede dat [ex-echtgenote] op dat moment bereid was tot het maken van nadere afspraken indien informatie over de daadwerkelijke waarde van de onderneming hiertoe voor haar aanleiding zou hebben gegeven. Dat dit door toedoen van [geïntimeerde 1] niet aan de orde is gekomen, dient voor haar risico te blijven, aldus [appellant] .
Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis.
Recht op repliek en belang
5.6
Grief 1 faalt bij gebrek aan belang omdat het in dit stadium van de procedure niet meer mogelijk is alsnog voor repliek te concluderen, terwijl [appellant] in hoger beroep in de gelegenheid was om alsnog schriftelijk te reageren op de conclusie van antwoord. De grief is ook overigens ongegrond. Uitgangspunt van de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg is dat na de conclusie van antwoord een mondelinge behandeling wordt gehouden (artikel 31 Rv). Bij die gelegenheid kan de eiser op de conclusie van antwoord reageren. Na een mondelinge behandeling hebben partijen geen recht op het nemen van conclusies van re- en dupliek. Alleen in het geval dat de rechter geen mondelinge behandeling heeft bevolen, heeft de eiser het recht een conclusies van repliek te nemen, waarna de gedaagde een conclusie van dupliek kan indienen (artikel 132 lid 1 Rv). In dit geval stond het de rechtbank dus vrij niet te voldoen aan het verzoek van [appellant] om – al voor de mondelinge behandeling – een conclusie van repliek in te dienen.
5.7
Hetzelfde geldt voor de reactie op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Bovendien heeft [appellant] niet gesteld hoe zijn reactie luidde en in welk opzicht de rechtbank hiermee volgens hem rekening had moeten houden.
Opdracht aan notaris; resultaatsverbintenis?
5.8
In grief 2 ligt, naar het hof begrijpt, onder andere het standpunt besloten dat door aanvaarding van de opdracht van [appellant] en [ex-echtgenote] om bij notariële akte huwelijkse voorwaarden op te maken, de notarissen een resultaatsverbintenis zijn aangegaan in die zin dat zij ervoor instonden dat de huwelijkse voorwaarden tot stand zouden komen. Doordat dit resultaat uiteindelijk is uitgebleven, staat in de visie van [appellant] de tekortkoming van de notarissen vast. Het hof kan [appellant] niet volgen in deze visie. De notarissen hebben wel degelijk uitvoering gegeven aan de opdracht huwelijkse voorwaarden op te maken. Dat een van de partijen zich naderhand op dwaling heeft beroepen en dat de huwelijkse voorwaarden op die grond zijn vernietigd, doet daar niet aan af.
5.9
Voor zover de grief impliceert dat de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden een omstandigheid is die voor risico van de notarissen komt, omdat het aan hen te wijten is dat [ex-echtgenote] zich een onjuiste voorstelling van zaken heeft gemaakt, overweegt het hof dat niet in geschil is dat de notarissen bij de uitvoering van de opdracht een beroepsfout hebben gemaakt. Daarmee is nog niet de vraag beantwoord of [appellant] als gevolg daarvan schade heeft geleden. Dit onderwerp komt hierna aan de orde.
5.1
De grief is in zoverre ongegrond.
Causaal verband
5.11
De grieven 3 en 4 betreffen de vraag of er causaal verband bestaat tussen de beroepsfout van de notarissen en de door [appellant] gestelde schade. In de kern komen de bezwaren van [appellant] erop neer dat [ex-echtgenote] destijds wel degelijk wenste dat de voorhuwelijkse situatie werd hersteld en dat, in het geval dat de notarissen overeenkomstig hun zorgplicht en
Belehrungspflichtnader onderzoek hadden gedaan naar de redenen voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en de gevolgen daarvan aan partijen hadden voorhouden, [ex-echtgenote] nog steeds daarmee zou hebben ingestemd. Hooguit zouden andere huwelijkse voorwaarden (dan koude uitsluiting) tot stand kunnen zijn gekomen. Na de echtscheiding zou dan in ieder geval niet op basis van een gemeenschap van goederen zijn afgerekend, zo volgt uit deze grieven.
5.12
Uit de beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van hof Amsterdam van 25 augustus 2015 blijkt dat de notarissen naar aanleiding van de opdracht van [appellant] en [ex-echtgenote] tot het opstellen van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk verzuimd hebben nader onderzoek te doen naar de redenen daartoe en de gevolgen daarvan voor partijen, met name voor [ex-echtgenote] , in kaart te brengen en aan partijen voor te houden. Zij hebben daarmee in strijd gehandeld met hun uit artikel 17 lid 1 respectievelijk artikel 43 lid 1 van de Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) voortvloeiende zorgplicht en
Belehrungspflicht. Aldus hebben zij een beroepsfout gemaakt waarvoor [geïntimeerden] in beginsel aansprakelijk zijn. [appellant] stelt dat als gevolg van deze beroepsfout bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moest worden afgerekend op basis van algehele gemeenschap van goederen en dat hij wegens overbedeling aan [ex-echtgenote] € 632.228,40 heeft moeten betalen. Volgens hem moet dit bedrag worden aangemerkt als schade als gevolg van de beroepsfout. De vraag die voorligt is of ook zonder de beroepsfout van de notarissen de huwelijkse voorwaarden tot stand zouden zijn gekomen, in welk geval na de echtscheiding geen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap had hoeven plaats te vinden. Het gaat hierbij om een vergelijking met een hypothetische situatie zonder beroepsfout. Dit is de situatie waarin de notarissen nader onderzoek hadden gedaan naar de beweegredenen van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en [ex-echtgenote] hadden gewezen op de consequenties daarvan. Het hof zal onderzoeken of (aannemelijk is dat) ook in die situatie de huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) tot stand zouden zijn gekomen.
5.13
Als beweegreden voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden heeft [appellant] aan [geïntimeerde 1] opgegeven dat zijn onderneming financieel in zwaar weer verkeerde en dat partijen het privévermogen wilden beschermen tegen ondernemingsrisico’s. Indien de notarissen nader onderzoek hadden gedaan naar de door [appellant] zelf opgegeven beweegreden, waren zij erachter gekomen dat de onderneming financieel gezond was: deze had per 2011 een eigen vermogen van ruim € 1.000.000. Het aangaan van huwelijkse voorwaarden had als gevolg dat de onderneming werd toebedeeld aan [appellant] zonder dat [ex-echtgenote] werd gecompenseerd wegens overbedeling van [appellant] . Als de notarissen dit gevolg – [ex-echtgenote] gaf haar aanspraak op de helft van de waarde van de onderneming prijs – aan [ex-echtgenote] hadden voorgehouden, is niet waarschijnlijk dat [ex-echtgenote] desondanks met het aangaan van de huwelijkse voorwaarden had ingestemd. Daar komt bij dat [appellant] zelf wel op de hoogte moet zijn geweest van de aanzienlijke waarde die zijn onderneming vertegenwoordigde en dat hij niet alleen de notarissen, maar ook [ex-echtgenote] hierover onjuist heeft geïnformeerd. [geïntimeerden] wijzen erop dat het hof Arnhem-Leeuwarden in de echtscheidingsprocedure heeft geoordeeld (beschikking van 19 juni 2018, rov. 5.14):
‘Door bij de bespreking met de notaris slechts het bedrag van € 18.000,- te noemen en niet de werkelijke waarde van de certificaten van circa € 1.000.000,- heeft hij [ex-echtgenote] op een dwaalspoor gezet. [appellant] heeft in dit verband een eigen verantwoordelijkheid en kan zich niet verschuilen achter het tekortschieten van [de notarissen] in de uitoefening van hun functie (…).’
[geïntimeerden] stellen in dit verband dat als de notarissen onderzoek zouden hebben gedaan naar het waarde van de onderneming van [appellant] en zij [ex-echtgenote] hiermee zouden hebben geconfronteerd, [ex-echtgenote] erachter zou zijn gekomen dat [appellant] haar bewust verkeerd had voorgelicht en dat het onder die omstandigheden ondenkbaar is dat zij nog bereid was geweest de huwelijkse voorwaarden aan te gaan.
5.14
De gevolgen van het aangaan van huwelijkse voorwaarden voor partijen zijn weergegeven in de beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van hof Amsterdam (rov. 3.2.8). Het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, waarbij tussen [appellant] en [ex-echtgenote] een koude uitsluiting met een beperkte gemeenschap van woning en een finaal verrekenbeding bij overlijden werd overeengekomen, had als gevolg dat de voormalige echtelijke woning (na een jaar) geheel aan [ex-echtgenote] zou worden toegedeeld. De waarde van de woning was ten tijde van de verdeling lager dan de hypothecaire lening die partijen voor de woning waren aangegaan. Aan [appellant] werden 180 certificaten van aandelen in de Stichting Administratiekantoor Hira International Group, waarin de aandelen in de vennootschap van [appellant] waren ondergebracht, toegedeeld zonder enige verrekening of vordering wegens overbedeling. In de akte is verder bepaald dat partijen de verdeling te hunnen bate of schade aanvaarden in de zin van artikel 3:196 lid 4 BW. De vraag is wat [ex-echtgenote] zou hebben gedaan als de notarissen deze gevolgen aan haar hadden voorgehouden.
5.15
In de echtscheidingsprocedure tussen [appellant] en [ex-echtgenote] heeft de rechtbank het beroep van [ex-echtgenote] op dwaling gehonoreerd. Deze beslissing is in hoger beroep bekrachtigd en onherroepelijk worden. Weliswaar heeft die beslissing geen gezag van gewijsde tussen [appellant] en [geïntimeerden] , maar, gelet op de motivering daarvan en op de overige feiten en omstandigheden van dit geval, is naar het oordeel van het hof ook in deze procedure voldoende aannemelijk dat [ex-echtgenote] niet zou hebben ingestemd met het aangaan van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk als zij op de hoogte was geweest van de (voor haar nadelige) gevolgen daarvan. Daarmee was alleen het belang van [appellant] gediend. Hij werd immers weer volledig eigenaar van de (certificaten van aandelen in de) door hem gedreven onderneming die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. Dat het [ex-echtgenote] ’ (enige) wens was dat zij de echtelijke woning kreeg en dat zij er dus wel degelijk over had nagedacht, zoals [appellant] betoogt, biedt geen steun aan het standpunt dat [ex-echtgenote] de voorhuwelijkse situatie ook bij een juiste voorstelling van zaken had willen herstellen. De echtelijke woning was bezwaard met hypotheek voor een schuld die de waarde van de woning overtrof, zodat de woning een negatieve waarde had, terwijl de waarde van de aandelen geen € 18.000,-- bedroeg (zoals door [appellant] genoemd), maar eerder het vijftigvoudige. De verklaring voor deze wens van [ex-echtgenote] , die evident niet in haar belang was, kan alleen maar zijn dat zij geen juiste voorstelling van zaken heeft gehad. Dat woningen in Urk schaars zijn, zoals [appellant] stelt, maakt dat niet anders; daarmee is niet gezegd dat [ex-echtgenote] de woning ook zou hebben gewild, zonder enige compensatie wegens overbedeling van [appellant] (voor – destijds – een bedrag van ruim € 500.000), als zij een juiste voorstelling van zaken had gehad.
5.16
Voor zover [appellant] wil betogen dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden mede in het belang van [ex-echtgenote] was omdat haar vader niet wilde dat een (erf)deel (van zijn bedrijf) in de gemeenschap tussen [appellant] en [ex-echtgenote] zou vallen, kan het hof hem hierin niet volgen. In zodanig geval staan de erflater of schenker andere middelen ter beschikking om dat resultaat te bereiken. Daartoe is het aangaan van huwelijkse voorwaarden niet nodig.
5.17
Het hof merkt nog op dat [appellant] zijn stelling dat [ex-echtgenote] ook met de huwelijkse voorwaarden zou hebben ingestemd als de notarissen haar op de gevolgen daarvan hadden gewezen, niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van een bevestigende schriftelijke verklaring van [ex-echtgenote] . Dat had, gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden, wel op zijn weg gelegen. Het hof gaat aan het niet-gespecificeerde bewijsaanbod van [appellant] voorbij.
5.18
Uit het voorgaande volgt dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden voor [ex-echtgenote] een aanzienlijke verarming en ook overigens nadelen meebracht. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat, indien de notarissen [ex-echtgenote] dit hadden voorgehouden, de huwelijkse voorwaarden niettemin tot stand zouden zijn gekomen. Het hof is daarom van oordeel dat de door [appellant] gestelde schade niet als een gevolg van de beroepsfout van de notarissen aan hen kan worden toegerekend. [geïntimeerden] zijn daarvoor dan ook niet aansprakelijk. De grieven 3 en 4 zijn dus ongegrond en daarmee eveneens grief 5.
5.19
De stelling dat in de situatie dat [ex-echtgenote] was geïnformeerd over de waarde van de onderneming, mogelijk andere huwelijkse voorwaarden tot stand zouden zijn gekomen, heeft [appellant] ook in hoger beroep niet onderbouwd. Een toelichting voor welke alternatieve huwelijkse voorwaarden partijen in dat geval zouden hebben gekozen en waarom, en welke (andere) gevolgen dit zou hebben gehad, ontbreekt. Er is daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat het schadebedrag te hoog is vastgesteld.
Conclusie en proceskosten
5.2
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden.

6.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2021;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 5.610,-- aan verschotten en € 10.304,-- (2 punten, tarief VII) aan salaris advocaat en € 173,-- aan nasalaris, te verhogen met € 90,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,--, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, M.J. van der Ven en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.